(Uit: Het vierde gesprek. Amsterdam, 16 juli 1993)

 

Vorig fragment: Katholicisme

 

Beschouwing. Dat is een onderwerp waar je het over wilde hebben.

Dan zal ik mezelf een beetje moeten herhalen. Ik heb daar toen bij de P.C. Hooftprijs iets over gezegd en daar had ik erg mijn best op gedaan. Over het feit dat ik een soort stadsgelovige ben. Daar dacht ik ook weer aan toen ik door al die zijstraatjes van de Herengracht af hierheen wandelde. Ik kan niet zomaar over beschouwing beginnen.

Wanneer ben jij voor het eerst de stad echt gaan zien? Dat gebeurt toch pas in de tweede of derde ronde van je leven?

Toen ik een kind was, woonde er een kennis van ons in de Binnen Brouwersstraat, een zijstraat van de Haarlemmerstraat. Hij was een oude meneer, een weduwnaar, een gepensioneerde onderwijzer. Een heel ingewikkelde meneer. Het was ook nog de grootvader van mijn vrouw. Mijn moeder nam ons dan ‘s zondags mee uit wandelen, twee of drie keer per jaar, naar de Binnen Brouwersstraat, want die meneer oordeelde over onze rapporten. Dat was vóór mijn tiende. Wij namen onze rapporten mee en liepen dan de Rozengracht af.

Daar kreeg je iets voor?

Dan kreeg je een gulden. Dat was toen heel veel. Ik kocht altijd bij Houtman op de Rozengracht voor vijftien cent ijs. Nu herinner ik me ook dat je dan bij de Westermarkt afsloeg en dan de Keizersgracht af liep aan de oneven kant, tot de Brouwersgracht, daar ging je de brug over. Ik weet dat ik er altijd naar verlangde dat stuk te lopen, omdat je uit de buurt waar ik woonde in een heel andere stad kwam. Dat andere had, denk ik, met sfeer te maken. De huizen langs de gracht waren toen ook nog grotendeels bewoond, zelfs de onderhuizen, in zo’n pothuis, zoals dat toen heette, zat een schoenmaker. Aan de rechterkant van de gracht lagen toen ook nog schepen, niet woonboten. Op zo’n gracht was natuurlijk bijna geen verkeer, dit speelt in 1939 of zo. Die stilte was een belangrijk deel van de bekoring. Bij de hoek van de Westermarkt stond een paardendrinkbak. Als je daar de hoek om ging, begon het, om het zo maar uit te drukken. Dat is de eerste plek. En de tweede is heel anders. We moesten altijd twee keer per jaar naar het consultatiebureau voor tuberculose, in verband met mijn vader. Dat zat op de Nieuwe Achtergracht. Mijn moeder had geen geld voor de tram, dus dat liepen wij ook helemaal. Meestal liepen we over de Weteringschans, maar een paar keer gingen we door de jodenbuurt. Dat heeft een ontzettende indruk op mij gemaakt.

Daar kwam je normaal niet?

Nee, daar kwam je nooit. Je groeide toen veel buurtiger op. Uitgaan deed je niet; ja, we gingen wel eens ‘naar de stad’, maar dat was dan naar winkels toe. Dit speelt zich dus allemaal vlak voor de oorlog af. Het is nu verdwenen. Op een keer had ik een vergadering bij een uitgever in Antwerpen, waar ik iets eerder weg moest, en hij zei: loop dan door die en die straat. Toen liep ik ineens niet alleen in de Antwerpse jodenbuurt, maar ook in het verleden. Dat was krankzinnig, want ik was de hele Amsterdamse jodenbuurt vergeten en ineens was hij compleet terug, liep ik veertig jaar eerder door die straat.

Maar dat is eigenlijk precies het tegenovergestelde van die eerste wandelervaring. Daar ging het juist om het betreden van een gebied van stilte.

Dit was ook een andere wereld. Andere letters op de winkels, soms Hebreeuwse letters. Dat was die tweede ervaring ook: het andere. Maar er is nog een derde, waarbij je de stad uit gaat, althans de oude stad. Wij moesten vrij veel met mijn moeder naar het Vondelpark. Op die wandeling vond ik de Vondelstraat, en dan precies het stuk waar die kerk staat, met die bomen, het allermooiste. Dat is voor mij het beeld geworden van een bepaalde stadsstraat. Ik liep eens in Rome, in de Via Merulana. Die loopt tussen de Sint Jan van Lateranen en de Maria Maggiore. Toen dacht ik ineens: verrek, ik loop in de Vondelstraat. Ook met dat soort negentiende-eeuwse huizen en bomen, en stil, want ik was er op een zondagmiddag. Ik heb als A. Boom nog eens een stuk over de Vondelkerk geschreven. Die buurt had iets heel eigens, een beetje deftig maar niet bekakt. Stijl. Ik vond die kerk fascinerend, als je er omheen liep kwam er weer een nieuw stuk. En aan de andere kant lag dat toen toch wel zeer fraaie Vondelpark.

 

 

Volgend fragment: De bocht

_____________________

De redactie van Raster die Kees Fens het interview afnam bestond in 1993 uit Nicolaas Matsier, Cyrille Offermans, Willem van Toorn en Jacq Vogelaar.