(Uit: Het vierde gesprek. Amsterdam, 16 juli 1993)

 

Vorig fragment: Merlyn

 

Je bent meestal heel mild in je stukken, maar af en toe word je echt kwaad. Het kwaadst in het stuk dat je schreef naar aanleiding van de kwestie Bär. [Bisschop Bär, die werd gedwongen terug te treden wegens gesuggereerde homofiele contacten, red.] Toch was het heel indirect, voor de goede verstaander, je hebt zelfs zijn naam niet genoemd. ‘Moord in de kathedraal’, heette het.

Ja, over dat soort dingen word ik heel kwaad. Ik herinner me een ander geval, toen Ritzen weer eens iets had bedacht voor het middelbaar onderwijs. Dat de mogelijkheid tot het krijgen van boeken, door degenen die het niet konden betalen, mede bepaald zou worden door cijfer of prestatie. Dat is de situatie van vroeger terug. Als er thuis geen geld was, kréég je je boeken van school, maar dan moest je altijd wel gemiddeld zeven hebben. Anders kreeg je ze niet. Gelukkig telde gymnastiek bij mij niet mee. Mijn moeder moest dus elk jaar met mijn overgangsrapport naar de rector om te vragen: kan hij nog een jaar krijgen?

De bedéling.

Ja, dat is het eigenlijk. Zo’n zelfde reactie had ik op Kousbroek en het katholicisme. Kijk, wat hij over het katholicisme te vertellen had, had ik al duizend keer gehoord. En als er mensen zijn die eronder geleden hebben, vind ik dat ook heel erg.

Het is zo’n rijtje clichés. Maar daar is Kousbroek ook heel sterk in: het hanteren van stereotiepen.

Misschien heb ik het getroffen. Maar ik denk ook dat ik me eraan onttrok als zo’n pater te bemoeiziek werd. De Jezuïeten waren heel handig; in de eerste klas kreeg je een soort retraite, bezinningsdagen. Na afloop werd er gezegd: nu moet je een biechtvader zoeken. Dan nam je een pater die je een beetje kende. De eerste bij wie ik terechtkwam, begon over van alles te zeuren waar ik nog nooit van mijn leven van had gehoord. ‘Doe je dat wel?’ Ik wist bij God niet eens wat het was. Dat was gauw bekeken, daar ging ik niet meer heen.

Alsof een roomse jeugd erger is dan een calvinistische, of een communistische.

Ik heb eens zo’n televisie-uitzending gezien van dat ‘Klasgenoten’, met Bolkestein, over het Barlaeus-gymnasium. Hij is een paar jaar jonger dan ik, en hij zat ook in de oorlog en de net-naoorlogse tijd op het gymnasium. Dat was even keihard, alleen was er geen geloof bij. Maar verder was het een kale rotschool met keiharde lessen. Ze vergeten altijd dat het hele systeem zo was. Als je over de Engelse niet-religieuze kostscholen leest, Godallemachtig, dat was ook een ramp. Als ze over katholieken of christenen lezen, denken ze: die waren zo; maar het hele klimaat was natuurlijk zo.

De katholieken namen de kleur aan van dat klimaat, niet omgekeerd. Misschien is het gewoon kenmerkend voor gesloten gemeenschappen, of het nu een internaat is, een kazerne of een oude-mannenhuis. Er treden dezelfde mechanismen op.

Ik hoop dat hij het snapt, Kousbroek. Ik heb aan het eind die link met Indië gelegd. Want je mag kennelijk wel interessant doen over de stille kracht. Ik moet zeggen dat ik nog eerder in de eucharistie geloof dan in de stille kracht.

Ik vond het wel fraai geformuleerd, dat je niet zei: als je dat hebt meegemaakt, moet je ook dit kunnen begrijpen.

Je kan niet anders dan eerlijk zijn. Ik ben begonnen met precies weer te geven wat hij gezegd had, daarmee schep je een soort rust-stijl die je dwingt in dezelfde stijl verder te gaan. Je kunt niet na die samenvatting zeggen: ram! Dat kan niet. Het is in grote trekken hetzelfde verhaal dat ik ook in deze gesprekken verteld heb. Ik kon er ook niets aan doen.

Dat was een ijzersterke zin in je stuk: daar kon ik verder ook niets aan doen. Alsof je je moet excuseren voor je…

…voor je geluk. Want de verwachting is: wat zal die jongen een rotjeugd hebben gehad. Maar dat is niet zo, niet daardoor. Ik kan me de trauma’s van zo’n godsdienstige opvoeding wel voorstellen, maar ik heb die ervaring niet. Ik moet zeggen dat sociale trauma’s veel dieper zitten. Daar schrik ik wel een beetje van, want ik ben nu over de zestig; je zou denken dat er een punt moest komen dat je daar overheen bent. Maar ik kan er nog steeds heel woedend over worden, de jaren dertig, de sociale politiek van toen.

Is dat het samenbindende element? We hadden het over stukken waarin je je oprecht kwaad maakte.

Ik heb mij ook een keer kwaad gemaakt op Veenstra. Die zei dat de ‘methode-Merlyn’ voor mij een manier was om niet te hoeven zeggen dat ik een boek niet goed vond in morele of religieuze zin. Toen ben ik ontzettend kwaad geworden. Dan word je eigenlijk beticht van corruptie. Je zou een methode kiezen om iets niet te hoeven zeggen. Terwijl ik dat nooit geprobeerd heb. Ik heb altijd geprobeerd het literaire werk alle kansen te geven. Weet je waar ik kwaad van word? Die Janneke Brinkman. Daar zit ook die sociale houding achter, dat koketteren van zogenaamd beter gesitueerden met een soort cultuur die helemaal geen cultuur is.

En die dan ineens door iedereen wordt waargenomen.

Dat vind ik heel erg. Dat die mensen dan menen over kunst te spreken. Van den Broek hield daar ook nog een soort toespraak. Die mevrouw Brinkman mag van mij alles maken wat ze wil, maar ze moet het niet zo naar buiten brengen.

Volgens mij word je om dezelfde reden kwaad op Van Gaal. Omdat hij daar als een soort drs. met zijn boekje zit. Dat is geen sport meer.

Zoals hij ook Roy op een schofterige manier heeft behandeld. Dat doe je niet. Er stond een heel aardig stuk van Koen Koch in De Volkskrant, waarin hij zegt dat het voetbal eigenlijk het laatste bastion is van kapitalisme en ongelijkheid. Die Van Gaal is de directeur en meet zich dan ook bijna negentiende-eeuwse directeursmethoden aan. Zo ga je met je personeel om. Veronderstel dat dit zou gebeuren met iemand die bij een machinefabriek of bij Hoogovens werkt. Dan komt de hele FNV naar buiten.

Dat is het gekke van de voetbalwereld: mensen die allemaal miljonair zijn en worden bejegend op een manier die de eerste de beste arbeider zich niet meer zou laten welgevallen.

– Michels noemde ze niet eens bij hun naam. Die zei ’11’. dat is helemaal het toppunt.

– Maar die speelde het ook voor een deel, later althans. Toen werd hij iets relativerender.

– Volgens mij is dat moment gekomen toen hij geïmiteerd werd en anderen hem ‘de generaal’ gingen noemen. Toen ging hij een karikatuur van zichzelf spelen.

Over dat imiteren door anderen – geen voetballer kon hij meer opbellen; dan zeiden ze: ‘Ja zeg, hé, hou mij voor de gek.’ Maar goed, Kousbroek. Hij zal niet antwoorden. Hij had mij namelijk heel keurig een print gestuurd van dat artikel, opdat ik het niet in de krant zou lezen. Ik heb toen getracht hem vrijdagavond telefonisch te bereiken, maar hij was op vakantie. Het aardige is dat op zaterdag die Sarah Hart in de NRC schrijft, de ene week over tuinen, de andere week onder de titel ‘Curriculum vitae’. Ik wist dat ze een Ierse was, maar niet dat ze zijn vrouw was. En die had de week daarvoor een werkelijk schitterend stuk geschreven over haar Anglicaanse jeugd, en over het geluk daarvan.

Merkwaardig.

Haar stuk eindigde met een zin die ik heel mooi vond. Ze komt als kind op zondag uit de kerk en zegt dan tegen haar ouders: ‘En volgend jaar is het op 29 maart Pasen.’ Ik zou het misschien heel anders beschrijven, maar die sfeer herkende ik helemaal. Het leek wel of hij haar via mij antwoordde.

 

 

Volgend fragment: De stad

_____________________

De redactie van Raster die Kees Fens het interview afnam bestond in 1993 uit Nicolaas Matsier, Cyrille Offermans, Willem van Toorn en Jacq Vogelaar.