Start en finish
 
Tot je bent uitgeraasd: de krachten vloeien weg en de daken zijn
geverfd in alle kleuren. Rood, oranje, groen en paars. Nieuwbouw.
 
‘Zou ik je nu iets mogen vragen?’ Het oog blijft willekeurig rusten
op een hoek met beugels, riemen, pennen, haken. Het probleem
 
van een vaag omschreven ontmoetingsplek. ‘We zijn toch geen
namen vergeten mag ik hopen?’ Wie is er te geloven op een woord,
 
wie kent niet het menselijke slaapgeluid? ‘Graag zou ik op mijn vraag
een antwoord hebben.’ Je moest maar maken dat je wegkwam, gauw,
 
stoelen, tafels, de menigte die zich uitbreidt als een olievlek, zang
en dans. Een zet met wit, een zet met zwart. ‘Hier zou het moeten zijn.’
 
 
 
Durf en grootte
 
Als een ongewenste gast de ruimte innemen, bezetten.
‘Doe of je thuis bent!’ Maar een verkeerde beweging en.
 
Kijk naar boven, kijk naar beneden, schat de afstand in.
‘Was dat daar een wonder, of een komeet?’ En maar wijzen
 
en lachen. Na de zoveelste toespeling is geen oppervlak nog
te vertrouwen, hoe vredig ook. We hangen aan je lippen.
 
Achteraf moet je vaststellen dat ingrijpen weinig tot niets
heeft geholpen, je kunt zo de straat weer op. Toe, je kunt’t,
 
blijven zitten of opstaan en heen en weer gaan lopen tot
iemand de vraag zal herhalen. ‘Nee, zo is het niet gegaan.’
 
 
 
Proloog en epiloog
 
De reis die maar geen reis zou worden, terug ook naar het huis,
groen uitgeslagen. ‘Het is belangrijk dat je dit verhaal vertelt.’
 
Tafelmanieren, de kamers ontruimen, nu en dan met het hoofd
in de handen rusten onderaan de trap, voor het raam gaan staan
 
waar maar niemand voorbij wilde komen, waar niets is te zien.
Waar luister je naar? ‘Het wil me niet lukken.’ Een nieuw gevaar,
 
onbeschermd als in een onbeschermde vlakte. ‘Mag ik je zoenen?’
Het bijpassende geluid van schuren en schaven, kloppen, boren,
 
verwoede schoonmaakbewegingen. ‘Ik heb niemand gehoord.’
Wie er oog voor heeft.’ Jij had de sleutels?’ Verloren, gevonden.
 
 
 
Tijd en plaats
 
‘Dus het is waar?’ Een kleine auto hobbelt over een landweg,
een trillend middelpunt vanuit een ooghoek waargenomen,
 
plukjes watten boven het groene dal. ‘Ik zie ik zie wat jij niet ziet!’
Rondrijden en verdwalen tot zich een oplossing voor zou doen.
 
En was dit nu maar zichtbaar te maken: de moeizame terugtocht,
hoe laat het werd, de eenmalige scherpte van een overweldigend
 
decor, het dode gewicht. Vastgenageld. ‘Nou moet jij vragen wat!’
Opstaan of blijven liggen, liggen of blijven opstaan, ook ‘s nachts
 
hield deze wonderbaarlijke vermenigvuldiging niet meer op,
pak vast m’n hand. ‘Hallo?’ De kracht van de herhaling. ‘Hallo?’
 
 
 
Eb en vloed
 
‘Ruilen?’ De dagen lengen, de uitdaging bleef, iedere fout is
fataal. ‘Ik weet zo snel geen diagnose.’ Zonder beeldmateriaal
 
slaat onmiddellijk de blindheid toe, veel tijd voor een besluit
resteert je niet. ‘Zul je me zeggen wat je denkt?’ Voorzichtig
 
lopen als het donker is, trap niet op benen, armen, slapende
gezichten – is dit kinderspel? De landerijen vol bedrijvigheid,
 
werk in overvloed. ‘Zou je dat nog een keer kunnen herhalen?’
In overmatig licht mag alles bewegen, in stilstand ontroeren,
 
zelfs nooit hebben bestaan. ‘Kom eens bij me staan.’ Een golf,
nog een golf en het is voorbij. ‘Ah, daar ben je dan eindelijk!’
 
 
 
Hoogte en diepte
 
‘De kinderen komen hier makkelijk over de vloer, de deur
staat altijd open.’ Hoe lang gaat dit gesprek nog duren?
 
Noem het een foutloze reactie. Warm eten, warme bedden.
‘We kunnen niet meer doen dan ons uiterste best.’ Veilig nu,
 
achter de dijken. Dit kon zo niet door blijven gaan, veel lichter
zal het tenslotte ook niet worden rond deze tijd van het jaar.
 
Een kangoeroe die snel wegspringt door een vuurzee, de aanblik
van een dor weids veld. Korenhalmen reikend tot aan de hals.
 
‘Neem gerust wat meer, het staat ervoor!’ We kwamen niet zo
maar uit de lucht vallen. Een maaltijd, daar waren we aan toe.