Koffie
 
Ik spoel wat koude koffie door de gootsteen. Bruin op wit. Vlekken en spetters en stippen. Een beetje koffie wordt veel koffie. Meteen vraag ik me af wat hier eerder voor vloeistoffen te zien zijn geweest. Water. Tandpasta met water; wit op wit. Melk ook, karnemelk, die laat zulke mooie strepen achter, als van iets gewevens. Appelsap, urine, rode wijn, bloed. Is er wel eens bloed door het putje verdwenen, van een gewassen nier, een geschaafde arm, een afgehakt hoofd? Er is niets van te zien. Bleek, veel bleek, soms blijft die wel eens een paar uur liggen, om na gedane zaken – zelfs zonder te schrobben – het weer witte te onthullen. Wit maakt wit.
Nooit kun je meer zien hoe het vroeger was. Een jaar, een eeuw, tien minuten geleden, je kunt ze niet terughalen. Voorbij, en o voorgoed voorbij. What you see is what you get, zei een schilder, misschien niet alleen in een poging om de symboliek uit te bannen, maar ook om de tijd te slim af te zijn. Dit bruin, dit rood, dit wit zal in ieder geval nooit meer veranderen. Vermeer. Malevitsj. Craquelé bewijst als eerste hun ongelijk.
 
Olie
 
Thuis heb ik nog een ansichtkaart, zong Wim Sonneveld, waarop een kerk, een kar met paard, een slagerij J. van der Ven. In het echt is het niet meer te zien, maar Sonneveld heeft het bewijs in handen. Het Amsterdamse Gemeentearchief plaatste een paar jaar geleden op billboards grote afdrukken van foto’s van Jacob Olie her en der in de stad. Je kon bijna in één oogopslag het Museumplein toen en nu zien, in de negentiende en in de twintigste eeuw. Er graasden koeien in de De Lairessestraat. Voeren er nog eerder Batavieren? Jammer dat de fotografie pas zo kort geleden is uitgevonden.
Het schijnt dat er op onze wereld nooit meer atomen bijkomen, en dat dus in verse karnemelk deeltjes huizen die ooit in Hitlers snor bestonden, en in 1945 alweer baksteen waren, of kaas. Op een graf groeien bloemen en van botten zijn tegenwoordig diamanten te maken. Sommige mensen vinden dat een troostrijke gedachte. Ik ook, soms. Maar de nieuwsgierigheid bevredigt zij niet.
 
oog midden
 
Een Romeins kannetje
 
Door een speling van het lot blijft er soms iets bewaard dat meestal stuk gaat. Een Romeins kannetje, al eeuwen heel, een Venetiaans glas, honderden jaren ongebroken. Niet om hun schoonheid of hun nut, ook om hun uithoudingsvermogen kun je de dingen bewonderen.
Dingen als zo’n kannetje hebben een voordeel ten opzichte van foto’s en schilderijen. Het zijn geen afdrukken, geen im- of expressies. Ze zijn vastgehouden, er is uit ze gedronken, er kan nog uit ze gedronken worden. Toch zijn ze door hun ouderdom ook weer gelijk aan foto’s en andere afbeeldingen. Ze nemen nu niet meer deel aan de werkelijkheid. Je zou er uit kunnen drinken maar bijna niemand doe het; ze zijn opgesloten in de vitrines van een museum of staan op een chique plank in een antiekwinkel. Het waren geen foto’s, maar nu kun je er alleen nog maar mee doen wat je ook met foto’s doet. Ernaar kijken.
 
Aardbeien met suiker
 
Ook wegwerpartikelen en -verpakkingen bieden de nostalgicus soelaas. Het ene pakje sigaretten is niet van het andere te onderscheiden. Als het op is, is de vervanging geruststellend identiek.
Ook de natuur is soms zo toegeeflijk, zeker als je oppervlakkig kijkt. Een klaproos lijkt bijna net zoveel op een klaproos als een pak suiker op een pak suiker. Elk jaar zijn er weer grote en kleine, rode en donkerrode aardbeien.
 
Kogels
 
Op het gras bij Waterloo is niets te zien. Maar in het winkeltje kun je kogels kopen. De Engelse zijn groter en grover dan de Franse.
 
Pijpenkoppen
 
Was gras ooit anders? Gras is gras. Volgens de Engelse bioloog Richard Dawkins is al het dna in de cellen van gras of wilgen – zijn voorbeeld – erop uit exacte kopieën van zichzelf te maken. ‘It is raining instructions out there; it’s raining programs; it’s raining tree-growing, fluff-spreading, algorithms.’ Volgens Dawkins is dat geen metafoor. Het is echt zo. ‘It couldn’t be any plainer if it were raining floppy discs.’ Pas als het fout gaat, verandert er iets. In het gras ligt een pijpenkop voor het oprapen. ‘Dat ding is een pijpenkop,’ zegt oom. ‘Misschien ligt de steel hier ook nog ergens.’ Oom vertelt dat de mensen vroeger, een paar eeuwen geleden, geen sigaretten rookten, maar pijp. Zou deze een paar eeuwen geleden gebroken zijn en daarom weggegooid of is hij weggegooid en daarna pas gebroken? Misschien is de driehonderd jaar oude pijp pas tweehonderd jaar gebroken. We vinden geen steel. De pijpenkop is genoeg. We vinden er nog een. En nog een. Ook de geschiedenis speelt wel eens voor paashaas. De oomzegger is acht en blij. Vroeger was alles anders. Dat betekent dat niets hoeft te blijven zoals het is.
 
Irréversible
 
In de Amerikaanse tekenfilm Toy Story II (1999) vindt een pop die nooit uit zijn doos is gekomen, toch nog geluk bij een kind. Dat hij tijdens het spelen stuk zal gaan, ach, het hoort erbij. Niets behoort aan de geschiedenis te ontkomen. Toy Story is een kinderfilm; misschien bevat hij via het beproefde middel van de identificatie een nare les voor kinderen. Ook zij zullen stuk gaan. Toy Story brengt deze boodschap vrolijk. Een recente Franse film voor volwassenen is boos. In Irréversible (2002) zien we een doodslag, een gevecht, een verkrachting, een feestje, een vrijpartij, een jonge vrouw op het gras in het park terwijl er om haar heen kinderen rondspringen. De dingen zijn in de omgekeerde volgorde vertoond. Aan het eind van de film, vlak na het begin van het verhaal, verschijnt er nog een tekst op het scherm: ‘de tijd vernietigt alles’.

De boosheid van Gaspar Noé is begrijpelijk. Maar wie het leven zo plomp bekijkt, is zelfs niet tot een schijnoverwinning in staat.
 
Irréversible
Meetsysteem. Parterretrap. Lepel.
 
Altijd
 
Jean-Luc Godard poneerde ooit de stelling dat de cinema de dood aan het werk laat zien, vierentwintig keer per seconde. Over foto’s zijn zulke dingen al eerder beweerd. Ze laten altijd het verleden zien.
 
Amsterdam
 
De historicus Roelof van Gelder schreef eens een boek over de geschiedenis van Amsterdam. Hij woonde ook in Amsterdam. Hij kon niet alleen over zijn onderwerp lezen, maar er ook in fietsen. De Westertoren is nog niets veranderd.
 
Dubbele stad
 
Op de hoek van de Spiegelstraat en de Prinsengracht worden vruchten, en wijnen, delicatessen, koffie, thee en andere koloniale waren verkocht. In de etalage staan meubels. Op nummer 51 van de Spiegelstraat gebeurt het weer. Het is een vleeschhouwerij. Maar achter het raam staan glazen. Vlees wordt antiek, koffie een tafel. De eigenaren verloochenen het verleden van hun winkel niet. Er zitten bakkers waar eens slagers waren.
 
oog links
 
Door de niet verwijderde opschriften, moeilijk te verwijderen omdat er vroeger nu eenmaal duurzamer materialen werden gebruikt, ontstaat bijna een dubbele stad. In de stad is nog een stad, van oude woorden, opschriften, uithangborden, gevelstenen. Bijschriften zonder foto.
 
Sint-Petersburg
 
In 1925 had Johan Huizinga de hoop opgegeven dat hij ooit nog de vijftiende eeuw, of enig ander tijdperk uit het verleden, op het toneel zou zien. Een ouderwetse man, die Huizinga. Ging hij nooit naar de film?
Op film is het verleden beter op te roepen dan op het toneel. Er lijkt minder illusie te zijn. Aleksandr Sokoerov laat in Russian Ark (2002) een negentiende-eeuwse Franse aristocraat dwalen door de zalen van de Hermitage in Sint-Petersburg en de aanwezigheid van de geschiedenis die iedereen op zo’n historische plek voelt, wordt opeens zichtbaar. De Hermitage, nu een van de grootste en rijkste musea ter wereld, was vroeger een van de grootste en rijkste paleizen ter wereld. In Russian Ark zien we onder meer Catharina de Grote een toneelstuk repeteren, de dochtertjes Romanov in witte jurkjes door de zalen dwalen, Tolstojaanse dames dansen op het laatste bal dat in het paleis gegeven is. Je zou Russian Ark een compensatie kunnen noemen voor het menselijke gebrek aan verbeelding. Sokoerov, en velen met hem, had aan zijn geestesoog niet genoeg. Hij doet in Russian Ark precies hetzelfde als beoefenaars van ‘levende geschiedenis’ doen in een historisch pretpark als het Archeon in Alphen aan de Rijn.
Lezen over gladiatoren en schilderijen zien uit de Middeleeuwen is niet genoeg. We willen het zien, en we willen het zien bewegen. Het archeologisch themapark is een instituut waar veel mensen lacherig over doen. Waarschijnlijk is de illusie er niet sterk genoeg. Het Archeon is te veel van bordkarton. Sokoerov staat in hoger aanzien, niet omdat zijn beweegredenen nu zoveel anders zijn, maar omdat hij het beter kan. Op film verliest zo’n streven iets van zijn amateurisme. Het ziet er veel echter uit. Tegelijkertijd houdt Sokoerov meer afstand. Ik was eens met een Rus in het openluchtmuseum in Enkhuizen. ‘Zo,’ zei een oude vrouw die net deed alsof ze daar in een vissershuisje woonde en heel negentiende-eeuws de was aan het doen was. ‘Komt u uit Leningrad?’ Ze was schattig geschokt door haar eigen fout, alsof dat ene woord de hele illusie in duigen liet vallen. Zoiets zou in Russian Ark niet kunnen gebeuren. Sokoerov zorgt ervoor dat de Franse diplomaat nauwelijks met de historische figuren in het Winterpaleis in gesprek raakt. Steeds wordt hij door obers en andere bedienden weggestuurd. Het resultaat van deze weigeringen is voor de kijker de heerlijke sensatie dat hij iets ziet dat hij niet mag zien. Het verleden blijft verboden terrein, ook Sokoerov vangt er maar een glimp van op. Zo wordt Russian Ark niet alleen weemoediger dan het Archeon, maar ook dan de gewone kostuumfilm die ons regelrecht naar het verleden transporteert en ons rustig bij de Romanovs aan tafel laat zitten. Geef het zout eens aan.
Sokoerov heeft voor Russian Ark afgezien van veel van wat film doorgaans tot film maakt. Hij heeft de film bijvoorbeeld niet gemonteerd. Russian Ark is opgenomen in één take van ongeveer anderhalf uur, de gewoon geworden lengte van een speelfilm. De film, die zich in heel veel verschillende tijden afspeelt, is opgenomen in real time. Er is niets verdicht, er wordt niets overgeslagen. De eenheid van plaats heeft zo toch gezelschap gekregen van de eenheid van tijd. Het is net een toneelstuk.
Belangrijker vond Sokoerov het idee dat de film een ademtocht is. Hij is, wat de tijd betreft, als het leven zelf. Die ademtocht, dat stromen, dat ononderbroken aldoor maar door maakt de film – met als hoogtepunt de slotscène, het bal waarop honderden mensen gestructureerd door elkaar wervelen – toch weer tot iets anders. Het is net een droom.
 
Ruïnes
 
Huizinga erkende het gebrek aan verbeelding dat mensen parten speelt. Als hij over de historische sensatie schrijft, heeft hij het over vage vormen, over het zien van ongrijpbare figuren, over het horen van half verstane woorden. Huizinga vond eigenlijk dat je daar genoegen mee moest nemen. Hij hield niet van histoire romancée. Het verleden kan nooit nauwkeurig tot leven komen. Je ziet alleen een interpretatie.
Huizinga heeft gelijk, maar het is zo jammer dat hij gelijk heeft. Het is als het verschil tussen een foto en een herinnering van een gezicht. De foto is altijd scherper. Misschien is het verlangen naar het scherp zien van het verleden pas ontstaan na de uitvinding van de fotografie, is het een redelijk nieuw verlangen. In zijn boek Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt schrijft psycholoog Douwe Draaisma over de invloed van techniek op het beschrijven van bijna-dood ervaringen. Daarover zeggen mensen nu: ik zag mijn leven als een film aan me voorbij trekken. Vroeger hadden ze het over een panoramisch schilderij en toen ook dat nog niet bestond over een spiegel, waarin ze allerlei gebeurtenissen uit hun leven weerkaatst zagen.
Huizinga hield vast van ruïnes. Hij vond niet dat gebouwen zo gerestaureerd mochten worden dat ze er weer als nieuw uitzagen. De tijd moet zichtbaar blijven. Zo ontstaat er wel historisch besef, maar wie es eigentlich gewesen [ist], dat kun je niet meer zien. Historici willen ook weleens van de weemoed wegblijven. Ook wat nieuw is, wordt tegenwoordig soms oud gemaakt. Instant patina. Je kunt een eiken vloer kopen waar de historie expres wordt ingekrast. Zelfs aan spelling kan de geschiedenis gaan kleven. De gulden Smaeck.
 
oog rechts
 
De prehistorie
 
Uit de prehistorie zijn zelfs nauwelijks ruïnes overgebleven. Vaak moeten we het doen met verkleuringen in de grond. Deze grond is een beetje donkerder dan die. Hier heeft een huis gestaan. Toch heeft de prehistorie ook een voordeel. Reconstructies zien er niet zo snel nep uit en niemand maakt zich er druk over dat ze er niet oud uitzien. Ze kúnnen er niet oud uitzien. In het Archeon is de prehistorische afdeling het best geslaagd. Je kunt in een hutje zitten en het vuur ruiken. Je kunt in een holle boomstam varen. Je hoeft bijna niet te smokkelen om de dingen te zien zoals ze waren. Alleen de andere bezoekers hoeven weggedacht. In Twee manen lang beschrijft de directeur van het prehistorisch openluchtmuseum in Eindhoven hoe het was om twee maanden als in de IJzertijd te leven. Op de Engelse televisie hebben ze zo’n experiment ook weleens gedaan, een soort Big Brother in de prehistorie. Wat had ik daar graag aan meegedaan!
Een foto van een ouderwetse schoen met een voet erin (of kan je bij de prehistorie niet meer van ouderwets spreken?). Die voet ontbreekt meestal in musea; meestal ligt zo’n schoen daar in een vitrine zonder ooit nog te doen waarvoor hij gemaakt werd. Die schoen zelf aan, het leer voelen, de bodem door dat leer voelen, in prehistorische tred van de hut naar de rivier.
‘Vannacht vroor het. Vanmorgen was de grond nog berijpt. Een mooi gezicht!’ schrijft Boonstra in Twee manen lang. In de prehistorie had iemand het misschien kunnen denken. Ik kijk naar de wolken.