Alles wat is verdwenen
bestaat ook nog ergens voort.
Zoals muziek die je hoort
terwijl ze toch nergens spelen
en er geen radio aan staat.
Binnen in je hoofd gaat
zo ook wel eens een film draaien,
dan kijk je ineens naar bejaarde
beelden, bijvoorbeeld van
jezelf in een vroegere tuin,
op een schommel die roerloos schuin
voor bewegende wolken hangt.

 

*

 

Gebeurt dat onder de les,
wat is dan het meest echt?
Dat je in de klas zit
(het is winter) in neonlicht
en de leraar zegt
dat dit Skandinaviƫ is
(hij wijst het aan op de kaart)?
Of de tuin die je hoofd
zonder dat je het wist
wel tien jaar heeft bewaard?

Want toen je zes was, geloof ik,
schommelde je daar voor het laatst.
Daarna was je immers verhuisd
naar een flat op 1 hoog
en die schommel is achtergebleven
in je andere leven.Hij zwaait nu in een trage boog
voor je verbaasde oog
langs de meren van Zweden.

 

*

 

Zo ben ik soms plotseling terug
bij een oud huis aan een spoordijk.
Alles groen waar ik kijk
onder een zomerse lucht.
Terwijl ik toch eigenlijk
in een tram zit, gewoon in de stad
waar ik woon, loop ik ook het pad
langs de dijk af. Een geit
trekt aan haar touw, ze kent mij,
net als de duif die nu koert
in mijn grootmoeders keuken. Ik hoor
haar zingen, mijn oma. Maar tegelijk
knarst de tram door de bocht. (En waar
zij zong staat een nieuwbouwwijk,
trouwens.) Wat is in dat raar
hoofd van mij nu werkelijkheid?

 

*

 

Als ik de zolder ruik
waar ik, als we logeerden
bij oma, mocht slapen (mijn kleren
op de stoel het meest vertrouwd
in het krakende, donkere huis),
dat wil zeggen: de lucht
van gesteven lakens en kou
en gedroogde appels – dan zeurt
de vraag in mijn hoofd hoe dat lukt
in een volle tram. Wat voor spel
speelt herinnering met mij? Die geur,
zit die ook al van binnen? Hoe groot
is een geheugen dan wel?

 

*

 

Nu loop ik op straat.
(Dat is natuurlijk niet waar:
ik schrijf aan mijn tafel hier
met mijn hoofd boven het papier.)
Toch zie ik mijzelf lopen.
De tram rijdt achter mij weg.
Maar ik lig dus ook in bed
en hoor de trein aankomen.
Een stoomtrein, want dit is van vroeger,
en het spannendste van bij grootmoeder
slapen. Ik sla het dek van mij af
en klim op de stoel, maak een gat
met mijn vinger in de ijsbloemen
op het zolderraam – en daar dondert
het monster hoog langs het huis
op de dijk. Een wolk van vonken
en stoom slaat tegen de ruit.
Ik tuur tot ik haast bevries
naar het vuur in de nacht. Dan lig
ik weer warm in bed, ogen dicht,
en zie ik even niets.

Doe ik mijn ogen weer open,
dan zie ik mijn hand met zijn pen
op papier vol letters – want
dat is waar ik het meest ben
geloof ik langzamerhand.

 

*

 

Heb jij ook zo’n hoofd
waarin alles tegelijk bestaat?
Kijk dan maar uit waar je loopt:
een tuin kan gemakkelijk een straat
zijn waar je in bent verdwaald.
Of een straat juist een tuin
waar je geheel alleen
met een vreemde kaart
van Skandinaviƫ in je hand staat.
Waar moet je dan heen?

 

*