Ter voorbereiding van Raster 56 stuurde de redactie een aantal belangrijke schrijvers van kinderboeken een brief, waaruit ik hieronder het belangrijkste gedeelte laat volgen.

‘Geachte…,

De Franse uitgeverij Gallimard heeft in haar reeks folio junior voor jonge lezers de scheidslijn tussen kinderliteratuur en literatuur gedecideerd doorbroken. In die reeks van inmiddels meer dan 500 titels is werk opgenomen van onder anderen Danilo Kiš, Truman Capote, Lewis Carroll, William Faulkner, Ernest Hemingway, Eduard Mörike, Els Pelgrom, Jonathan Swift en H.C. Andersen. Schrijvers uit de “grote” literatuur dus en “kinderboekenschrijvers”.

De redactie van Raster bereidt een nummer voor met de titel Kinderliteratuur? Jeugdliteratuur? Literatuur? Ze zou graag zien dat het pièce de résistance van dat nummer zou bestaan uit korte opstellen van een aantal schrijvers van kinderboeken over wat dat nu eigenlijk is, kinderliteratuur. Hoe verhoudt die zich bijvoorbeeld tot “de” literatuur? Of verhoudt ze zich niet, maar is ze er gewoon onderdeel van, zoals de reeks van Gallimard suggereert? Maar wat beweegt een schrijver dan, zich tot een zo speciale groep in het lezerspubliek te wenden (of doet elke schrijver dat eigenlijk)? Komt dat doordat hij of zij een bijzonder talent heeft voor een bepaald register? Een voorkeur heeft voor bepaalde thema’s? Een visie heeft op de relatie tussen kinderen en volwassenen die om een literaire vorm vraagt?

Wij zouden het bijzonder op prijs stellen als u uw gedachten over deze vragen zou willen laten gaan in een essay van een pagina of tien.’

Wat wij wellicht hadden verwacht was een zekere vriendelijke hooghartigheid in de reacties, enige geamuseerde onverschilligheid bij de geadresseerden over de vraag of hun werk nu wel of niet door critici, besprekers en/of literaten tot ‘de literatuur’ zou worden gerekend.

Het gaat veel van onze kinderboekenschrijvers immers goed. Hun boeken worden merendeels fraai uitgegeven, verschijnen niet zelden in vertaling en worden genomineerd voor serieuze literaire prijzen of ontvangen ‘publieksprijzen’. Enkelen van hen zijn gelauwerd met imposante buitenlandse prijzen. Ze zijn bij het grote publiek bekender dan veel van hun collega’s uit de grotemensenliteratuur. Kortom, ze verkeren in een positie waar veel schrijvers van buiten de kinderboekenwereld jaloers op kunnen zijn.

Toch klinkt in een aantal reacties een zekere gekwetstheid of argwaan door, alsof zij zich wel degelijk iets gelegen laten liggen aan de schijndiscussie die in Nederland al jaren wordt gevoerd over de literaire status van het kinderboek – een discussie die vooral publiek wordt bij de jaarlijkse prijzenfestivals.

Mag een kinderboek genomineerd worden voor een ‘belangrijke’ literaire prijs? Mag een niet speciaal voor kinderen geschreven boek een kinderboekenprijs krijgen? Wordt kinderen een wereld van plezier ontnomen door volwassenen die de nadruk wensen te leggen op de literaire kwaliteit van het kinderboek? Guus Kuijer zet in zijn reactie het uiterlijke succes van de kinderboekenschrijver af tegen het verborgen verlangen serieus genomen te worden door de grotemensenkritiek – een karikatuur van de kinderboekenschrijver die wij in onze onschuld voor verouderd hadden gehouden.

De reacties spreken verder voor zich. Wellicht worden onze vragen het meest expliciet beantwoord door de twee schrijfsters die in een ander kader werden geïnterviewd door Lies Janssen: Joke van Leeuwen en Anne Vegter, die ons standpunt lijken te delen – dat goede kinderboeken geheel geruisloos hun plaats innemen in de literatuur (zie Gallimard).

Misschien is de hele kwestie (zoals Els Pelgrom suggereert) au fond toch een typisch Nederlandse, en houdt ze verband met de blikvernauwing die hier nogal eens optreedt bij de literaire canonvorming. Als het over de canon in ‘de’ literatuur gaat, laten wij ook graag decennia lang dezelfde drie namen vallen, daarin gevoed door een gehoorzame literaire kritiek. Nooit blijken de ‘grote drie’ eens te worden uitgebreid met (om maar eens een paar namen te noemen) K. Schippers, Gerrit Krol, J. Bernlef, Bert Schierbeek of Rudy Kousbroek. Zoals we ook lijken te hebben afgesproken dat sommige genres die elders tot het literaire ambacht behoren, zoals theater, hoorspel en detectiveverhaal (behalve als het door Eco wordt beoefend) bij ons niet tot de literatuur behoren. Een van die genres was lange tijd ook het kinderboek. Dat lijkt voorbij, al zijn er lezers en kinderboekenschrijvers die het nog steeds niet geloven.