Al bij opserveren van het exemplaar
staken belendende tafels het graven
van verdere greppels in de kastanjepuree,

het afplaggen van de verruigde salades
stagneert, wijnen talmen in geheven glazen:
de gebruikelijke gezelligheid uit zee

is deze vis niet. Een openbaring,
opgehaald uit wateren van aanvang
lijkt ze. Al ontbraken kop en staartvin,

ervaren vissers verbeten hun tranen
bij het zien van de borsten, de aanzet
tot ledematen. Hoeveel soorten moesten

vergaan voor deze ongeƫvenaarde? Of
zijn eruit ontstaan? Maar het ogenblik
van nuttigen is daar. Ongewis moment:

de kok stond voor een culinair raadsel.
Hoe bereid je wat niet eerder bereid is
en ogenschijnlijk in zichzelf volmaakt?

Pocheren, braden, marineren? Overbodig,
een belediging. En daarna? Hou je het
simpel met zeewier en mootjes op toast

of vraagt dit om een complexe brandade
voor de meereisende maag? Rauw, ongesneden
werd het, met struisvogelei en slobeendrollade.

Zelfs het plonzend ijsklontenwater
onderbreekt zich nu op het uitstroompunt.
Daar steekt de uitverkoren eerste eter

de eerste hap in zijn mond. Hij kauwt
in stilte en ongekende overgave. Begint
dan ijselijke kreten te slaken. Uit afkeer

of extase? Minutenlang danst hij rond
en bedaart tot verbijsterd staren. Zelfs
na de soesjes kan hij er niet over praten.