Bij Lhermite, Geef ons alstublieft een scepticus
 
‘Zijn er in ons midden werkelijk geen sceptici meer?’ Met die verzuchting opent de verzameling filosofische sprookjes Un sceptique s’il vous plaît van Albert Lhermite, die in 1861 verscheen bij Michel Lévy in de ‘Bibliothèque des Voyageurs’. Van Lhermite is geen spoor te vinden in de literaire annalen en mémoires van zijn tijdgenoten. Het boekje bleef onopgemerkt, werd door de kritiek genegeerd en verdween in de catacomben van de literatuurgeschiedenis, totdat de specialiste in de negentiende-eeuwse letterkunde Julia Przybós, geïntrigeerd door de titel, het boek opdiepte uit de Bibliothèque Nationale en in 1996 opnieuw publiceerde bij José Corti. Misschien waren de verhalen van Lhermite hun tijd vooruit en sloten ze niet aan op de toenmalige literaire opvattingen. Een verhaal als ‘De bibliotheek van wit papier’, met zijn maagdelijke boeken, is in tegenspraak met de destijds heersende ideeën over verheven kunstenaarschap en de almachtige rol van de auteur: het boek wordt voorgesteld als een lege ruimte die nog moet worden ingevuld. De lezer kruipt in de gedaante van de auteur. In zekere zin loopt Lhermite daarmee vooruit op schrijvers als Borges, Perec en Calvino.
Lhermite presenteert zijn verhalen als een bij toeval gevonden anoniem manuscript, een formule die eerder gebruikt werd door onder andere Benjamin Constant in Adolphe en Jan Potocki in Manuscript gevonden te Zaragoza. In de verhalen keert Lhermite zich tegen het destijds in Frankrijk heersende eclecticisme in de filosofie, dat vooral werd belichaamd door Plato-vertaler en Descartes-bezorger Victor Cousin. Zijn roep om meer scepsis krijgt vooral gestalte in de filosofische sprookjes, die allemaal een wrede ondertoon hebben, zoals een goed sprookje betaamt.
Albert Lhermite is het pseudoniem van Albert Dupuis (1817-1885). Hij werd geboren in Lille, studeerde rechten in Parijs, en keerde in 1841 terug naar Lille, waar hij eerst werkte als vrederechter en later als hoofd geschillen bij de verzekeringsmaatschappij Le Nord. In 1848 werd hij toegelaten tot de Société des Sciences et des Arts, en hij publiceerde in de Mémoires van die instelling regelmatig artikelen, zoals Notice sur la vie, les doctrines et les écrits d’Alain de Lille (1849 en 1858), L’enseignement de la philosophie à Lille (1856), en L’Ambassade d’Auger de Busbecques en Turquie (1862). Hij leverde onder verschillende pseudoniemen bijdragen aan de meeste kranten in Lille. In 1869 verhuisde hij naar Passy, en drie jaar later naar het negende arrondissement in Parijs. Daarna vervaagt het spoor. Om nog onopgehelderde redenen figureert Dupuis vanaf 1881 niet meer op de ledenlijst van de Société des Sciences. Hij overlijdt in 1885 in het negentiende arrondissement in Parijs. De schrijver Lhermite – ‘de kluizenaar’ – is in meer dan één opzicht nog steeds een onbekende.
‘Maar het toeval wilde dat ik in een huurrijtuig het verloren manuscript vond van de korte filosofische vertellingen die u nu gaat lezen en die van weinig vertrouwen in de menselijke rede getuigen.
Beste lezer, als u weet wie de schrijver ervan is, vertel me dan waar ik hem kan vinden. Daarvoor zou ik u zeer erkentelijk zijn.’
 
(Walter van der Star)
 
 

De filosofie van het blindemannetje spelen

Rede, gehouden door dr. Krammacher aan het Metafysische Atheneum van Parijs, ter gelegenheid van de inauguratie van de theoretische leergang voor onschuldige spelletjes.
 
Mijne Heren,

Hoewel de aanvaarding van deze leerstoel en de erkenning van mijn onvolkomenheid me enigszins beducht maakt, kan ik niet ontkennen dat ik een diepe tevredenheid voel wanneer ik denk aan de gunstige resultaten van de missie die mij is toevertrouwd. Voortaan zullen de favoriete spelletjes van de jeugd niet meer overgelaten worden aan gril en toeval. Verlicht door het schijnsel van de geschiedenis en de filosofie, zullen ze dienen voor de opvoeding van nieuwe generaties, en achter de schijn van aangenaam vermaak, in hun hart de kiem leggen voor krachtige deugden en verheven gedachten.
Van de talrijke spelletjes die achtereenvolgens onder uw aandacht gebracht zullen worden, heb ik gedacht als eerste blindemannetje te behandelen, omdat ik het als het rijkst aan zedelijke lessen beschouw. Iedereen die het met volle overgave speelt leert al snel uiterst vergevingsgezind te zijn. Hij ergert zich niet meer aan de vergissingen en fouten van zijn naaste, maar lacht erom met zachtmoedig medelijden, want straks zullen ook de zijne het medeleven en de vrolijkheid van anderen opwekken. Iedereen maakt op zijn tijd blunders, gedraagt zich onhandig, vergist zich, raakt van slag en dient als kop van jut; zo ziet de samenleving er nu eenmaal uit; de zwakheid van onze zintuigen, die we tijdens een moment van vermaak hebben vastgesteld, komen we tijdens onze hele verdere levensloop telkens weer tegen. Heeft de eeuwige heer van de spelletjes in deze wereld ons niet allemaal het blinddoek van de onwetendheid omgebonden? Sommigen dragen er een van zijde, die door de muzen is geweven, anderen een van laken, die door de cyclopen is gevold; niemand ontkomt eraan.
Daarnaast worden in dit aantrekkelijke spel de vele schakeringen van de volksgeest tot uitdrukking gebracht. De Duitser speelt het met hardhandige goedmoedigheid, en noemt het grappig genoeg ‘blindekoe’ (das Blindekuhspiel); de Italiaan straalt daarbij elegantie en finesse uit, zoals blijkt uit de lichtvoetige naam ‘vlieg die zijn gezichtsvermogen kwijt is’ (mosca cieca). Maar wat je vooral bij alle verschillende vormen van blindemannetje aantreft zijn de intellectuele preoccupaties van de generaties die erdoor betoverd zijn geraakt. Ik zal niet teruggaan in de geschiedenis, maar beperk me ertoe u te wijzen op de veranderingen die dit spel in de meest recente tijden heeft ondergaan.
Tijdens de vorige eeuw heeft Condillac, zoals iedereen weet, een deel van de Cours d’études, die hij voor de prins van Parma schreef, gewijd aan een uitputtende uiteenzetting over blindemannetje. Hij is er wonderwel in geslaagd de verschillende vormen van het spel systematisch te rangschikken door de werking van onze zintuigen grondig te analyseren, waarbij hij ons vergelijkt met standbeelden bij wie alle vermogens tot leven zouden zijn gewekt, behalve dat van het zicht. Zo liet hij zien welke bijzondere rol de tastzin speelde in gewoon blindemannetje; en hij wees daarentegen op het ontbreken ervan in het blindemannetje dat gezeten of met handschoenen wordt gespeeld. Zo gaf hij ook inzicht in de functie van het gehoor bij de geblinddoekte die zich moet oriënteren op het geluid van een kneepje of een belletje. Ten slotte legde hij uit dat ieder zintuig een tekensysteem heeft en concludeerde hij dat dit spel net als iedere kunst steunt op een volwassen taal.
Maar Madame de Staël bracht de ideeën in Frankrijk op een hoger plan. In haar boek De l’Allemagne maakte ze ons vertrouwd met de ingrijpende revoluties die ons onderwerp aan gene zijde van de Rijn had doorgemaakt en met de filosofische onderzoekingen waaraan het was onderworpen. Laten we niet schromen om ze in enkele woorden in de herinnering te roepen.
Met het schrijven van de Kritiek van het blindemannetje heeft Kant overtuigend aangetoond dat we de voorwerpen die het spel aan ons voorlegt nooit aan de hand van onze zintuigen zouden kunnen raden, als ons verstand datgene wat wij voelen niet zou onderbrengen onder bepaalde noodzakelijke vormen, zoals tijd, plaats, kwantiteit, kwaliteit, relaties en mode, waaraan we de verborgen persoon of zaak herkennen. De tastzin zegt mij dat dit een satijnen jurk is; er zijn er duizenden op de wereld; het enige wat ik weet is dat ik mijn hand op satijn heb gelegd. Maar laten we deze kennis toetsen aan de categorieën die we zojuist hebben genoemd: om welke tijd kan welke persoon op deze plek en in dit gezelschap een jurk dragen van en dergelijke snit en verfijning, die op die manier valt? En zie, we hebben het al geraden.
We hoeven hier niet te vertellen hoe ver Fichte deze theorie doorvoerde, en evenmin hoe Schelling daarop reageerde. Laat we onmiddellijk op Hegel overgaan. In de Fenomenologie van het blindemannetje heeft de schrijver deze materie aan een onderzoek onderworpen. Zijn voornaamste verwijt aan Kant was dat deze het spel als zuiver subjectief beschouwde, dat wil zeggen dat het betrokken is op het subject, op de persoon die het uitvoert. Die methode zal hij op zijn kop zetten. In plaats van het zoekende subject van een blinddoek te voorzien, wierp hij een sluier over het gezochte object; hij noemde het de objectiviteit van het blindemannetje. De silhouetten die zich aftekenen op de muur: de ‘bepakte ezel’, aan wie de dingen waarmee hij wordt beladen, wanneer hij ze niet raadt, in een sjaal gewikkeld worden getoond; het ‘slofje onder’, dat onder de gevouwen handen door glijdt; al die spelvormen, die het gebruik van de blinddoek afwijzen, werden uitsluitend gebezigd in de nieuwe filosofische scholen.
Maar de neo-Hegelianen trokken uit deze premissen rampzalige conclusies. Zonder respect voor de waardigheid van de spelers brachten ze steeds meer misleidingen in het spel; het geheel van ijdelheden, bekrompen gevoeligheden en formele beleefdheid waardoor de weldenkende kringen zich kenmerken, werd door hen niet gespaard.
Gelukkig bleven Frankrijk dergelijke uitwassen bespaard. Een beroemd filosoof, die de gedurfde ontdekkingen uit Duitsland hierheen bracht, zwakte ze af door ze te vermengen met volstrekt afwijkende elementen. Een van zijn discipelen nam als onderwerp voor zijn dissertatie de Théorie des jugements primitifs dans le jeu de colin-maillard (Parijs, 1839, 8vo). In dat werk probeerde hij te bewijzen dat de meest bescheiden herder, zelfs geblinddoekt, evengoed de waarheid kan achterhalen als de grootste filosoof, die er met open ogen naar zoekt.
Daarom meende de eclectische school dat er met alle onderdelen van de menselijke natuur rekening gehouden diende te worden; ze was het eens met het subjectieve blindemannetje van Kant, maar evenzeer met het objectieve blindemannetje van Hegel. Ze stelde dus voor om de ogen van de speler te blinddoeken en tegelijk de andere personen te maskeren of de voorwerpen die hij moet herkennen in te pakken. Zo werd de moeilijkheidsgraad verdubbeld: dat is het teken waaraan je een goede filosofische methode herkent.
De snelle blik die we zojuist hebben geworpen op de veranderingen in het blindemannetje moet u in staat stellen om het metafysische belang van dit spel te kunnen beoordelen en u duidelijk maken dat het in nauw verband staat met de meest verheven principes van de menselijke geest: het brengt ze in de praktijk en verrijkt ze.
Tijdens de volgende zitting zullen we beginnen met het bestuderen van de wetten waaraan het is onderworpen en de voorwaarden waaraan het door zijn aard moet gehoorzamen. Moge uw welwillende belangstelling ons blijven aanmoedigen gedurende deze moeilijke, belangrijke onderzoekingen!
 
***
 

Het einde der filosofen

Er is geen dichter of historicus die niet de kwaliteiten van prinses Sofie heeft geroemd; haar schoonheid, zeggen ze, is ongeëvenaard gebleven; haar ziel is het meest volmaakte voorbeeld dat ooit ter bewondering en nabootsing aan het nageslacht had kunnen worden geboden. Het jonge meisje had maar één gebrek: ze was een verschrikkelijke nagelbijtster. Tegenover die zwakheid had alles gefaald: haar inspanningen en haar goede voornemens, de liefdevolle adviezen en strenge verwijten van haar opvoeders; zelfs de bitterheid van cichoreisap had geen effect gehad. Hoe kon ze haar opengehaalde vingers in een loyale hand leggen? Hoe kon ze eeuwige trouw beloven met een bloederige handschoen die van ongeneeslijke zwakheid zou getuigen?
Maar aangezien de filosofie de mens tegen zijn hartstochten en de gebreken van zijn natuur wapent, kan alleen zij me redden, zei de prinses. En ze liet haar arts roepen, de schrijver van traktaten die door iedereen aan het hof werden geprezen.
De arts, gestreeld door het vertrouwen dat in hem werd gesteld, voelde al zijn vermogens opbloeien. In duidelijke, vloeiende, kleurrijke bewoordingen schilderde hij de harmonie van de wetten van de wereld; hij ontwaarde ze zelfs in de baan van de grootste hemellichamen en in de groei van het nietigste mos. Hij wees erop dat elk wezen dat eraan gehoorzaamt aan kracht en macht wint. Maar met welke zorgvuldigheid, volharding en uiteraard ook kwellingen elimineert de natuur daarentegen die schepsels die zich niet aan haar regels houden, net als de kunstenaar die onwelgevallige werken aan stukken gooit wanneer ze uit de mal komen! Hij maakte duidelijk welke teloorgang het gevolg is van de strijd van de wereld tegen degenen die hem hebben gekwetst. Op alle mogelijke manieren worden ze vervolgd en bestookt. Ze hebben slechts in een richting gezondigd, maar worden uit talloze andere richtingen aangevallen; ze zijn slechts in een opzicht aan de hartstocht bezweken, maar worden van alle kanten door verzoekingen gekweld. Aanvankelijk hebben ze alleen op hun nagels gebeten; maar ze worden achtervolgd door een gevoel van teleurstelling, geërgerde terechtwijzingen, berouw over de misvormde schoonheid en verslagenheid over gesneuvelde voornemens, en al gauw beginnen ze op hun ziel te bijten.

Tegen die kwaal bestaat maar één remedie: dat is de natuurfilosofie. Hoe langer je met behulp van de zintuigen en het verstand de regelmaat van de wereld aanschouwt, hoe minder je geneigd bent om je ervan af te keren. Je zult jezelf gaan beschouwen als een intelligent onderdeel van het harmonieuze geheel en aan het richtsnoer gehoorzamen dat de wijze natuur voor ons uitstippelt, net als de stroom die zijn loop of de ster die zijn baan volgt.
Terwijl ze aandachtig luisterde dacht prinses Sofie meermaals te hebben gevoeld hoe een tak van de struik waaronder ze gezeten was haar middel raakte, maar ze merkte verontwaardigd dat de arts tijdens het gesprek een arm om haar heen had gelegd. Ze liet hem door haar lakeien verjagen. De arme arts, die vanaf die dag bij geen enkel gezin meer welkom was, veracht werd en tot de bedelstaf verviel, zocht in een losbandig leven vergetelheid voor al zijn kommer. Tegenwoordig is hij alleen nog maar te vinden in de bordelen van de hoofdstad, dronken, versuft, verdwaasd en vervuild.
Zo eindigde de filosoof van de zintuigen.
 
Een paar maanden na die gebeurtenis vatte de prinses nieuwe moed en wenste ditmaal de hofsterrenkundige te raadplegen. Hij was niet, zoals de arts, iemand die zich overgaf aan genot, aan de kunsten en de verbeelding. Hij stond integendeel bekend om zijn strenge zedelijke opvattingen, en zijn verstand, dat ondanks het voortschrijden der jaren al zijn kracht behield, werd toegeschreven aan zijn deugdzame levenswijze.
Hij luisterde met eerbiedige welwillendheid naar de wensen van de prinses en zei toen tegen haar: Ongetwijfeld moeten we ons door de natuurwetten laten leiden, maar niet in de betekenis die de arts aan dat woord gaf. Die wetten moeten niet worden gezocht in de ster of de plant, maar in het zuivere verstand dat ze bedenkt en formuleert. Het aanschouwen van de wereld zal u slechts vruchteloze bevrediging van de zinnen en de verbeelding schenken, maar de waarheid kunt u alleen leren kennen door de studie van de rede. Richt uw aandacht dus niet op al die eigenaardige natuurverschijnselen waar u met bewondering naar moest kijken. Sta uitsluitend stil bij de verheven grote lijnen die het denken beheersen, want het kan die niet ontberen en kan zich er niet aan onttrekken. Dat geldt onder andere voor de plicht, een noodzakelijke wet van de rede. Wanneer u toegeeft aan uw persoonlijke verlangens, wanneer u op uw nagels bijt, gehoorzaamt u niet aan uw plicht. Die wordt vertaald in universele regels, die altijd en voor iedereen van toepassing zijn. Stel u eens een samenleving voor waarin iedereen het bederven van zijn nagels als principe zou hanteren! U begrijpt dus dat er behoefte is aan een onbuigzame wet die onze hartstochten voorgoed zou beteugelen, aan een absolute plicht om het goede te doen die ons zou dwingen te gehoorzamen…
De sterrenkundige ging lang door met het uiteenzetten van de stelling over de dringende noodzaak van de plicht, zo lang zelfs, dat de vermoeide prinses zich wilde terugtrekken; maar de geleerde, die al enige tijd op een vreemde manier afwezig leek, voelde in de nabijheid van het meisje een vuur in zich ontbranden dat hij niet kende van zijn boeken of zijn mathematische instrumenten. Hij waagde het om een schaamteloze hand op de kleding van zijn edele leerlinge te leggen om haar tegen te houden. Toen hij de hofdames hoorde lachen, zag hij meteen zijn fout in en vluchtte in verwarring.
Vanaf dat moment werd hij achtervolgd door de spot van het hof en de stad, zijn gevoel van eigenwaarde was gekrenkt, en hij werd nors en haatdragend, kreeg een afkeer van mensen en een weerzin tegen zijn studies; hij sprak laatdunkend over zijn rivalen, ontmoedigde jonge talenten en had alleen nog maar belangstelling voor geld; hij zocht naar makkelijke baantjes, leende geld uit tegen hoge rente, leefde als gierigaard en zat bij zijn dienstmeisje onder de plak.
Zo eindigde de filosoof van de rede.
 
Op een dag raakte prinses Sofie ontroerd door de welsprekendheid van de hofprediker. Het was een enthousiaste, geïnspireerde jongeman, die alle oprechtheid van de onschuld en alle zuiverheid van de deugd bezat. Dus haastte de dochter van de koning zich om hem om raad te vragen.
Dit waren de raadgevingen die ze kreeg: Onze zintuigen en ons verstand kunnen niet als onze leidraad dienen, aangezien ze deel uitmaken van de zwakheid van onze natuur. Om de duisternis die ons omgeeft te verdrijven, is een hoger licht nodig; om op aarde te kunnen bewegen, moeten we door de hemel worden geleid. Dus in plaats van vol verlangen en op eigen kracht naar de waarheid te zoeken, moeten we volkomen lijdzaam afwachten en onze ziel voorbereiden om haar te ontvangen. Dan zullen we ons verstand zien oplichten, dan zullen de gevoelens van een rein hart het richtsnoer voor ons gedrag zijn. ‘U bent slecht beraden als u het remedie voor uw zwakheid zoekt in de wetenschap van de mens en in de geboden van de rede. Alleen goddelijke bijstand of de gratie Gods kan u redden; heb lief, denk na en bid. De slechte gewoonten van het lichaam zullen plaats maken voor de vervoering van de geest, en uw gereinigde ziel zal uw geschonden hand niet langer kunnen verdragen.’
Bij het uitspreken van het woord gratie merkte de spreker voor het eerst dat die uitdrukking twee betekenissen heeft: het was niet alleen een aanduiding voor de bovennatuurlijke steun die het meisje van de hemel moest vragen, maar staat ook voor die geheimzinnige, haast onweerstaanbare krachten die sommige schepsels bezitten, en waarmee de prinses meer dan ieder ander op deze aarde begiftigd was. De jonge mysticus had nog maar nauwelijks met een verhit gebaar de bevallige hand geraakt waarover hij sprak, toen hij hem vol hartstocht naar zijn lippen bracht.
Meteen begon hij te blozen en rende weg om zich in zijn cel op te sluiten. Vanaf die dag wendde hij zich af van de wereld, de kansel en de welsprekendheid. Verteerd door wroeging en misschien ook door spijt sloot hij zich op in een klooster, waar hij zijn door ontberingen verdorde lichaam, zijn door nauwgezette oefeningen verzwakte karakter en zijn door mystieke visoenen verwarde verstand nog lange tijd voortsleepte.
Zo eindigde de filosoof van het gevoel.
 
Een laatste poging werd door de prinses ondernomen bij de hofbibliothecaris, een zeer belezen man en een scherp criticus. Het eerste punt dat nader moet worden onderzocht, zei hij, is of het nagelbijten een ziekte is, wat mij zeer twijfelachtig lijkt. Onmiddellijk analyseerde hij in aanwezigheid van zijn edele leerlinge de meningen van veertig artsen en toonde met serieuze argumenten de ernst aan van een gebrek dat het werk van de schepping, de normale vorm van een van de edelste delen van het menselijk lichaam aantast. Vervolgens vatte hij de doctrine van veertig andere artsen samen, die een onmerkbare verandering aan de verste uiteinden van onze ledematen als volkomen onbelangrijk beschouwen. Weer veertig andere, ten slotte, zagen in de besproken handeling een kastijding van het vlees, een teken van minachting voor behaagzucht en een krenking van de eigenwaarde, allemaal zaken die lof verdienen. Dus, concludeerde de bibliothecaris, of u nu wel of niet op uw nagels bijt, de traditie en de wetenschap zullen u tegelijkertijd gelijk en ongelijk geven, wat een bewijs is voor de ijdelheid van de menselijke geest en de onmogelijkheid om echt van vals te onderscheiden.
Terwijl hij zo sprak, zei de geleerde tegen zichzelf: De prinses is niet zo bijzonder als wel wordt beweerd; ik ken enkele vrouwen die even mooi zijn als zij; ik ken zelfs vormen van lelijkheid die prikkelender zijn dan haar schoonheid.
Die indrukken waren waarschijnlijk van zijn gezicht af te lezen, want de trotse Sofie verliet hem zeer geïrriteerd. Ze verklaarde dat hij een man zonder overtuiging was.
Dezelfde avond werden die woorden in het hele paleis, de volgende dag in de hele stad en de dag daarop in het hele land herhaald. De bibliothecaris werd onmiddellijk door de minister van zijn post ontheven, uit alle geleerde colleges gezet, door de kranten gehekeld en door de publieke opinie in de ban gedaan. Alle religieuze, politieke, artistieke en economische partijen die samen de staat vormden pasten de spreuk op hem toe: ‘wie niet met mij is, is tegen mij’. Na door iedereen te zijn verstoten viel hij ten prooi aan verwaarlozing, raakte aan de bedelstaf en in de greep van de ziektes en gebreken die aan zijn dood voorafgingen. Hij werd er zelfs van beschuldigd de verlossing uit zijn kwalen te hebben bespoedigd.
Zo eindigde de filosoof van de twijfel.
 
Het jaar daarop trouwde prinses Sofie, en het duurde niet lang voordat ze een leuk kind kreeg dat elke dag mooier werd. De moeder was zo bang dat het haar voorbeeld zou volgen en op zijn nagels zou bijten, dat ze snel en op natuurlijke wijze de slechte gewoonte afleerde waarop alle inspanningen van de filosofie waren stukgelopen.
 
 
VERTALING: WALTER VAN DER STAR