Wat vale vlekken heeft, de doordeweekse,
wat licht gerimpeld raakt van niet gebruiken,
wat wacht op afgeraspt tot naakt en sappig,
wat valt te snijden tot minieme velen,
wat slaag verdraagt, wat tegen donker kan.

Dat in een pan.

Vermalen tot geen vorm om wie of wat
op aan te spreken. Verzameld in een geur.
Daarmee van deur tot deur, dat iedereen mag ruiken.

Soldaten hebben zich vermomd als struiken,
De nachten vallen om, de dagen duiken,
Wat niet verkocht kan worden wordt versleten.

Achter de muur is ruzie, achter de ruzie muur,
achter de muur twee die het niet meer weten,
Daarachter straat, heet asfalt, niemand aan het stuur.

Nooit meer kleinzerig zijn. En appels eten.