Hoofdstuk 9

Wat een hoofdstuk vol toeval, zei mijn vader, zich omdraaiend op de eerste overloop van de trap, toen hij en mijn oom Toby naar beneden liepen – wat een lang hoofdstuk vol toeval wordt er door de gebeurtenissen in deze wereld voor ons opengelegd! Neem er pen en inkt bij, broer Toby, en reken het maar na – Ik weet even weinig van rekenen als deze balluster, zei mijn oom Toby (de balluster missend met zijn kruk en mijn vader een verschrikkelijke slag op zijn scheenbeen toedienend) – Dat was een kans van één op de honderd, riep mijn oom Toby – Ik dacht, zei mijn vader (zijn scheen wrijvend), dat je niets van berekeningen wist, broer Toby. Het was stom toeval, zei mijn oom Toby – Dat voegt er dan nog een aan het hoofdstuk toe, zei mijn vader.
Deze twee geslaagde antwoorden van mijn vader verzachtten onmiddellijk de pijn aan zijn scheen – en het was maar goed dat het zo liep, want anders had de wereld tot op deze dag niet geweten wat het onderwerp van de rekensom van mijn vader was – het te raden, daar was geen kans op – Wat een gelukkig hoofdstuk vol toeval is dit geworden! Want het bespaart me de moeite er speciaal een te schrijven en, om de waarheid te zeggen, heb ik buitendien alweer een nieuw omhanden – Heb ik de wereld niet een hoofdstuk over knopen beloofd? twee hoofdstukken over de goede en de verkeerde kant van een vrouw? een hoofdstuk over knevels? een hoofdstuk over wensen? een hoofdstuk over neuzen? – Nee, dat hebben we gehad – een hoofdstuk over de kuisheid van mijn oom Toby: om niet eens te spreken van een hoofdstuk over hoofdstukken, dat ik nog vandaag, voor ik ga slapen, zal schrijven – bij de knevel van mijn overgrootvader, ik krijg nog niet de helft ervan gedaan dit jaar.
– Neem er pen en inkt bij en reken het maar na, broer Toby, zei mijn vader en je zult zien dat het een kans van één opeen miljoen is dat de tang het ongeluk zal hebben om van alle delen van het lichaam juist dat te pakken en te breken dat tegelijk ook het geluk van ons huis zal breken.
Het had erger kunnen zijn, antwoordde mijn oom Toby – Dat begrijp ik niet, zei mijn vader – stel dat de heup zich eerst had aangeboden, zei mijn oom Toby, zoals dokter Slop vreesde.
Mijn vader dacht enkele ogenblikken na – keek naar de grond – tikte zachtjes met zijn vinger tegen het midden van zijn voorhoofd – Dat is waar, zei mijn vader.

Hoofdstuk 10

Is het geen schande om twee hoofdstukken te vullen met wat er gebeurde bij het afdalen van één trap? want we zijn nog niet verder gekomen dan de eerste overloop en er zijn nog vijftien treden voor we beneden zijn – en wie zal het zeggen, want mijn vader en mijn oom Toby zijn in een spraakzame bui, misschien komen er wel evenveel hoofdstukken als traptreden – maar hoe dat ook zij, Mijnheer, ik kan het evenmin verhelpen als mijn noodlot – Ik krijg ineens een ingeving: Laat het doek zakken, Shandy’ – ik laat het zakken – Trek hier een streep over het papier, Tristram – hij staat er – En op naar een nieuw hoofdstuk!
Ik heb voor de drommel geen andere regel om me door te laten leiden in deze zaak – en als ik er al een had – want ik doe nu eenmaal alles buiten alle regels – dan zou ik hem als ik klaar was in elkaar frommelen en verscheuren en in het vuur gooien! – Maak ik me boos? Inderdaad, en de zaak verdient het – een mooie geschiedenis! – moet een mens de regels volgen of de regels hem?
Omdat dit, moet u weten, mijn hoofdstuk over hoofdstukken is, dat ik beloofd heb voor ik ging slapen te zullen schrijven, leek het me beter om voor ik mij te rusten legde mijn geweten geheel te ontlasten en de wereld meteen alles wat ik erover weet te vertellen: Is dat niet tien maal beter dan dogmatisch te beginnen met een kwasi-diepzinnig vertoon van wijsheid en de wereld te vervelen met een lange verhandeling – dat hoofdstukken verlichting brengen aan de geest – dat zij de verbeelding helpen – of belasten – dat zij in een dramatisch geaard werk als dit even onmisbaar zijn als wisselende taferelen – en nog vijftig andere afgezaagde ideeën, zodat zelfs de schrijver er bijna bij in slaap valt?
– O! maar om dit te begrijpen, – en dit is nog helemaal niets – moet u Longinus lezen – leest u hem maar – en als u er na de eerste keer geen haartje wijzer van bent geworden – leest u hem dan gerust nog een keer – Avicenna en Licetus hebben de metafysica van Aristoteles ieder veertig keer gelezen, zonder er ook maar één woord van te begrijpen – Maar let op wat er verder gebeurde: Avicenna werd een desperaat schrijver van alle soorten geschriften – want hij schreef boeken de omni scribili; en wat Licetus (Fortunio) betreft, hoewel iedereen weet dat hij geboren werd als een foetus van nog geen vijf en een halve duim lang , heeft hij het in de literatuur tot zulk een verbazingwekkende hoogte gebracht, dat hij een boek heeft geschreven waarvan de titel even lang is als hij zelf – de geleerden zullen weten dat ik doel op zijn Gonopsychanthropologia, over de oorsprong van de menselijke ziel.
Tot zover mijn hoofdstuk over hoofdstukken, dat naar mijn oordeel het beste hoofdstuk is van het hele boek; en, u kunt mij op mijn woord geloven, wie het leest, verricht een even nuttige bezigheid als strootjes rapen.

Hoofdstuk 11

Wij zullen zorgen dat alles in orde komt, zei mijn vader, zijn voet op de eerste tree naar beneden zettend – Die Trismegistus, vervolgde mijn vader, zijn voet weer terugtrekkend en zich omdraaiend naar mijn oom Toby – was de grootste (Toby) van alle aardse wezens – hij was de grootste koning – de grootste wetgever – de grootste wijsgeer – en de grootste priester – en ingenieur, zei mijn oom Toby.
– Uiteraard, zei mijn vader.

Hoofdstuk 12

En hoe gaat het je meesteres? riep mijn vader, zijn voet weer op dezelfde tree zettend, naar Susanna die hij onderaan zag voorbijkomen met een groot speldenkussen in haar hand – Hoe gaat het je meesteres? Zo goed, zei Susanna, die zonder op te kijken doorliep, als verwacht mag worden – Ezel die ik ben zei mijn vader, zijn been weer terugtrekkend – hoe de zaken er ook voorstaan, broer Toby, je krijgt altijd hetzelfde antwoord – En hoe is het met het kind? – Geen antwoord. En waar is dokter Slop? vervolgde mijn vader, zijn stem verheffend en over de ballustrade naar beneden kijkend – Susanna hoorde het al niet meer.
Van alle raadsels in het huwelijksleven, zei mijn vader, de overloop overstekend om met zijn rug tegen de muur te leunen terwijl hij de zaak aan mijn oom Toby uiteenzette – van alle onbegrijpelijke raadsels van een gehuwde staat, zei hij – en geloof me, broer Toby, daar zijn meer ezelslasten van dan al Jobs ezels hadden kunnen dragen – is er geen zo duister als dit – dat zodra de vrouw des huizes een kind ter wereld brengt, alle vrouwspersonen in huis, vanaf mevrouws kamenierster tot de keukenmeid toe, meteen wel een duim groeien; en zich op grond van die ene duim meer airs geven dan op grond van al hun andere duimen bij elkaar. Ik geloof eerder, zei mijn oom Toby, dat wij een duim krimpen. – Ik hoef maar een zwangere vrouw te ontmoeten en het is al gebeurd. – Het is een zware belasting voor die helft van onze medeschepselen, broer Shandy, zei mijn oom Toby – het is een pijnlijke last voor hen, vervolgde hij hoofdschuddend – Ja, ja, het is heel pijnlijk – zei mijn vader eveneens zijn hoofd schuddend – maar het is wel zeker dat, sinds het hoofdschudden in de mode is gekomen, nooit twee hoofden zo eenstemmig hebben geschud om zulke verschillende redenen.
God zegene } ze allemaal – zeiden mijn vader en mijn
De duivel hale } oom Toby, ieder bij zichzelf.

Hoofdstuk 13

Hedaar! – Stoeldrager! – hier heb je een stuiver – loop eens even naar die boekhandel daar en haal me een flinke kriticus met zijn gerei. Ik heb er een daalder voor over als een van hen me helpt mijn vader en mijn oom Toby van de trap te halen en naar bed te brengen. –
Het is trouwens de hoogste tijd; want de enige slaap die zij hebben genoten sinds negen uur voordat Obadiah dokter Slop in zijn bemodderde toestand de achterkamer binnenliet, was het korte dutje dat zij beiden deden toen Trim bezig was gaten te boren in de rijlaarzen van mijn vader – wat mijn vader overigens helemaal niet hielp met het repareren van het defecte scharnier.
Als elke dag van mijn leven zo vol gebeurtenissen was als vandaag – en als er – stop –
Ik wil deze zin niet afmaken voordat ik een opmerking heb gemaakt over de vreemde stand van zaken tussen de lezer en mij die op dit ogenblik bestaat – een opmerking die, sinds de wereld is geschapen, nog op geen enkele schrijver van biografieën van toepassing is geweest en die, naar mijn mening, ook nooit voor een ander zal gelden, zolang de wereld blijft bestaan – En, alleen al om dat zij zo nieuw is, moet deze stand van zaken de aandacht van U Ed. wel verdienen.
Ik ben deze maand precies twaalf maanden ouder dan een jaar geleden om deze tijd. En, hoewel ik, zoals u ziet bijna tot de helft van het vierde deel van mijn boek ben gevorderd, ben ik nog niet verder gekomen, dan mijn eerste levensdag – Hieruit volgt, dat ik, zoals het er nu voorstaat, driehonderdvierenzestig dagen meer moet beschrijven dan toen ik begon; zodat ik niet, zoals iedere gewone schrijver, door het werk dat ik heb verricht met mijn boek gevorderd ben, maar integendeel juist evenzoveel delen achterop ben geraakt – Dus, als elke dag van mijn leven zo vol gebeurtenissen zou zijn als vandaag – en waarom zou dat niet zo zijn? – en als er voor de gebeurtenissen en opinies van elke dag even lange beschrijvingen nodig zouden zijn – en waarom zouden ze korter moeten zijn? – en daar ik, als het zo doorgaat, 364 maal sneller zou leven dan ik kan schrijven – dan volgt daaruit, met U Eds. goedvinden, dat ik, naarmate ik meer schrijf, ook meer zal moeten schrijven en dat U Ed. dientengevolge ook meer zal moeten lezen. Zal dat goed zijn voor U Eds. ogen?
De mijne zal het geen kwaad doen; en, ware het niet dat mijn opinies nog eens mijn dood zullen zijn, dan zal ik door mijn leven te beschrijven een mooi leven hebben; met andere woorden, dan zal ik twee mooie levens hebben. Wat nu mijn voornemen aangaat om twaalf delen per jaar te schrijven, of wel één deel per maand, dat verandert niets aan mijn vooruitzichten – want, al schrijf ik nog zo snel en al stort ik mij, zoals Horatius ons aanraadt, midden in het verhaal, ik zal mijzelf nooit kunnen inhalen – als ik mij tot het uiterste inspan, zal ik in het ergste geval mijn pen steeds één dag voor zijn – en één dag is genoeg voor twee delen en twee delen en twee delen zijn genoeg voor één jaar. Moge de hemel de papiermakers begunstigen onder de goedgunstige regering die thans over ons is gesteld – zoals de Voorzienigheid, naar ik vertrouw, ook al het andere zal begunstigen dat onder haar ter hand genomen wordt. Wat de voortplanting van Ganzen betreft – daarover maak ik mij geen zorgen – de Natuur is milddadig, het zal mij nooit aan schrijfgerei ontbreken.
Zo, vriend! Heb je mijn vader en mijn oom Toby van de trap gekregen en naar bed geholpen? – En hoe heb je dat gedaan? – Je hebt een gordijn neergelaten onderaan de trap? – Ik dacht wel dat je geen andere oplossing zou vinden. – Hier is een daalder voor de moeite.

Hoofdstuk 14

Geef me mijn broek dan maar aan, van de stoel, zei mijn vader tegen Susanna – Er is geen tijd om u aan te kleden, mijnheer, riep Susanna – het kind ziet zo zwart in zijn gezicht als mijn – Als je wat? vroeg mijn vader die, zoals alle redenaars, een ijverig onderzoeker van vergelijkingen was – Hemel nog toe, mijnheer, riep Susanna, het kind heeft een toeval – En waar is mijnheer Yorick? – Zoals gewoonlijk niet waar hij zou moeten zijn, zei Susanna, maar de hulppredikant is in de kleedkamer, met het kind op zijn arm en hij wacht op de naam – mevrouw heeft me gezegd zo vlug als ik kon naar u toe te lopen en te vragen – aangezien kapitein Shandy peet staat – of het kind niet naar hem moet heten. Als we er zeker van konden zijn dat het kind stervende is, zei mijn vader bij zichzelf, aan zijn wenkbrauw krabbend, dan zou het geen kwaad kunnen mijn broer Toby dit compliment te maken – het zou in dat geval ook jammer zijn zo een grote naam als Trismegistus aan hem te verspillen. Maar hij zou beter kunnen worden. Nee, nee, zei mijn vader tegen Susanna, ik zal opstaan – daar is geen tijd voor, riep Susanna – Het kind ziet zo zwart als mijn schoen. Trismegistus zei mijn vader – Maar wacht – je bent een zwak vat, Susanna, vervolgde mijn vader; zul je niet in de war raken of de naam vergeten voor je aan het eind van de gang gekomen bent? – Natuurlijk niet, riep Susanna en sloeg beledigd de deur achter zich dicht – Als ze het onthoudt mogen ze me doodschieten, zei mijn vader, uit bed springend en in het donker naar zijn broek graaiend. Susanna rende in grote haast de gang op. Mijn vader zocht met de grootst mogelijke haast zijn broek. Susanna had een voorsprong en die hield zij – Het is Tris en nog iets, riep Susanna – er is in de hele wereld maar één naam voor een christen die met Tris begint, zei de hulppredikant, en dat is Tristram. Dan is het Tristram-gistus, zei Susanna.
Gistus komt er niet aan te pas, domme gans! Ik draag zelf die naam, riep de hulppredikant, zijn hand in het doopwater stekend – Tristram! zei hij, enzovoort, enzovoort. Zo werd ik dus Tristram genoemd en Tristram zal ik blijven tot mijn dood.
Mijn vader kwam met zijn nachthemd over zijn arm achter Susanna aan, met alleen zijn broek aan, die door de haast maar met één knoop vastzat, die door de haast maar half in het knoopsgat stak.
Heeft ze de naam niet vergeten? riep mijn vader, de deur half openend – Nee, nee, zei de hulppredikant met een toon vol begrip – En het kind is beter, riep Susanna – En hoe is het met je meesteres? – Zo goed als men kan verwachten, zei Susanna – Tsssj – zei mijn vader, en op hetzelfde ogenblik gleed de knoop van zijn broek uit het knoopsgat, zodat het niet zeker is of dit tussenwerpsel tot Susanna of tot het knoopsgat was gericht, of het een tussenwerpsel van verachting of een tussenwerpsel van zedigheid was. Deze vraag zal onbeantwoord moeten blijven tot ik tijd heb om mijn volgende drie favoriete hoofdstukken te schrijven, namelijk mijn hoofdstuk over kamermeisjes, mijn hoofdstuk over Tsssj -s en mijn hoofdstuk over knoopsgaten.
Het enige licht dat ik de lezer op dit ogenblik kan verschaffen is dat mijn vader zich toen hij Tsssj! riep snel omdraaide en, met zijn ene hand zijn broek ophoudend en met zijn nachthemd over de arm van de andere, wat minder snel dan hij gekomen was terugliep naar zijn slaapkamer.