‘Wat een lullig lettertype’ of woorden van soortgelijke strekking schijnt grafisch vormgever Kees Nieuwenhuijzen te hebben gebezigd toen hij voor het eerst werd geconfronteerd met de ‘Goudy Old Style’, waarin dit nummer is uitgevoerd. Gastontwerpers Thomas Widdershoven en Sander Boon pakten de handschoen onmiddellijk op en daagden Nieuwenhuijzen uit tot een gesprek over typografie.

Zo scharen zich op een vroege donderdagmorgen drie generaties grafisch ontwerpers rond de keukentafel van Nieuwenhuijzen. Hijzelf, uiteraard, geboren in 1933, opgeleid aan de Koninklijke Academie Den Haag, uitvinder van het inmiddels in de geschiedenis van de typografie bijgeschreven Rasterlogo, vanaf het eerste tot en met het vorige nummer vaste vormgever van Raster. Thomas Widdershoven, geboren in 1960, opgeleid aan de Rietveld Academie in Amsterdam, met zijn partner Nikki Gonnissen oprichter en eigenaar van ontwerpbureau Thonik, bekend van onder meer het drukwerk van het Van Gogh Museum en de huisstijl van de gemeente Amsterdam. Sander Boon, geboren in 1970, opgeleid aan de Willem de Kooning Academie in Rotterdam, ontwerper van de huisstijl van de Rijksbouwmeester en meermalen gelauwerd bij de Best Verzorgde Boeken.

Over letters en modes gaat het gesprek, over leesbaarheid en traditie en over ‘de gouden vondst’ van zes balletjes in de vorm van typmachinetoetsen. In den beginne had Raster een raster. Dat is logisch, vindt Widdershoven, maar, vraagt hij aan Nieuwenhuijzen, ‘herinner je je nog hoe je op het idee van de toetsen bent gekomen?’ Nieuwenhuijzen: ‘Het oorspronkelijke Raster is na een paar jaar als tijdschrift opgehouden te bestaan. Bij Raster twee, zoals we dat noemen, besloot de uitgebreide redactieraad om verder te gaan als tijdschrift in boekvorm. Daarbij zou elk nummer net als een boek een eigen omslag krijgen met een eigen identiteit. In wezen bestaat een raster natuurlijk ook uit bolletjes, dus daarop voortbordurend ben ik vanaf het tweede nummer met die bolletjes gaan werken, eerst nog in cirkeltjes. Vermoedelijk probeerde ik toch al meteen naar de schrijfmachinetoets te komen, want de plakletters die ik gebruikte zijn schrijfmachineletters, de egyptienne.’

Vanaf nummer drie zijn de bolletjes tot echte schrijfmachinetoetsen geëvolueerd, een logo dat tot op de dag van vandaag op de rug van het tijdschrift zal prijken en dat ook in toekomst op de rug blijft staan. Widdershoven: ‘Het lijkt zo simpel, maar deze ingreep zet het hele fenomeen van identiteit en de speelruimte daarbinnen op scherp. Het is zo eigen, niemand heeft zulke letters. ‘Nieuwenhuijzen: ‘Het is inderdaad een gouden vondst geweest. In het begin was Raster natuurlijk nog niet zo bekend, maar als mensen nu die lettertoetsen zien, denken ze onmiddellijk aan Raster.’

‘Zit er een tijdstrend in de omslagen’, wil Widdershoven weten, ‘want in het begin ben je nog formeel modernistisch en later ben je wat speelser geworden in het omslag. Zo’n verloopje van donker naar licht met de handen en de namen van de redacteuren was toen toch erg in de mode? Hoe deed je dat eigenlijk?’

Nieuwenhuijzen: ‘Ik had een verloop gespoten, met een spuitbus, airbrush, en dat kopieerde ik erin.’Kijk, zeggen computerkids Widdershoven en Boon met nauw verholen bewondering: ‘Dat is nog het echte ontwerpen.’ Nieuwenhuijzen: ‘Maar als het woord mode valt gaan mijn haren allemaal overeind staan, ik ben ongelooflijk tegen mode, vind dat je vanuit je eigen intuïtie moet werken en je oren absoluut moet dichtknopen voor toekomstvoorspellers als Li Edelkoort.’ Widdershoven: ‘Maar ondertussen….’ Nieuwenhuijzen: ‘je bent natuurlijk wel gewoon een kind van je eigen tijd. Vooral als je jong bent en zoekend, sta je daar midden in.’

En dat is de reden waarom Nieuwenhuijzen als vaste ontwerper van Raster terugtreedt. Hij is, zegt hij, inmiddels ‘een beetje ouder’, grijpt na honderddertien omslagen in veertig jaar (‘Dat is veel hoor, en ze zijn allemaal anders.’) de koerswijziging van Raster aan om ook de vormgeving een frisse wind te geven. Voortaan wordt voor elk nummer een gastontwerper uitgenodigd, jong, maar met ervaring. Aan Thomas Widdershoven de eer om het spits af te bijten. ‘Ik ken het werk van Thomas, vind dat interessant en leuk en was benieuwd wat hij met Raster ging doen.’

Widdershoven koos voor een ongebruikelijke oplossing en gaf de fakkel op zijn beurt door aan de na hem komende generatie. ‘Ik realiseerde me dat ik helemaal niet meer zo’n jonge ontwerper ben. Ik heb in de afgelopen vijf jaar een eigen Thonik-aanpak gevonden, met de Avenir als huisstijl, ben niet meer zo bezig om mijn eigen typografie te ontwikkelen en mezelf te positioneren ten opzichte van mijn medetypografen. Dat maakte de vraag lastig, want ik wilde van deze eerste niet-Nieuwenhuijzen Raster geen Thonik-nummer maken. Zo’n essentiële overgang moet gemarkeerd worden met een reactie op de vorm van Kees, vind ik. Bovendien voelde ik de druk van ‘hoe ga ik zo’n oude held in het vak een lesje leren’. Ik dacht al snel, weet je wat, ik los het conceptueel op, vraag iemand die nog wel zijn kracht en eigenheid aan het ontdekken is.’

Zo kwam Sander Boon ten tonele. Boon dook in de geschiedenis, koos voor het binnenwerk de Goudy Old Style, in 1915 in de reclame geïntroduceerd door de Amerikaanse letterontwerper Frederic W. Goudy (1865 -1947) en bracht zowel Widdershoven als Nieuwenhuijzen in verwarring. Een letter uit de wereld van de reclame! Een letter met een traditioneel gevoel! De koppen gezet in cursief én in kapitaal, zonder de ruimte tussen de kapitalen evenwichtig te verdelen. Widdershoven: ‘Boon raakte aan taboes en schond elementaire regels in de typografie.’Nieuwenhuijzen: ‘Ik heb mijn hele leven mijn kapitaaltjes gespatieerd, anders vallen er gaten. En ik gebruik altijd dezelfde letter, de Times, in 1931/32 ontworpen door Stanley Morison (1889-1967) voor de krant The Times. Een heel neutrale, nietszeggende schreefletter, die goed leesbaar is en geen enkele emotie uitstraalt. Ik vind dat de emotie moet komen uit de manier waarop je de letter hanteert. Hoe neutraler het baksteentje waarmee ik mijn gebouwtje maak hoe beter. Geen poespas.’ Boon: ‘Het zal je verbazen, maar op mijn manier deel ik de gedachte dat niet de letter bijzonder moet zijn, maar wat je ermee doet en ik onderschrijf ook het belang van leesbaarheid en een goede vlakverdeling. Maar de Times is inmiddels zo vaak gebruikt, zo herkenbaar van allerlei ontwerpen, dat ik hem niet meer waardevrij vind. Mijn keuze voor de Goudy is in eerste instantie gebaseerd op de inhoud. Die komt in dit geval uit Amerika, dus heb ik de koppeling gezocht met de Amerikaanse typografie. Er is iets met de Amerikaanse typografie waardoor ik er niet zo’n voorstander van ben, dat heb ik nu uitgezocht. Goudy blijkt helemaal niet zo’n goede letterontwerper te zijn. In zijn reeks zit maar een aantal goede letters. De rest is erbij verzonnen. Het lukte Goudy niet het juiste, evenwichtige letterbeeld te krijgen. Juist daardoor konden er in advertenties heel karakteristieke koppen mee worden gemaakt. Dat woordbeeld vind ik interessant. En om het nog een stapje erger of een stapje Amerikaanser te maken heb ik die koppen in een cursieve kapitaal gezet, zonder te spatiëren.’

Nieuwenhuijzen: ‘Je moet met regels altijd heel vrij omspringen vind ik, je moet ze kennen, je moet ze kunnen hanteren, maar je moet ze ook in de hoek kunnen smijten. Ik begrijp zo’n benadering heel goed. Meestal is een Rasternummer divers, niet gebonden aan twee Amerikaanse dichteressen van voor de oorlog. Nu wel en ik vind het leuk dat je daar onmiddellijk gebruik van maakt. Ik kan me heel goed voorstellen dat je teruggrijpt naar die tijd en met dat materiaal iets nieuws maakt, iets van vandaag, want je kunt niet namaken wat ze in 1915 deden. Maar die cursief kapitaaltjes: ik geloof dat ik dat nooit zou hebben gedaan. Blijkbaar zit ik als vormgever toch vast aan een bepaalde tijd. Dat is het grote voordeel van de beginfase, waarin Sander nog verkeert. Je bent veel vrijer, alles kan nog. Daar ben ik toch wel jaloers op.’

Widdershoven: ‘Het grappige is: Sanders keuze deed me beseffen dat er blijkbaar generaties zijn in typografische oplossingen. Ik kom zelf uit het happy modernisme, zette me af tegen de surftypologie van voorgangers als Hard werken, Wild plakken en Dumbar. Zoals nu in de architectuur een bloedeloos traditionalisme heerst, zo is in de vormgeving een soort happy traditionalisme aan de gang, waarbij rijkelijk wordt geput uit de begindagen van de typografie en de boekdrukkunst. Voor ons heeft dat iets obstinaats, maar wat Sander doet klopt wel. Door die ingreep van dat cursieve en dat ietsje te krappe spatiëren heeft hij die reclameletter geschikt gemaakt voor tekstdoeleinden en ontstaan er – na even wennen – heel prettige ritmes.’ Zo heeft Widdershoven gekregen wat hij wilde: een hedendaagse kijk op vormgeving die een oude rot in het vak (en hemzelf) een lesje leert en diezelfde rot tegelijk in het zonnetje zet. Want ook het gewenste eerbetoon is er gekomen. Widdershoven: ‘Voordat ik de opdracht doorschoof, had ik het ouderwetse typemachientje van Kees geleend, waar ooit die toetsen vanaf zijn gehaald. Gebogen over die typmachine, ontdekten Sander en ik dat de letters van het woord Raster weliswaar verwisseld maar heel dichtbij elkaar en in segment op het toetsenbord staan. Daaronder staat ook nog een toets met het woord ‘wissel’. We vonden een dadaïstisch gedicht ready made op het toetsenbord! Een foto daarvan werd ons eerbetoon aan Kees.’

Doordat ook het binnenwerk op de omslag ‘naar buiten bloedt’ en Widdershoven en Boon geen enkele moeite hebben gedaan die twee werelden op enige manier te verbinden, staan er nu twee botsende gedachtes op de omslag, in tegenstelling tot de eenduidige, zuivere omslagen van Nieuwenhuijzen.

‘Een rare combinatie’, vindt Nieuwenhuijzen, maar voegt hij onmiddellijk toe: ‘Juist leuk. Alles wordt een beetje door elkaar geschud. Ik moet zeggen: in het begin schrok ik een beetje, maar ik had niet verwacht dat het experiment zo goed zou slagen.’

Aan gastontwerper Chris Vermaas de schrandere taak om Nieuwenhuijzen en met hem de hele redactie van Raster de volgende keer te verrassen.