The pattern of the tune will be forgotten. The tune itself will become the pattern.
Ornette Coleman

Eerste refrein
Re: Punt is nogal snel.

Op een verse ochtend daalt Punt de trap af en betreedt het brede trottoir. Hij glimlacht wanneer hij de wandelende baslijn van de stad hoort. De eeuwige uitnodiging. Hij voelt zich welkom. Wat lekken die wolkjes weer heerlijk zuurstof! Zo ondertitelt hij zijn naar het blauw gekeerde gezicht. De atmosfeer drukt zich op zijn uitgeruste huid. Ook een goede dag, neuriet hij. De atmosfeer is familie van Punt. Een volle neef.

Net als iedereen heeft Punt een jas. Soms noemt hij het trenchcoat, een andere keer lichaam, wet-suit of pak. Als hij een rolletje drop afrekent bij de kiosk en de krant onder zijn arm steekt verzekert hij zich ervan dat de jas dichtgeknoopt zit. Niet alleen vanwege de koele bries die tussen de hoge gebouwen op de avenue staat. Wat hij wil voorkomen is inkijk. Kieren, die de slaperige jonge vrouw in de kiosk een blik gunnen op het heelal achter zijn knopen. De zwartglanzende voering van de jas (eindig maar onbegrensd), twinkel, twinkel (kleine sterren) en zijn hart, de trage supernova in de kou. Ze zou hem als lang geleden zien en nee, dat is het type informatie dat Punt niet wil verspreiden.

Punt versnelt onder de platanen. Het zonlicht dat zich tussen de bladeren door slingert en hem raakt voegt kraakheldere percussie toe aan zijn stap, stap, stappen. Punt schiet nu door de straat, met een zware, kalme tred. De gevels worden een waas. Heerlijk, zoveel sneller als het zonlicht in de stad is, denkt Punt.

Hij nadert de ruggen en achterhoofden van de wachtende voetgangers bij het kruispunt. Als punt van doorkomst kiest hij de gebogen rug van een man in een lichte regenjas. Wanneer hij door hem heen schiet vangt hij in het korte, blauwige schemer daarbinnen een gedempte duikt uit pure vrolijkheid tot een decimeter boven het asfalt, ziet even de wolken weerspiegeld in een plasje olie en doorkruist schuin van onder de passerende bestelwagen van een koerier. In een flits is hij omringd door de geur van rubber en karton. Als hij door de stalen wand van de wagen heen schiet herkent hij de soldateske regelmaat van de moleculen, grauwe uniforme lichamen die bewegen in een sloom ritme. Ze leven wel niet, maar toch zwaait hij even. De geluidsgolven van het verkeer, het weerspiegelde licht in de glazen gevels van de winkels, Punt geniet van alles en snelt op het tegenoverliggende trottoir af. Ze glimlacht of knijpt opgewekt haar gezicht samen tegen het zonlicht, het meisje met het gebruinde, smalle gezicht en de vooruitstekende kin. Haar bruine krullen bewegen in de bries. Hij kan en wil haar niet ontwijken. Frontaal gaat hij op haar af. Punt dringt haar binnen vlak onder haar rechteroog (stralend groen in de zon), hoort in het voorbijgaan blikkerige muziek, servies en vrolijke stemmen, pikt nog net de geur van haar achterhoofd op en heeft haar alweer verlaten.

Punt bereikt zijn topsnelheid. Voor de omstanders is hij nu weinig meer dan een zacht sissend geluid, dat verloren gaat in het stadslawaai. Hij slingert over de brede avenue, konsekwent de lege volumes doorborend die als onzichtbare containers tussen de voertuigen bewegen. Niet dat het nodig is; hij zou in een volmaakt rechte lijn kunnen bewegen, ieder lichaam, iedere vracht of voertuig, zelfs de gebouwen bestaan voor zo’n groot percentage uit lege ruimte, dat Punt er moeiteloos doorheen kan. Maar het zou te verwarrend zijn, de overdaad aan snel opeenvolgende indrukken is bij deze snelheid niet prettig meer.

Nog iets harder stampt hij, voor zijn ogen trilt de lucht, nog iets feller klettert hij met zijn backbeats en syncopen. Dan verrijst de toren in zijn blikveld. Het gebouw waar hij zijn moet. Punt laat zich zakken naar het tempo van optrekkende bussen en stapvoets rijdende wagens die waggelend de parkeergarage verlaten. De extreem langgerekte vorm van zijn beweging verwijdt zich weer en breed als een orgelklank betreedt hij de hal van het gebouw. Hij loopt in de richting van de liften, steekt bij wijze van groet zijn krant op naar de portier achter zijn groen marmeren balie en neuriet The Empty Foxhole.

Punt is helemaal wakker, zoals hij daar op de lift wacht. Wakker en scherp. De wereld om hem heen bestaat uit lichamen, ruimte en beweging. Dat is een wijsheid die hij niet uit schoolboeken heeft of uit de krant. Het stond in de gebruiksaanwijzing van de jas, die hij vorig jaar heeft gekocht. Hij heeft een uur gebladerd in het woordenboek om het te kunnen lezen. Het stond er in het Italiaans.

Zijn leven beschouwt hij als een wilde stereometrie van ritmes. Die opvatting is de pit die overbleef nadat het vruchtvlees van de diepzinnigheid om hem heen was weggerot. Hij beweegt om steeds wakkerder te worden. Om van iedere dag een dag te maken die er niet toe doet. Dat klinkt gemakkelijker dan het is. Nu is daarvoor koffie nodig en een uitzicht. Straks leest hij de krant, nipt aan zijn koffie, snoept van zijn rol drop en rookt, uitkijkend over de stad, vanaf het tafeltje bij het raam op de veertigste verdieping, waar zijn favoriete café gevestigd is.

Als de lift arriveert en hij die binnenstapt met een ernstige mevrouw die mollig een paarse bloemetjesjurk vult, besluit hij voor haar een wals te zijn. Hoem pa pa, recht naar boven schieten ze door de liftschacht, hoem pa pa rijst en zinkt hun maag als ze remmen. De mevrouw glimlacht charmant en knikt met haar gouden brilmontuur als Punt haar voor laat gaan. De goed getimede hand waarmee hij de lege ruimte aanwijst, daar, daar is plaats voor haar lichaam. Beweeg! Punt vergeeft haar dat ze hopeloos uit de maat is met haar dikke kuiten.

Tweede refrein
Re: Punt tweestemmig.

Ben ik eenzaam? Natuurlijk heeft Punt zich dat wel eens afgevraagd. Merkwaardige time-out leverde die vraag op, telkens opnieuw. Trieste en verbaasde emoties rolden over zijn scherm met een duizelingwekkende snelheid. Hij kreeg er zere ogen van.

Goed, er waren een paar twijfelgevallen, die op eenzaamheid konden duiden. Met mensen, zonder mensen, in menigtes en aan loketten. Zelfs terwijl hij met een ander voorplantingshandelingen verrichtte. Maar hem viel iets anders op aan de gegevens. Gesteld dat hij wel eens eenzaam was, dan toch nooit terwijl hij in beweging was.

‘Dat zegt genoeg,’ mompelde hij tegen de oude wereldontvanger op zijn bureau. Complexe Turkse ritmes bereikten hem over de korte golf. Punt knikte en dronk het hoge glas karnemelk achter elkaar leeg. Een bevrijdende hypothese.

Vandaag neemt hij de proef op de som. Uitgerust met een boeket en een fles goede wijn stapt hij het trappenhuis binnen. Zwart-witte tegels wijzen omhoog. Een potsierlijk brede stenen wenteltrap zuigt Punt naar boven. De echo van zijn schoenzolen regent op hem neer. Voordat hij aanbelt controleert hij het spanningsniveau op zijn netwerk. Er is niemand in het trappenhuis om te zien dat zijn hand achter de broekriem verdwijnt. De meting is bevredigend: de meeste kanalen staan open, geen overspannen verwachtingen, een geruststellend lage waarde.

‘Oh, je bent al binnen,’ giechelt de gespierde vrouw. Punt heeft zich versneld en is ter hoogte van de borstholte gepasseerd. Een conga, meent hij te hebben gehoord, een windvlaag door dichte struiken en er was gefilterd paars licht. Punt kust de stevige huid van haar wangen, strijkt met twee vingers door haar dikke zwarte haar.

‘Klassiek,’ grinnikt de vrouw wier schouders Punt bewondert als ze zijn geschenken in ontvangst neemt. De stof van haar jurk is dun. Punt ervaart de aangename schrik die haar ogen veroorzaken. Doordringend blauw. Elektrisch, stelt hij hoopvol vast, mijn oude vriendin is vanavond elektrisch!

Blanquette de veau, gebakken aardappeltjes, tomatensalade, wijn, wiegende gouden regen boven de eettafel, koffie, ontboezemingen die zo ingewikkeld worden dat ze uitmonden in geschater en vrolijke onverschilligheid. Dat krijg je met het verleden. Punt heeft nu juist alles in het werk gesteld het verleden in zo klein mogelijk mootjes te hakken en geatomiseerd te verstrooien over het dagelijkse leven. Zodat iedere dag het hele grimmige feest dat Aarde heet opnieuw gebeurt, van Big Bang tot de dood van de zon over anderhalf miljard jaar en alle kruistochten, volksverhuizingen, echtscheidingen, verdragen, schipbreuken, volkerenmoorden en verliefdheden ertussenin.

Van het verleden een verhaal maken is gevaarlijk. Punt pleit voor Aan en Uit, voor complexe weefsels van Plus en Min, zo snel, zo veelvormig, dat er toeval, willekeur, ja leven insluipt. Nieuw leven. Zoals in de avond met de breedgeschouderde vrouw, die barstensvol verleden is. Goddomme, geschiedenis zelfs: oorlogsherinneringen, etnisch leed, familie-wreedheden en liefdesterreur!

Maar Punt beweegt zo met zijn armen en handen, draait zo met zijn ogen, buigt en verheft zijn stem zodanig, strijkt met zijn woorden zo mooi rakelings langs het hen omringende verleden dat het licht blijft, een nevel, die hen alle vrijheid laat in beweging te komen.

In beweging! Ten langen leste, als de slabladen op de borden al slap geworden zijn, de saus hard; eindelijk, als de wijn lauw en de koffie koud is, in beweging! Ze vallen over de lectuurmand en belanden tussen kamerpalm en boekenkast. Punt roetsjt over haar ruggegraat, martelt haar oorlel en voelt de spanning op zijn netwerk toenemen. Zij humt goedkeurend, wanneer ze dat merkt, elektrisch als ze is. Punt danst in het maanlandschap tussen de smaakpapillen op haar tong, zwemt in haar speeksel, zet spanning op haar tepels en raast zo snel rond haar navel dat het gloeit.

Haar grote handen tasten elegant maar daadkrachtig door zijn heelal. Verhangen hele melkwegstelsels, bevingeren overgevoelige pulsars, strelen rode dwergen en pijnigen zijn dubbelsterren verrukkelijk.

Al snel zwelt de conga aan en blijkt een lome, wijdse groove te vormen met het ruisend struikgewas. In het gefilterde paarse licht schieten gezichten voorbij. Allemaal versies van deze vrouw. Bange en blije, domme en slimme, gemene en hartveroverende. En wat Punt hoopte gebeurt. Al die ogen zien hem! Ze zien Punt! Niet zijn jas, zijn lichaam, de flarden tekst om zijn hoofd, maar het ritme waarin hij beweegt! Hij weet dat als hij ooit verloren zou zijn, als hij niet verder kan, dat ze zal invallen, meedoen, de groove herstarten. Ergo: Niet Eenzaam.

Met een langgerekte roffel draait Punt een pirouette in het paarse licht, danst naar het ritme van de conga, vult het struikgewas aan met een uitbundige, bonzende basdrum.

Punt en de vrouw zijn zo groot geworden, de spanning op hun netwerken zo hoog dat hun contouren het begeven. Ze komen klaar. De kamer ruikt naar de ozon van hun elektrische ontladingen. Ze vallen achterover en vertragen tot ze hijgend en glimlachend hun gebruikelijke omvang hernomen hebben.

‘Net alsof er overal rafels aan mijn lijf zitten, en de lucht door open gaten, ramen en kieren erin en eruit waait als ik loop. Heerlijk,’ zo beschrijft de zwartharige vriendin de sporen die de beweging op hun lichamen achterlaat. Punt knikt, hij luistert maar half. Zijn heelal ligt nog door de war. Hij wil alleen haar ogen, en daartussen gezamenlijk heen en weer bliksemen, zo snel dat ze twee langgerekte vonken zijn, verstrengelde deeltjes in flux. Een elektrische vlecht.

‘Heette je zus geen Flux?’ vraagt de vriendin en Punt bloost om zijn gelezen gedachte. Hij is te poreus om erop te antwoorden. Een ex treem (…) lang zame (…) maatsoort, dat is hij even later met de vrouw samen in bad. Een beat per minuut en kilometers diepe rusten vol impressionistisch geritsel en geklik ertussen. Waterdruppels doen eenzame triolen. Ze schrobben elkaar tot ze gloeien. Op de radio wordt Europa verenigd. Gevolgd door een ballade van Eric Clapton.

In bed fluiten Punt en de breedgeschouderde tweestemmig Beauty is a Rare Thing, om het bewijs te vieren dat wie beweegt niet eenzaam kan zijn. Punt slaapt in, hangend tussen de vezels van het koele laken.

Derde refrein
Re: Als Punt woedt.

Niet dat het ergens voor nodig is, – Punt is veel sneller dan het gemotoriseerde verkeer -, maar hij mag graag autorijden. Een metallic lichtgroene Peugeot 504 coupé, uitgerust met een lenige zescylinder die Punt de vrije teugel geeft. Hij geniet van het oude liedje: de stuwende beat, de elastische bas van de motor, die de snelle beweging steunt en voortdurend het licht moduleert. Het landschap dat tintelend en trillend in de ooghoeken verdwijnt!

De weg is recht en leeg. De polder om hen heen is oud, er staan hoge, dikke bomen rond de boerderijen. Het groen van de weilanden is diep. Naast hem zit een man die hij wantrouwt. Hij noemt hem heimelijk de Conciërge. Dat is niet zijn beroep. Hij is geleerd, een voorzitter, directeur, redacteur van een half dozijn instituten en organen. Iemand die zich op onaangename en heerszuchtige wijze verantwoordelijk voelt voor zaken die hem niet aan gaan. Boven de pet gaan, zelfs. Een conciërge dus. En dat is in Punts denken het toppunt van onredelijkheid. Erger dan een gewapende overvaller, een spiritist of een zelfmoordenaar.

Na de polder volgt een lange brug die hen over een zee-arm brengt. Zeilschepen en kustvaarders, gedragen door het geribbelde waterlichaam. Wit is de kleur die de brug en de schepen als wapen voeren tegen de donkere diepte van de zee. Aandoenlijk, meent Punt.

De bijeenkomst waar Punt en de Conciërge verwacht worden vindt plaats in een betonnen gebouw. Met roltrappen en glas van plint tot plafond. Het stinkt er naar plastic planten. Punt is niet geïnteresseerd in de toespraken. Terwijl de Conciërge zijn bijdrage levert, – door een halve bril draagt hij onbedoeld hilarische feiten en gezaghebbende drogredeneringen voor -, hangt Punt alvast rond in de blauwe zaal, waar de receptie zal plaatsvinden. Daar verzamelen zich familie en vrienden.

Hij is alleen hier naar toe gekomen om Stefan te zien. Zeven jaar oud en in Punts ogen een genie. Hij weet niet meer dan de doorsnee zevenjarige, hij is geen rekenwonder of vioolvirtuoos. Uit zijn handen komen geen sonnetten en hij is geen acrobaat. Stefan kijkt en luistert en praat en beweegt. Dat doet hij geniaal. Punt is iedere keer weer ademloos van bewondering. De afwisseling in de grondpatronen van zijn verhalen, de ritmiek waarmee hij ogen en woorden aansluit op de omgeving, de anderen. En de verbinding weer verbreekt. De snelheid van de wendingen in zijn gedrag en zijn conversatie. De souplesse waarmee hij zich beweegt in de uitdrukkelijke en verzwegen opvattingen van anderen. Ongrijpbaar, maar nooit verloren. Stefan beweegt werkelijk en Punt is er van overtuigd dat het meer dan alleen een gave is. Stefan leert bij, hij weet wat hij doet, dat is te zien aan het plezier dat hij heeft.

Punt versnelt als hij Stefan ziet. Het lange haar en de ogen die de jongen vaak genoeg in problemen brengen. Ogen als een te felle lamp. Net teveel. Niet gezellig meer. Kinderen en volwassenen voelen zich erdoor geïntimideerd, doorzien, geminacht. Er zijn geen opener ogen dan die van Stefan. Punt zigzagt drie keer heen en weer door de kroonluchter die midden in de zaal hangt. Hij haalt zijn hart op aan de grote kristallen, de glans van de loodmoleculen. Echo in de plechtige structuur. Door de galm overlappen de ritmes elkaar.

Via het kapsel van Stefans moeder, vlakbij de zigeunergitaarmuziek die hij in haar frêle lichaam wel eens gehoord heeft, houdt Punt rinkelend halt voor de jongen. Ze herkennen elkaar.

Als de Conciërge zich bij hen voegt gebeurt het. Stefan vraagt de geleerde iets. De Conciërge hoort het niet. Punt tikt hem op de arm en wijst naar Stefan. Dan laat de man Stefan niet uitpraten. Hij wil de jongen afpoeieren, maar dat lukt niet. Stefan herhaalt zijn vraag en legt uit waarom hij het weten wil.

‘Wat ben jij een walgelijk eigenwijs kereltje,’ kakelt de Conciërge lachend.

Stefan kijkt de man aan met een uitgestreken gezicht. Hij wacht. De Conciërge begint over de sportschoenen van Stefan.

‘Ik dacht dat daar Michael Jackson op moest staan of Bugs Bunny. Zo gaat dat toch tegenwoordig, de goede en de slechte sportschoenen?’ De Conciërge wendt zich smalend, maar tevergeefs tot Punt die hem met afgrijzen aankijkt.

‘Ik heb geen schoenen. Jij hebt geen schoenen. Schoenen bestaan niet,’ zegt Stefan beslist en kijkt de man zonder knipperen aan.

Punt houdt de adem in en wat hij vreest gebeurt. De Conciërge wordt kwaad. Hij scheldt, sjort aan Stefans arm, schreeuwt in zijn oor over respect en vraagt op luide toon of de ouders van dit schepsel zich bekend kunnen maken. Zijn knokkels om de dunne jongensarm zijn wit.

Punt tolt om het lichaam van de Conciërge heen. Dringt het binnen onder de navel en sticht brand in de dunne darmen, schopt op weg naar buiten een wervel van zijn plaats. Hij hoort de Conciërge kermen. Punt maakt zich breed en keert met een doffe roffel terug, nu door de borstkas van de man, die wankelt en tegen de vloer gaat. Punt perforeert zijn longen. Verspreide bekkens over een razensnelle reeks zweepslagen. Afremmend dijt hij uit, tot hij zijn pak weer vult. Hij voelt de ijskoude sterrennevels wentelen in zijn heelal, de komeet van zijn woede verdwijnt in de verte, brandend ijs in een pluim achter zich aan. Het manische gebeuk wordt weer een waaier van schuivende vierkwarten, met de zucht van een uitgesteld accent. De dreinende tertsen in de bastonen die het lelijke gebouw verspreidt dringen nu tot Punt door.

Hij is behulpzaam. De Conciërge wordt naar de auto gedragen. Bij het vertrek staat Stefan op de parkeerplaats. Op afstand. Punt steekt zijn duim naar hem op. Met zijn handen maakt Stefan een T en rent naar binnen. Een huppeltje bij de automatische deuren. Bongo’s! Gourds! Een frivole fretloze bas, juichend en zuchtend!

Punt rijdt de kreunende geleerde naar het ziekenhuis. Er loopt slijm uit de vertrokken mond. Punt neuriet de baslijn van Rambling als ze bij de deur van de Eerste Hulp stoppen. Hij trekt het lichaam van de Conciërge naar buiten en sleept het tot tussen de betonnen bloembakken met geraniums. Twee klapjes op de schouder van de Conciërge ten afscheid. De man slaat de ogen niet eens op als Punt gas geeft. Bij een pompstation dweilt Punt de pis, het slijm en het angstzweet van de achterbank.

Bij de eerste viaducten van de stad voelt hij de vertrouwde trilling. Bijna een zoemtoon, onnoemelijk laag. Punt legt eerbiedig de hand op zijn borst. Zijn heelal zingt. Punt groet zijn moeder.

illustratie