Kasabian tekent een rechthoek. Aan de korte zijden zet hij tweemaal twee dwarsstreepjes.

Dit zijn de poorten naar het plein. Rechts tussen de poorten ligt een terras, links de bibliotheek. De ramen aan de noordkant zijn genummerd. Daar is een sjabloon voor gebruikt, de cijfers lijken op die van een typmachine. Het oppervlakte van het plein bestaat uit grote tegels. Er staan en gaan geen auto’s, de poorten zijn smal. Aan de zuidkant van het plein loopt een arcade, waaronder een kleine bar is bevestigd. Veel mannen staan ervoor met vierkante glazen in hun hand waar een bodem wijn in zit. Rode wijn. Naast het barretje ligt de enige winkel aan het plein. Een parfumeria, oftewel een modesalon. Een deur met zilveren letters en een etalageruit. Er hangen zwart-witfoto’s van filmsterren in een kleine vitrine. Bekende filmsterren, maar geen reguliere foto’s van hen. Al de sterren zijn gefotografeerd in de winkel, na hun behandeling. Binnen, een draaistoel en een spiegel, planken met tubes, potjes, spuitbussen. Ook is er een kleine achterruimte, waarin twee hondjes piepen. Twee witte hondjes.

De letters op de deur vormen de naam Solar. Señor Solar is een man van middelbare leeftijd, klein, gespierd. Een zachtaardige man, een vriendelijke man. Tijdens de siësta gaat hij zwemmen. Hij heeft een vrouw en drie dochters, die alle vier voor de lokale televisie werken. Grimeurs, visagistes. Tijdens het jaarlijkse filmfestival staan ze hem bij. Zijn oudste dochter, Karmele, is de laatste persoon geweest die het gezicht van Greta Garbo heeft aangeraakt. Ze is erover geïnterviewd door een nationale krant.

Zijn dochters houden veel van hem. Zijn vrouw is Spaanse, hijzelf een Bask. Alleen zijn jongste dochter spreekt een beetje Baskisch met hem. Zij ging naar school toen de taal niet langer verboden was.

Karmele is de enige dochter die aan internationale filmproducties meewerkt. Voornamelijk in Frankrijk, een enkele keer in Duitsland. In haar jeugd stuurde haar vader haar naar een cursus grimeren van een bekende Franse grimagiste. Tijdens een van haar eerste films was er een oproer gaande in de stad, vanwege twee ETA-leden die in hun cel stierven. Karmele probeerde de stad te verlaten, maar werd tegengehouden door jongens die de oude wijk afgrendelden. Ze legde het doel van haar reis uit en wees op haar contract. De jongens lieten haar niet gaan. Ze probeerde door het cordon te breken en weg te rennen. De jongens grepen haar vast en smeten haar op de grond, ze sloegen en schopten haar. Het bloed liep over haar hals en benen, vlekte haar jurk.

Señor Solar heeft lange tijd gezwegen. Zijn dochters waren zijn dierbaarste bezit en Karmele de mooiste jonge vrouw die er bestond. Hij, de grimeur van Amerikaanse blondines, Franse brunettes en Italiaanse zwartharigen, hij kon dat als geen ander weten. Hij sprak niet met de vaders van de ETA-jongens en niet met zijn vrouw die zo van de tango was blijven houden. Hij keek alleen naar zijn dochter. Hij heeft zich van de Monte Urgull in de oceaan willen storten, maar miste de kracht om zijn stoel uit te komen.

Karmele heeft een foto van haar vader op haar toilettafel staan. Haar vader aan het strand van San Sebastian, onder de zon van het middaguur, in een zwempak met mouwen en pijpjes. Boven haar bed een foto van Hollandse koeien.

Ze loopt van de douche de gang door de kamer in en als ze voor het bed staat valt haar peignoir open.

 

Kasabian breekt zijn verhaal af, ontevreden met zijn laatste wending. Hij buigt opnieuw over het blad en tekent met dubbele lijnen een klein labyrint rond de rechthoek, een doolhof van blanco gangen en volgekraste blokken.

De straten rond het plein zijn smal en ook hier rijdt zelden een auto. Winkels, restaurants, barretjes met de afmeting van een invalidentoilet, een zijloket naar de straat. In een bar staat op de toog een geldbus in de vorm van een zwarte bom, waarin een gleuf is gesneden onder de geboetseerde lont. Her en der klinkt de basco-rock, een trage en logge vorm van punkmuziek. Ook een man in pak met een aktentas in de hand draagt een walkman waarop hij diezelfde muziek speelt, je hoort het schallen uit de oordoppen als je langs hem loopt. In een bar in de Calle Lorenzo draait men Wire’s Pink Flag, zo’n beetje de halve plaat. De jongens en meisjes in de bar dragen wollen vesten, grijze kleding. De roze vlag, homosymboliek door Britse hetero’s gebruikt om hun punkpubliek te provoceren, wordt songtekst na songtekst meegepreveld. Aan de oostkant van het plein, dichtbij het kanaal, liggen de cinema en de jazz-bars waar de nette jongeren uitgaan in gesteven bloezen. De Spaanse meisjes, de gezette jongens, ze drinken likeur uit longdrinkglazen. ‘s Nachts opent in een kleine straat onder het plein een ruim café. Een ovale bar, aan de randen een gewelfde bank. De barman kruipt in een platenhok, een kooi beslagen met ijzeren plaatwerk waarin gaatjes groot als die in het midden van een elpee. Hij draait een concert van Nina Simone, ze zingt Pirate Jenny. Karmele komt binnen, drinkt iets, voert een gesprek met een vriendin en gaat weg.

 

Kasabian zet een kruisje in een van de gangen van het labyrint.

De pensions in het ghetto zijn schoon, duur, gehorig. Etages waar families wonen die hun logeerkamers of oude kinderkamers verhuren. Families goed van vertrouwen, ze geven een sleutel en vragen geen paspoort of borg. Op de etage blijft van een kamer de deur open, daar draait overdag een wasmachine. In de nacht is er geen enkel geluid. De deur met de drie sloten, een kanonschot in de gang.

Ook ‘s nachts lopen er mensen op straat, nabij de Almeda del Boulevard, waar het ghetto eindigt en de bredere straten zuidwaarts leiden. Jongens en meisjes lopen er, mannen en vrouwen in groepjes en alleen. Sommigen staan stil op een hoek en wachten op anderen. Iemand maakt zich los uit een groep en loopt in hoog tempo het ghetto uit.

Karmele nodigt uit tot elegantie. Denk je dat je iemand moet nalopen, iemand moet overreden, dan heb je het mis. Je kunt je hand op je hart leggen en zeggen dat je geen kwaad in de zin hebt, als je dit meent, als dit werkelijk zo is. Karmeles ogen zijn groot en geamuseerd. Ze staat voor een voordeur met een sleutel in haar hand.

 

Kasabian tekent onder het labyrint een aantal diametrale blokken. In een daarvan tekent hij een vijver en een gazon.

In de nieuwe stad zijn de trottoirs breed en vol bomen en banken. De straten bestaan uit vier rijbanen en het verkeer rijdt in één richting. Een postkantoor, warenhuizen, bankgebouwen, een rotonde met in het midden een onbereikbaar plantsoen. De etalages zijn groot en vol en Karmele loopt langs zonder naar binnen te kijken. In een bar die is aangekleed als saloon vraagt ze naar afkomst, activiteit, leeftijd.

Drink alleen maar koffie, water en whiskey. De rest maakt je ziek. Beweeg je voort in taxi’s, draag de mooiste kleding, lingerie, parfums, maar behoud een sobere smaak. Praat niet teveel, alleen op de juiste momenten. Dat zijn de wetten van Karmele.

 

Links en rechts van het labyrint – een zestienvoud van het vierkante plein – trekt Kasabian rechte lijnen. Bovenaan het labyrint trekt hij een lus, die van de rechterlijn links afbuigt en na een eind in een halve cirkel terugkomt bij de linkerlijn. In de cirkel tekent hij hoogtelijnen. Tussen de linkerkant van de cirkel, de neus van de schoen, en de rechterkant van het labyrint trekt hij drie lijnen die elkaar niet raken en evenmin geheel doorlopen.

Karmele laat in de parfumeria een tube in haar hand draaien, een crème van noordelijk fabrikaat. Ze neemt de honden mee naar de haven en gaat zitten op een van de steigers boven de boten, de touwen, de boeien.

Aan de noordkant van het ghetto gaat een trap omhoog langs een schoolplein. Kinderen kaatsen zwarte schijven, zwerfkatten liggen op de treden. Uit de kerk klinkt het stemmen van het orgel, langgerekte tonen die pas stoppen als ze zijn bijgebogen. Een pad loopt steil omhoog boven het museum en als het naar links buigt, is de oceaan zichtbaar. Een zijpad klimt naar de top, naar het militair museum. Beneden ligt een schip aangemeerd aan de kade. Witte boorden mengen zich tussen de mensen in de vissershaven. De oude stad kruipt tegen de berg op, je ziet het aan de verschillende hoogten van de daken rond het plein.

Vanaf de haven strekt het strand zich uit en volgt tweederde van de baai. Er gaat een man al waterend door de branding. Een meisje met een dik boek passeert hem zonder op te kijken in tegenovergestelde richting. De vloed komt snel, de golven reiken naar de boulevard, werpen zich op een handdoek, raken het hengsel van een leren tas. Een vrouw gilt en rent naar de branding. Er vertrekt een boot naar het Isla de Santa Clara in het midden van de baai.

 

Kasabian heeft geen ruimte genoeg aan de linkerkant van het vel. Rechts van het labyrint begint hij, na een strook open te laten, aan een nieuw doolhof met minder gangen en grotere blokken.

Voor het station zit ik op een bankje met een bloknoot op schoot. Ik ben jong en ik schrijf over de dood. In mijn koffer zit een boek met als titel ‘Baskenland autonoom?’ Karmele is ouder en naar haar werk.

Voor het bankje loopt de rivier die rechts uitmondt in de oceaan. Witte schuimkoppen snellen door het kanaal. Het verkeer op de brug trekt op naar de wijk Gros, rijdt langs de kustweg naar het Franse Hendaye. De trein uit Madrid keert in het kopstation om naar Irun. Het is eind augustus, de boulevard is leeg. Het zal rustig blijven in de stad tot het filmfestival.

 

Kasabian tekent een windroos in de baai.

Het haar te knippen in het model dat de acteur past is niet moeilijk. Het komt als natuurlijk onder Karmeles handen vandaan. Maar het haar expres verkeerd bij te knippen, als de acteur een ongeluk heeft begaan, als hij of zij tijdens een stormachtige nacht over straat gaat of over een reling hangt, is een kunststuk, het specialisme van Karmele.

Ze haalt een fles wijn uit een kastje in haar appartement. Ze opent de fles en schenkt een glas vol. De smaak is sterk. We hebben dagen niet gegeten.

Karmele oefent met haar schaar, haar vingertoppen glijden langs mijn nek, duwen mijn voorhoofd een halve slag opzij. Ze raakt me nauwelijks aan. Ze raakt me zo licht aan dat elektrodes over mijn hoofdhuid knetteren. Ik beeld me in hoe ze me schminkt en hoe ik traan, hoe ze met watten de doorlopen schmink dept en opnieuw begint.

Ze beweegt behendig rond de stoel waarop ik zit, soms zie ik tussen mijn oogleden haar buik. Dan is het alsof het niet dezelfde persoon is die mij intussen telkens aanraakt, die haarlokken optilt en doorknipt. Ik ruik haar parfum maar ik ruik nu ook haarzelf, zoals ze ruikt wanneer we hebben geslapen. De reuk hangt tussen het zout en het zoet, ze beweegt langzaam om me heen, bekijkt mijn hoofd en perst haar lippen op elkaar. De geur van het zweet van de tango en de geur van gebrande suiker, een geur tussen Carmen en caramel. Ze vindt nog een pluk achterop mijn hoofd die haar niet zint, die ze met kleine knarsgeluiden weghaalt. De geur is nu precies in mijn neus getrokken, ik kan hem proeven als ik inadem. Met haar wijsvinger haalt ze mijn kin omhoog, ze bukt en kijkt me van onder aan. Haar geur is een geur die een vorm heeft, een troebele film waar plots een scherp afgetekende kameel in opstaat, hard en vloeiend, gestold terwijl de beweging zichtbaar blijft. Het lemmet van de schaar raakt koud mijn wenkbrauw. Het is een geur waarbij de smaak in mijn mond wegvalt, die de wijn overstemt en de herinnering eraan zoek maakt. De vijf vingertoppen op mijn achterhoofd duwen mijn hoofd naar beneden. Ik heb de geur gevangen in mijn gesloten mond. Ik voel hoe de punt van de schaar in mijn nek prikt. De geur is een smaak geworden die in mijn mond niets heeft te zoeken, een smaak die ik niet behoor te kennen. Een Spaanse laat zich niet likken, dat zeggen de jongens hier. Karmele legt de schaar neer op het kastje, ik hoor de plof waarmee hij terecht komt en open mijn ogen. Ze gaat met een doek langs mijn nek en kijkt naar de kleine bloedvlekken.

Als ik naast haar wakker wordt en ze nog slaapt en ik het licht aan het eind van de kamer zie, langs het dressoir, blijf ik zo lang liggen tot ik weer slaap en zij weg is als ik ontwaak.

 

Kasabian stopt met tekenen.

Ik ga over straat, mijn haar in de war en een zuigzoen in mijn nek. Bij het station staat een lange rij voor het loket. Terwijl ik wacht zie ik hoe op het eerste perron de trein naar Frankrijk vertrekt. Het is de dag waarop de familie Solar het dertigjarig huwelijk viert en Karmele dertien dagen negenentwintig is.

Boven op de top van de Monte Urgull staat naast het militair museum een jezus met de antenne van de lokale televisie op zijn rug. Hij heft zijn armen op alsof hij wil vliegen.

In de zijbeuk van de kathedraal schilderen twee mannen en een vrouw details bij van een fresco. Ze werken tijdens de mis rustig door.

De vrouw in het eethuis roept naar de keuken: “hé, die gigolo daar moet wat eten.”

 

Kasabian maakt een grimas en kijkt naar de tekening van het labyrint die naast zijn rechtervoet op de grond ligt.

De zomer is, wat mij betreft, oneerlijk.