Gevonden voorwerpen

De verloren voorwerpen
zenden morseseinen uit, onhoorbaar
Honderden gevonden voorwerpen
schuilend in stations en politieposten
vullen de kasten de vermoeide planken
met verlorenheid die niemand afhaalt
Het is bijna een mirakel
dat er andere verloren voorwerpen zijn
door niemand gevonden;
je zoekt ze tevergeefs
tussen de gevonden voorwerpen
De telefoon staat niet stil
in hun sanatorium
De steden liggen vol verloren voorwerpen
Deze worden gevonden door dieven
en gene worden niet afgehaald,
omdat zij de verkeerde gevonden voorwerpen zijn
 
 
 
Gogol in Praag

Naast Gogol zit een zouten pop:
Gogols schaduw
De paarden schrapen hun hoeven
over de straatweg

Een buikige theepot vol kraantjes
die donkerte uitgieten, is Praag
Strooien ruiters, helemaal verstard,
staren uit over de velden

De landweg stuift
Als een tros bloedzuigers
kleven de namen Chlestakow, Sobaskewitsj
aan de paardehalzen

De standbeelden van ‘t duister
voorbij; mijlpalen,
ploegland, krakend akkermaalshout
De koetsen voerden naar Dresden, Venetië
naar Karlsbad, naar ‘t zoete kuuroord
Gogol is een meerkoet

Onder lantaarntjes als halve manen
onder heksebezems als zonnestralen
met op zijn hielen: de tijd, de tijd
zwartgehoed, in een zwarte mantel

De koets sukkelt door Bohemen
op weg naar Rome
Gogol rijdt Praag binnen
over de Václavské Námĕsti, sabbelend
op een klontje suiker, steurpasteien
onder zijn mantel…
Gogol is een meerval
Hoeveel dode zielen passeert hij,
hoeveel ruitjes, dorpen ‘als oude brandstapels
berkebossen als eenbenige houten huzaren
Dorpskerken trekken een neus naar hem

De paardehoeven slaan vonken,
de zwepen van de koetsiers
schrijven deel ii en iii in de lucht
van De Lotgevallen van Tsjitsjikow…

Trappen; kroonluchters
Een knecht sleept de koffers omhoog
De inkt is opgedroogd
De kaarsvlam spettert, roetvlokken
vermengen zich met de nacht

Een heuvel baart het Ertsgebergte,
een vlooieëi baart een dikbuikige stad:
Praag met achthonderd torens,
roetwolken springen over de paleizen

Akáky Akákyjewitsj en de loden zolen
van de duivel vervolgen Gogol
Hij heeft het koud
Zijn lange neus b-b-b-bibbert
Hij haast zich de Karelsbrug over
(Hij heeft zich de Karelsbrug overgehaast)

Aan de brugleuningen: ijs
In de schaduw van de Burcht: Hitte
Zijn inkt is opgedroogd,
‘ik ben onsterfelijk’, snikt hij
Hij gluurt naar de klok
op het oude raadhuis, bijna dezelfde
als die hij ooit zag in Lübeck:
als het hele uur slaat flaneert
de suikerzoete apostelbende
rond in een halve kring

Gogol is een meerkoet
rondstappend door Praag
Versteende rietkragen zijn de huizen
en de pleinen: versteende vijvers
(Gogol is een meerval)

De koffers worden de trap afgedragen
de klokken tikken dòòr
De bals bleker en bleker,
de paleizen blijven achter
De koets (naast Gogol
een witte zoutpop, zijn schaduw)
ratelt verder weg van Rusland