In 1987 publiceerde Hans Magnus Enzenberger in zijn ‘Andere Bibliothek’ een ‘foto-album van het alledaagse fascisme’ – foto’s van een fotograaf uit een kleine Duitse stad, die zijn medeburgers tijdens de twaalf jaar van het duizendjarige rijk aandachtig is blijven fotograferen: vrouwen met boodschappentassen, kinderen op weg naar school, processies, begrafenisstoeten, bijeenkomsten. Steeds méér bijeenkomsten, steeds vaker zie je in het straatbeeld de burgerhoeden van de mannen vervangen worden door uniformpetten, steeds vaker zie je kinderen en vrouwen in uniformachtige dracht, hakenkruisen aan gevels.
Fotograaf Otto Weber is er altijd bij. Wat bijzonder is aan zijn foto’s, schrijft Enzensberger in zijn Inleiding, is de afstand die hij in acht neemt. ‘Hij is een onderzoeker, de ethnoloog van de stam waar hij zelf toe behoort.’ En: ‘Nu wij het zwart op wit zien, vragen we ons af: “Hoe is dat mogelijk? Wat voor eed leggen ze daar af? Wat staat er op dat zelfgeschilderde bord? Wat wordt daar verbrand? Waarom staan die mannen er zo houterig bij, zo verkrampt? Wat wordt hier geleerd en geoefend, eerst schuchter en aarzelend, dan steeds driester en ongeremder?”’
Het effect van Webers foto’s is, dat je het stadje leert kennen alsof je naast de fotograaf staat terwijl hij het standbeeld van de keurvorst op de markt fotografeert, de etalage van Lebensmittel A. van Leewen, de schoolmeester en zijn klasje die elkaar de Hitlergroet brengen, het hakenkruis naast het roomse kruis op de muur achter de lessenaar van de meester. ‘Zo, heen en weer getrokken tussen herkenning en vreemdheid,’ zegt Enzensberger, ‘verdiepen wij on in deze doodgewone beelden. Ze zijn ons familiealbum, de lade van onze kast, onze kerfstok.’

Weber1
 
 
Weber2
 
 
Weber3
 
 
Weber4
 
 
Weber5
 
 
Weber6
 
 
Weber7
 
 
Weber8
 
 
Weber9
 
 
Weber10
 
 
Weber11