Wat ‘n roman lang*, lastig als hij is (u las ‘m van a tot z, hoop ik), wat dus ‘n roman lang richting gaf aan scriptors hand, dat gaf ‘m dit stuk in.

 

Wat ‘Scriptor’ wou, zijn plan, of omschrijft ‘t als zijn zorg, dat wat constant zijn zorg had, was vooral totstandkoming van ‘n produkt, dat originair zou zijn, maar ook inzicht bood, zo’n produkt dat ‘n stimulans zou zijn, kon zijn, voor romanopbouw, fabula, plot, ontknoping, kortom, voor ‘n roman anno nu.

Was hij tot dan vooral spraakzaam als ‘t ging om zijn plaats, zijn ik, zijn sociaal rijkdom, zijn aanpassing of non-aanpassing, zijn opsloklust, doorslaand tot dingmaking, zoals ‘n kriticus sprak, nu vond hij, op basis van ‘n populair dogma dat ‘t absoluut primaat schonk aan al wat signifiant was, ‘t kant & klaar apparaat rijp voor doorvorsing, dat apparaat waarvan hij tot op dat tijdstip maar minimaal last had bij uitbating, zo minimaal dat hij ontkrachting van ‘t contradictoir-zijn waaraan schriftuur lijdt onnodig vond, al was hij daarvoor doof noch blind, maar hij dacht dat zijn ontplooiing ook haalbaar was in ‘t hart van ‘n bijna alom als norm aanvaard cultuurfactum, dat factum dat hij noch als dood lood, noch als lastig juk zag, maar, grosso modo, als stut & stimulans.

Waar komt zo ‘n doogrondingsdwang vandaan? Daar was vast ‘n factor of wat aan schuldig, maar ‘t was toch vooral zaak van ‘t grillig lot, want dit plan ontstond, kwam voort uit ‘n uitdagingsafspraak, uit zo’n a priori dat totstandkoming, ooit, van wat voor tastbaar produkt ook, schijnbaar uitsloot.

Daarna vond hij wat hij zich voornam vooral amusant; hij ging door. Hij trof daarbij zo’n hoop prachtigs aan op zijn pad, dat hij ‘r totaal in opging. Wat daarnaast nog in wording was, soms bijna voltooid, gaf hij voorlopig op.

Zo ontstond, woord na woord, zwart op wit, uit ‘n richtlijn, op z’n minst zo lastig als zij vooralsnog loos lijkt voor ‘t oog dat nog onkundig van oplossing of afloop door ‘t script glijdt, ‘n roman. Zo grillig als hij was, toch vond hij ‘m prompt vrij satisfactoir: primo, omdat hij nooit voor ‘n sou aan inblazing had (waar nog bijkomt dat hij inblazing onzin vond!), maar nu toch op z’n minst zo vindingrijk was als ‘n Ponson of ‘n Paulhan; voorts omdat daarin ‘n constant, zij ‘t ook wat kinds instinct ruimschoots aan bod kwam: zijn lust, zijn zwak, zijn hartstocht voor ophoping, voor volmaking, voor nabootsing, voor ‘t citaat, voor omtaling, voor automatomatica.

Na nog wat tijd gaf hij, langzaam aan vormvast in zijn plan, ‘n draai aan zijn story: ‘n symbolisch surplus dat voorzichtig ontlook in ‘t spoor van wat ontstond, maar dat tot slot vorm & inhoud gaf aan dit opus, zodat ‘t Voorschrift dat zulks voortbracht alom aan ‘t licht trad, al gaf ‘t zich nooit totaal prijs, dat Voorschrift waaruit hij, soms zwaar doorwrocht, soms dankzij wansmaak, maar soms ook vol humor, con brio, ‘n goudschat opdolf, zo vol van stimuli dat daaruit ‘n hoop nog nooit aanschouwds voortkwam.

Hij zag nu in dat, zoals ‘n Frank Lloyd Wright zijn huis bouwt, ook hij mutatis mutandis vormgaf aan ‘n prototypisch produkt, dat zich loswrong uit dat bijna onaantastbaar paradigma dat opbouw, inrichting & imaginatio van romans in ‘t Frans nog altijd voorschrijft, waardoor hij voor altijd afstand nam van psycholoog & moralist, dit duo dat ‘t sanctuarium van Frankrijks smaak schraagt. Zijn roman had ‘n krachtbron onthuld, nog praktisch incognito, ‘n kracht waarin nooit wat bruikbaars was ontwaard, maar naar zijn opvatting tolk van, alsook lofzang op ‘t schriftuurlijk avontuur waaruit Gargantua ontstond, of ook Tristam Shandy, of Mathias Sandorf of Locus Solus of – wat maakt ‘t uit? – Bifur of Fourbis, stuk voor stuk opuscula waarvoor hij sinds jaar & dag in ‘n luidruchtig Hosanna uitbrak, maar nooit dacht hij zich in staat tot ‘n produkt, dat zo uitbundig, zo grillig humoristisch zou zijn, zo vol bijtgraag kwinkslagvuur, zo charmant spotlustig, paradoxaal, uitzinnig, ‘n produkt dat in zijn galop van fantasma’s altijd zo doorschoot, dat ‘t ook maar plusminus in hun buurt kwam.

Zijn indruk was dus dat zijn inspanning, zo warrig als zij bij aanvang mocht zijn, ruimschoots voldaan had: wat hij tot stand bracht was wis & waarachtig ‘n roman, maar ‘t was nog amusant ook (van Ramun Quayno – hij zag zich als ‘s mans famulus – was toch dat dictum: ‘Dat nooit schriftuur ‘t volk mistroostig maak’ ‘?), maar vooral: door opfrissing van ‘t slinks rapport dat zin sticht, was hij participant, collaborator, in ‘t ontstaan van ‘n stroming, ‘n machtig kritisch schuurapparaat dat, door uitholling ad fundum van dat onvruchtbaar substraat dat volstond voor lui als Troyat, Mauriac, Blondin of Cau, kortom, voor zo’n gaullist afkomstig van Quay Conti, Figaro of ‘t Pavillon Massa, op ‘t blak van romanfactuur aanstonds vooruitzicht bood op know-how & vruchtbaar kapitaal van dat narratorisch bric à brac, waarvan afschrijving al als fait accompli was aanvaard!

 

P.S. Het is interessant, erop te wijzen dat meerdere critici die over dit boek schreven niets gemerkt hebben – in de loop van die 312 pagina’s – van de ‘verdwijning’ van de letter E.

 

* La Disparition, door Georges Perec, Denoël, Paris 1969.