Het gaat in drie- of viervoud om de roman, in dit nummer.

Allereerst in de vorm van acht essays, waarin onder meer gevraagd wordt naar de genealogie van de roman. Enkele van die essays hebben, soms in een minder uitgewerkte vorm, mondeling het licht gezien in De Balie, het podium van de Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam.

In de tweede plaats heeft de redactie een aantal scribenten verzocht om een roman in pilvorm: een miniroman, een bonsairoman, een romanculus – of hoe hij maar genoemd moet worden, de roman in een notedop, de roman in kort bestek, de capsuleroman. Eenendertig auteurs namen de handschoen op.

Eraan vooraf gaat een essay waarin diverse verkenningen plaats vinden rond de literaire noties van groot en klein. Musil, bij voorbeeld: is die, eerder dan als torsoromanschrijver, niet ook en misschien zelfs beter te zien als auteur van vignetten?

Het essay wordt gevolgd door een staalkaart van allerlei vertaald proza dat men gelieve te lezen als evenzovele romans in pilvorm.

Er is een kleine expositie van wat, in dit verband, beeldromans genoemd zouden kunnen worden. En natuurlijk is daar, voortgezet, de kroniek van Oversteegen, die – zij het per post-scriptum – ook nog even een duit in het romanzakje doet.