Eerst schoor hij zijn baard af, toen zijn snor. Het haar volgde kort daarop. Hij schrok van de aanblik in de spiegel: een scheefgetrokken mond vol bitterheid werd aan de openbaarheid prijsgegeven. Hij wist niet dat zijn uiterlijk zozeer naar zijn innerlijke ongesteldheid zou gaan staan. Dit was geen mond meer, maar een bek om af te plakken met de breedste tape die er te krijgen viel.
Bij gebrek aan tape besloot hij zichzelf te onthoofden. Hopla! Dat zag er al beter uit. Hij voelde zich aanmerkelijk opgeknapt en verliet de badkamer. Hij tastte naar de leuning van de trap om af te dalen. Een heupfractuur en een gebroken nek waren het gevolg. Hij liet het er niet bij zitten. Alvorens de geest uit handen te geven, deed hij een uiterste inspanning zich op te richten. ‘Ik wil in analyse,’ bracht hij uit, zo goed en zo kwaad als het ging.
‘Geen denken aan,’ zei zijn vrouw die op het gerucht was komen aanlopen. ‘Ben je wel goed bij je hoofd om zoiets te zeggen!’
‘Zeker wel,’ deed zijn lichaam.
‘Nou dan,’ gaf zijn vrouw terug. ‘Denk toch eens na voordat je je te grabbel gooit.’
‘Wat zou die vrouw toch tegen een behandeling hebben,’ mokte hij terwijl hij met zijn vingers in een bloedplas roerde. ‘Zou het kunnen zijn dat ze niet graag de beerput van haar knoeierijen en gesar gelicht ziet worden?’
Harry Noordewier verzonk in ruggemerggepeins. Zijn rechterhand bewoog zich onwillekeurig naar zijn voorhoofd, dat er niet meer was. Hij tastte in het duister en het lege tegelijk. Plotseling besefte hij wat hij miste: het overzicht over zijn leven. Dat maakte alles een stuk eenvoudiger. Op de onderste trede van de trap gelegen verzoende hij zich met zijn bestaan in een kosmos, die voor hem meedogenloos was geweest. Een traptree was een uitgelezen plaats om zich het heelal voor de geest te halen. Zijn vrouw Emmy greep naar dweil en stofzuiger, en maakte aanstalten de rommel op te ruimen.
‘Vooruit, ga eens opzij,’ drong ze aan. ‘Het huis moet schoon zijn wanneer de kinderen en de kraaien komen.’
Wat zegt ze dat elegant en poëtisch, wilde Noordewier nog denken. Maar hij verkeerde reeds in alle staten die niet meer de hare waren.