Sommige dichters geven graag stem aan wat niet is als zij, aan koeien en bloemen, aan God of de dood, aan een stuk zeep of aan de lucht – pogingen om te worden wat men niet is, om zich de wereld toe te eigenen en erin op te gaan. Maar het mislukt natuurlijk altijd: ‘Zoals een dichter met het woord “vlees” zijn lezers nooit iets eetbaars zal kunnen voorzetten, zal hij ook nooit werkelijk iets aan het woord kunnen laten dat hij niet zelf is,’ schrijft Erik Menkveld in zijn brief aan de Amerikaanse poet laureate Louise Glück. Een dichter blijft ook maar een mens en een mens spreekt niet de taal van kiezelstenen of wolken, hoe hij of zij zich ook inleeft. Echt helemaal kennen gaat nu eenmaal niet; in zijn kroniek over vertaalde poëzie citeert Bernlef een van zijn favoriete dichters, de Fransman Francis Ponge: ‘Te midden van de enorme uitgestrektheid en hoeveelheid van door elke wetenschap verworven kennis en van het toegenomen aantal wetenschappen zijn we verloren. De beste keuze is dus, alle dingen te beschouwen als onbekend en te gaan wandelen of zich onder een boom of in het gras uit te strekken, en weer helemaal bij het begin te beginnen.’

In dit nummer wordt een aantal buitenlandse dichters geïntroduceerd, zoals de al genoemde Glück, Foks en Yi Won. Van de Servische dichter Vasko Popa, in de jaren zeventig verscheidene malen te gast bij Poetry International, vertaalde Jana Beranová verscheidene nog niet eerder in het Nederlands beschikbare gedichten, zodat men een indruk kan krijgen van deze dichter wiens gedichten volgens Charles Simic op ‘toverspreuken’ lijken. De Nederlandse dichter Hans Kloos vertaalde Thomas Tidholm, de andere Zweedse dichter met de initialen TT (net als Tomas Tranströmer, die ook in dit nummer opduikt, in een beschouwing van Bernlef over zijn haiku’s).

Buitenlandse dichters lezen we vaak, zo ook hier, in de woorden van hun vertalers. Om onszelf nog maar eens op dat feit te drukken, vroeg de redactie vijf vertalers om een en hetzelfde gedicht van Elke Erb te vertalen, en ook Willem van Toorn, die een kleine keuze uit haar poëzie maakte voor dit nummer, vertaalde dat ene gedicht. Zesmaal zegt de dichteres hetzelfde anders, zesmaal kan de lezer zich afvragen wat ze zegt. De vertalers soms ook – twee van hen, Paul Beers en Anneke Brassinga, schreven een kort commentaar bij hun vertaling.

Behalve buitenlandse poëzie van misschien wat minder bekende dichters is in dit nummer ook voor het eerst vertaalde poëzie van bekendere dichters te lezen, zoals Elizabeth Bishop en Bei Dao. Nieuwe poëzie van Nederlandse dichters is er ook, in de eerste plaats spiksplinternieuwe poëzie van debutante Bärbel Geijsen, en verder van Lloyd Haft, Hans Kloos, Marc Tritsmans en Erik Menkveld.

Anneke Brassinga vervolgt haar Leeskroniek en ziet Proust schrijven wat ze dacht, maar waarvan ze nog niet wist dat ze het dacht. Een soort poëzie dus.