Als de zee ons wil
Alleen als de zee ons wil kunnen wij erin zwemmen
Nooit zomaar erin stappen en rondplonzen
Altijd vragen: Zeg, zee…? Kan het?
Wij zijn zo klein en droog
als de zee ons tegemoetkomt. Weet niet
of we nat kunnen worden. Er zitten
dingen in het water. Obstakels
of zou het het water zelf zijn
Onder het ijs
Onder het ijs
kwam hij aangezwommen
koos tussen een gat vinden
of blijven
Hij schoof het voor zich uit
de lucht zou vast niet opraken
De lucht zou vast niet opraken
en hij zou misschien een nieuwe manier vinden
om zich te verhouden
Omhoog noch omlaag
meer een toestand op weg
Een toestand van vis
van eeuwige vrede en onrust op weg
naar de zee, of waar de zee
ook maar naar op weg is
Het grijze
Het grijze
is altijd hier, in de zomer
Het komt uit de bomen, uit de zon misschien
terwijl wij wachten, vermoedelijk op koffie
en zitten, of de spade in de grond steken
om ons heen kijken. Hallo, het schemert
alle bloemen stralen wit
Er komt iemand aan fietsen
Hallo, hallo!
Wij zijn hier! De barbecue walmt
Wij zijn mensen, wij stellen ons
nog wat meer aan, we kunnen het
niet weghalen
En het grijze
Roept ook ons
Het grijze. Een kleurloos vlies
een rooksliert, een oude toon
van grauw geprakkezeer, een verbeten
zoeken naar ballen in het gras
is er de hele tijd.
Nu lopen we over de smalle vlonder
met al onze broosheden
en het leven schampt ons
Maar het zwarte staat voor zwart
het blauwe staat voor mij
het rode staat te stralen
Het gele is een schelm
en het groene is ons gegeven in vertrouwen
Wij zijn de vlekken op de lap
nadat iemand het penseel heeft afgeveegd
en dralend langs de oever naar huis is gegaan
Wat grappig is
Wat grappig is, is niet grappig. De lach gaat altijd om een fout. De lach gaat altijd om een tragedie, een kleine misschien, maar toch.
De lach gaat erom dat het niet is zoals je dacht, want er lag iets onder te schuren. Iets kwam omhoog, in een tussenruimte.
De lach is de ernst en het ijs. Als de zenuwen plotseling aan de dag komen. Een slippartij die wordt uitgewist met een domme lach. Humor is desinformatie. Dat weet iedereen.
Het mes schiet uit en je wordt gelukkig. De kleine tragedie bevrijdt de ziel uit de eeuwige tegenzin. Bij toeval, dan sluit het zich weer. Stil druppelt het bloed in de vruchtensalade.
Wanneer we lachen is dat omdat we het begrepen hebben. Dan heeft het leven ons ten slotte gestoken.
Iedereen weet dat er niets te lachen valt. En toch: het enige dat wij ons zullen herinneren is die lach.
Overal meel
Als jij hier moet zijn
wil ik dat je in de buurt bent
of dichtbij, hier zit
en mij in je mond neemt of
mij draagt. Ik wil dat je
op mij de sporen ziet van de borstels
en de zaag, van heel de winter
dat je niet kwam, dat je alleen maar
in de keuken was of in Stockholm, en ik
hier zat te schreeuwen
en schreef
Er was eens
een molenaar die had
een meel dat wit was
als sneeuw
en het vervolg
niet kon vinden. Het was
in de maand maart, de ramen waren
ermee bedekt. Nu is de winter verdwenen
en jij bent hier
maar nog steeds
zit overal meel
Toch kwamen de sterren
Het zijn die beschrijvingen die met ons
op de loop gaan. Hoe wij zeggen dat het was, hoe wij
vooral willen. Dan zijn we in dezelfde kamer, tot elkaar
gekeerd met wijn en nacht
en iets
dat daarbuiten wacht. Wij hebben
de gave van de spraak. Wij hebben ogen
maar geen zicht of overzicht. Wij zeggen
voorbeelden, wij zeggen
de tijd de volgende dag en week
soms jaren, het hele leven. Maar dat is niet
een weg, dat is
gewoon nu. Het is hoe wij willen
dat het moet zijn
wat ons broos maakt
en vastnagelt
Iemand die ik kende
likte ‘s winters een keer aan een pomp
en haar tong vroor vast en kon niet meer
een verlossend woord spreken. Toch kwamen de sterren
toen ze daar zo stond. Dat wilde ze
altijd vertellen. De sterren,
en hoe ze daar verwonderd stond
en naar alles verlangde
Zo denk ik
ook over ons,
zo zou het voor ons kunnen zijn
als niemand komt