In 1996 vroeg Tatjana Daan van Poetry International mij ‘of ik nog niet een goede Zweedse dichter kende.’ Ik moest haar bekennen dat ik de huidige stand van zaken in de Zweedse poëzie niet meer zo op de voet volgde, maar beloofde mijn best te doen. Ik schreef een brief aan Tomas Tranströmer en legde Tatjana’s vraag aan hem voor. Hij stuurde mij een lijstje met namen en titels van bundels. Ik bestelde ze en las ze met wisselend enthousiasme. Er was één boekje bij dat er voor mij direct uitsprong. Misschien omdat de dichter, Lennart Sjögren, in tegenstelling tot de anderen, nergens in de canon van de Europese poëzie viel in te passen. Zijn gedichten waren weerbarstig, leken zich van mij af te keren, gedroegen zich korzelig onder mijn vorsende blik. Ik begreep ze lang niet allemaal, maar ze intrigeerden me. Toen Lennart Sjögren het volgend jaar naar Poetry kwam had hij mij van tevoren een tiental gedichten opgestuurd. Die moesten natuurlijk in allerijl worden vertaald om het programmaboekje voor het festival nog op tijd te kunnen laten verschijnen. Haastige spoed is wel de allergrootste doodzonde voor een poëzievertaler, maar ik suste mijn geweten door mijzelf te beloven na het festival van de gedichten verder te blijven werken.
De dichter zag er net zo uit als zijn gedichten: een middelgrote man van achter in de zestig met een door weer en wind bewerkt gezicht, kleine spottende ogen. Heel vriendelijk, maar toch iemand die zijn geheimen niet aan de eerste de beste prijsgeeft.
Begin 1997 had ik nog meer bundels van Sjögren te pakken gekregen en na een bezoek aan Zweden dat jaar kon ik mijn Sjögren-verzameling vrijwel compleet maken. Na lezing van al die bundels kwam het idee bij me op om het niet bij die tien gedichten te laten, die inmiddels in Raster hadden gestaan, maar te denken aan een bloemlezing.
Bij het nemen van zo’n beslissing laat ik mij louter door mijn intuïtie leiden. Met de poëzie van Sjögren had ik een onmiddellijk contact. Wat mij aan zijn gedichten beviel was de onsentimentele houding tegenover de natuur, die voorgesteld werd als een wrede meester onder wiens leiding iedereen eet en gegeten wordt. Hier geen verheerlijking van moedertje natuur, zoals je die nogal eens aantreft in de Zweedse poëzie,maar een barse vaststelling van een onontkoombare waarheid: mensen en natuur zijn voor altijd van elkaar gescheiden. Sjögrens gedichten zijn pogingen om de onverschilligheid van de ons omringende wereld in kaart te brengen en te zoeken naar het grensgebied waar, al is het maar voor even, contact mogelijk is. Zijn woorden verwijzen dan altijd in de richting van het woordloze, het zwijgen. Veel van de gedichten waren mij niet helemaal duidelijk zonder dat ik ze als vage kletskoek terzijde kon schuiven. Ze gaven zich gewoonweg niet eenvoudig gewonnen. Misschien wilde ik ze daarom vertalen, om ze als oesterschelpen open te breken.

Ik begon met ongeveer vijftig gedichten. Daarvan zijn er intussen bijna twintig gesneuveld. Niet de slechtste, maar eenvoudig: ik kon ze niet openkrijgen. Ze weigerden om zich te laten transformeren tot Nederlandse gedichten, bleven als vertaalde poëzie achter. Een enkel gedicht legde ik terzijde omdat ik het eenvoudigweg helemaal niet begreep, ook niet na toelichting van de dichter met wie ik per fax overleg pleegde (wat een enorme tijdwinst vergeleken met vroeger).
Er was één gedicht bij dat ik ook niet erg begreep, maar dat als beeld volkomen duidelijk was. (Lennart Sjögren is ook schilder). Het was niet nodig om de dichter te vragen wat het betekende. Het lag daar voor me als een duidelijk raadsel. De weegschaal heette het.

 

Vägskälet

Likna natten vid en svart kärra
och morgonen vid en störtad vagn
men vilka bilder skall täcka
den tvekan som uppstår
vid eff vägskäl
som det här
där ett blint barn leder
en häst av trä.

 

Ik vertaalde

De weegschaal

Vergelijk de nacht met een zwarte kar
en de ochtend met een omgevallen wagen
maar welke beelden moeten de twijfel
toedekken die ontstaat
bij een weegschaal
zoals deze
waar een blind kind
een speelgoedpaard leidt.

 

Het Zweedse gedicht wordt voortgedreven door de steeds terugkerende klinker ä. In het Nederlands kwam daar de lange a-klank voor in de plaats. Geen verlies vond ik al klonk het gedicht zo misschien vriendelijker dan in het origineel.
Het eerste dat ik schrapte was dat ‘zoals’ in regel zes. Als ik daar eens ‘als’ van maakte. Regel vijf en zes werden zo hechter met elkaar verbonden. In de slotregel is er in het Zweeds sprake van een houten paard. In overleg met Lennart Sjögren veranderde ik dat in speelgoedpaard omdat die verandering het paard kleiner maakte, meer in overeenstemming bracht met de lengte van een blind kind.
Ik legde het origineel terzijde en richtte me een tijdlang alleen maar op het Nederlands. Dat ‘en’ waarmee regel twee begint kon gemist worden. De eerste twee regels wonnen zo aan stelligheid, het begin van een bewering die verderop gestaafd moest worden. Door het wegvallen van dat ‘en’ vond ik het nodig achter de tweede regel een komma te plaatsen, al stond die er in het Zweeds niet. Hierdoor ontstond er een pauze die de tegenstelling tussen de eerste twee beelden (zwarte kar en omgevallen wagen) en het laatste beeld verscherpte alhoewel ik nog steeds niet precies begreep waar het gedicht naar toe wilde. Kon het zijn dat er op de weegschaal die de dichter voor ogen stond, en die hij misschien ergens had gezien, een blind kind en een speelgoedpaard stonden afgebeeld? Dat hij zich afvroeg wat die te betekenen hadden, waar die voor stonden? Vreemd genoeg kon me dat me op den duur weinig meer schelen. Het beeld op zich bevredigde mij volkomen.
En dan gebeurt er plotseling iets, een verbetering die je te binnen schiet en waarvan je niet begrijpt waarom je die niet eerder gezien hebt. Natuurlijk moest dat ‘ontstaat’ in regel vier weg, al stond het er letterlijk zo in het Zweeds, en vervangen worden door ‘rijst’. Twijfel ontstaat niet, zij rijst en baarde in het voorbijgaan ook nog eens een halfrijm. Die slag was voor mij.
In de loop der maanden ging ik met mijn vertaling weer terug naar het origineel. Dat is kenmerkend voor mijn manier van werken; ach, ik denk wel van de meeste vertalers. Je streeft naar een Nederlands gedicht, maar wilt toch steeds controleren of je daarbij niet al te eigengereid te werk bent gegaan. Het is als met een partituur. Je mag, moet zelfs, interpreteren, maar waar wordt interpretatie een eigen versie waarbij het origineel in het gedrang komt? Dit is het vraagstuk waar vertalers zich sinds het begin der tijden het hoofd over breken. De zinnigste opmerking over dit probleem – hoe vrij mag je vertalen – is van de hand van Rudy Kousbroek in een boekje dat hij schreef over de dichter Kavafis, Een zuivere schim in een vervuilde schepping (1988). Hij schrijft daar: ‘Poëzie lezen in vertaling is iets als liefkozen met handschoenen aan. Het kan heel opwindend zijn, maar wat je voelt blijft toch altijd de binnenkant van een handschoen.
De gangbare controverses over het vertalen, en meer speciaal over het vertalen van poëzie, zijn weer te geven als de vraag wat beter is: handschoenen gevoerd met een stof die zo perfect mogelijk de geliefde huid imiteert – zelf dus een product van kunstige fabricage, maar uit hoofde daarvan tegelijk een onherroepelijke barrière tegen de echte huid eronder – of integendeel handschoenen waarvan alleen wordt verlangd dat ze zo dun mogelijk zijn, ook al geeft dat onvermijdelijk een droog en klinisch gevoel.’
Dat is precies waar dat heen en weer pendelen van origineel naar vertaling en weer terug over gaat. Ikzelf neig naar het tweede: de handschoen zo dun mogelijk maken, de huid van het origineel zoveel mogelijk intact laten, maar ik ben me bewust dat dat soms niet kan. Vooral in berijmde poëzie moet je je toevlucht zoeken tot een werkwijze die meer met bewerken dan met interpreteren vandoen heeft. In zo’n geval schrijf ik dan liever zelf een gedicht. De rijmmogelijkheden in twee verschillende talen zijn zo ongelijk, zo door het toeval bepaald, dat een vertaling die recht doet aan het origineel bijkans onmogelijk wordt, al zullen knappe koppen als Peter Verstegen dit wel ontkennen.
Nog een voorbeeld.

 

Åran

Den som finner en sönderslagen åra
kan inte med bestämdhet säga
att ett skeppsbrott ägt rum
men troligt är att en rodarre
funnits paå vattnet
en glömska kan ha upstått hos honom
sitt namn
överlämnade han aåt strömmen
och avsade sig årans möjligheter.

 

Lennart Sjögren woont op het Zweedse eiland Oland in de Oostzee. Hij kent het harde leven van de vroegere vissers als geen andere Zweedse dichter. In het programmaboekje van Poetry stond de volgende vertaling.

De roeispaan

Wie een kapotgeslagen roeispaan vindt
kan niet met zekerheid zeggen
dat er een schipbreuk heeft plaatsgevonden
maar waarschijnlijk is wel dat er een roeier
op het water was
een vergetelheid kan bij hem zijn gerezen
zijn naam
prijsgevend aan de stroom
zag hij van roeispaanmogelijkheden af.

 

Nee, dit leek nog nergens naar. ‘Dat er een schipbreuk heeft plaatsgevonden’ kwam zo uit de mond van een nieuwslezer en die laatste strofe, zoals die daar nu stond was een goed voorbeeld van ‘vertaalde’ poëzie. Ik veranderde ‘kapotte’ in ‘stukgeslagen’ en ‘plaatsgevonden’ in ‘plaatsgehad’, zo klonk het al iets meer als gewone mensentaal. En ‘roeispaanmogelijkheden’ was beslist geen verbetering van de letterlijke vertaling waar ik naar terugkeerde: ‘mogelijkheden van de roeispaan’. In de derde versie zette ik het ‘zag hij’ in de laatste regel terug achter de vorige regel zodat die laatste strofe, althans vanaf de tweede regel, nu als één vloeiende zin gelezen kon worden. Maar die eerste regel van de laatste strofe zat me nog steeds dwars. In de vierde versie kwam ik tot een aantal werkelijke verbeteringen. Het gedicht zag er nu zo uit

 

De roeispaan

Wie een stukgeslagen roeispaan vindt
kan niet met zekerheid beweren
dat er een schipbreuk is geweest
maar waarschijnlijk is wel dat er
een roeier op het water was
bij hem kan vergetelheid zijn gerezen;
zijn naam
prijsgevend aan de stroom zag hij
van de mogelijkheden van de roeispaan af.

 

Nee, die derde regel van de eerste strofe heeft nog steeds iets houterigs. Ik verander hem in ‘dat iemand schipbreuk heeft geleden’ en zet zo de deur naar de tweede strofe wat meer open. Lang al had ik me geërgerd aan het ontbreken van een leesteken achter de eerste regel van de laatste strofe. Iedere keer vond ik die overgang een hindernis voor mijn ogen en voor mijn begrip. Een puntkomma bracht de nodige rust. Voor het eerst ben ik enigszins tevreden, maar ik weet dat ik over een maand of twee misschien toch nog een mogelijkheid zie, een spleet of kier in mijn huidige vertaling waarachter een betere schuilgaat. Wat dat betreft is vertalen een gebed zonder eind. Het kan altijd anders en misschien beter.

Terwijl ik zo bezig was met de gedichten van Lennart Sjögren, waarbij ik bij iedere lezing en vergelijking van de dertig gedichten die ik inmiddels heb vertaald, wel weer een kleine verbetering kon boeken (alsof ik door de gedichten een tijdje weg te leggen de weg vrijmaakte voor oplossingen die ik door overconcentratie de laatste keer niet had gezien), kreeg ik per fax een Engelse vertaling van mijn gedicht over Francis Bacon opgestuurd. Ik kende de Engelse vertaalster niet. Uit haar fax bleek ook niet duidelijk waarom zij dit gedicht had vertaald. Al lezende steeg mijn verbazing en rees mijn twijfel.

 

Francis Bacon

De eeuw vroeg om een beeld
en er klonk het geluid van scheppende spaden
van voetstappen op de vlucht
het trage zoemen van vliegen boven een vuilbelt
van iemand die onvermoeibaar flessen kapotgooit
en in een flits een man die zijn overhemd lostrekt
om ons zijn kapotgeslagen rug te tonen
een vrouw zich vooroverbuigend in het puin

De eeuw eiste een beeld
en er verspreidde zich een geur
van nat smeulend gras
gasbellen die openbarstten
van spekvet en haarwater
van dennennaalden uit een verstopt toilet
en door een kier een naakte man op handen en voeten
een vrouw neerkijkend in een kuil met stro

De eeuw schreeuwde om een beeld
en zette zich vast als kurkdroge
ijskille wind op de huid
stuiptrekkingen van een levend gevild dier
een heup die zich geschrokken terugtrekt
in het donker en aan de horizon
een man en een vrouw die zich gedragen
alsof zij paren op een bed van vliegas.

 

De eerste regel van het gedicht is een letterlijke vertaling van een regel van Ezra Pound: ‘the age demanded an image’. Onze vertaalster had hier het begrip ‘image’ maar meteen vervangen door ‘painting’ (het gedicht ging immers over de schilder Bacon?). Wist de vertaalster dat dit een regel van Pound was? Ik schreef haar een stekelige brief over dit en andere zaken in haar vertaling die mij gestoord hadden. Helaas heb ik de vertaling in mijn eerste woede weggegooid. Maar haar antwoord op mijn brief heb ik nog. Na een algemene inleiding waarin zij betoogt dat een herdichting (recomposition) van een gedicht te vergelijken valt met twee mensen die verliefd op elkaar worden en dat iedere Engelsman of vrouw diepgaand beïnvloed is door de taal van de King James Bible, komt ze terzake wat mijn gedicht betreft. Ze laat niet blijken of ze die regel van Pound nu wel of niet herkend had en citeert een fragment uit een artikel over Pound uit de ‘The New Princeton Encyclopedia of Poetry and Poetics’.
‘The single largest figure in 20th century verse translation(…) Understanding the fundamental truth that each age, having its own needs and approaches, needs to remake transitions in its own image, Pound serves not so much as a model, and certainly not as a formulator of theories and rules, but as an inspirational beacon. The mark of his influence lies on virtually all important poetic translation in this century, if ours is, as has often been claimed, a great age of translation. Pound more than any other figure is responsible (…) He saw that we not only do not but cannot translate words, if living poetry is the desired result. Pedantic notions of “faithfullness” and “fidelity” seemed to him, as they did to Dryden, irrelevant. He understood that ideas are completely secondary to poetry, if even of that much importance. His own magnificent version of the Old English poem “The Seafarer”, barely translates the words and completely skews the content – and yet no other translation so succesfully captures the vitality and drive of Old English Verse.’

Aldus de academische bollebozen van de Princeton encyclopedie. Onze vertaalster voegt daar dan nog aan toe dat Pound zich in zijn graf zou omdraaien als zij zijn regel letterlijk zou hebben vertaald. ‘Wat saai’ zou hij volgens haar gemompeld hebben. Hoe oud zou onze vertaalster eigenlijk zijn? In ieder geval niet oud genoeg om te begrijpen dat er een verschil bestaat tussen ‘beeld’ en ‘schilderij’. En zo wordt een geur van nat smeulend gras ‘wet smells.’ Van natte dromen had ik wel eens gehoord maar van natte geuren? ‘In het donker en aan de horizon’ wordt bij ons genie ‘darkness, the horizon’ waardoor de regels die erop volgen volkomen in het water vallen. Onze vertaalster, die zelf ook gedichten schrijft, dat kon niet missen, stuurde mij tenslotte twee gedichten die zij over Francis Bacon had geschreven met het verzoek of ik op mijn beurt… Toen vroeg de eeuw even om een welgemeende vloek.
Pound wordt hier te hulp geroepen om het argument te ondersteunen dat een te vertalen gedicht alleen maar aanleiding is om je eigen vondstjes te vertonen. ‘For the sake of diversity’ schrijft ze elders in dezelfde brief. Maar Pound maakte helemaal geen vertalingen. Hij bewerkte originelen uit een andere taal om er iets van te maken dat in de eerste plaats Pound was (soms beheerste hij de taal waaruit hij vertaalde niet eens). Wat mij ergert is ieder gebrek aan respect voor het origineel, het postmoderne gevoel dat het er allemaal niet toe doet.
In werkelijkheid ligt de zaak veel gecompliceerder. Vertalen is niet het zoeken van een echtgenote voor het origineel, maar het creëren van een zo groot mogelijke gelijkenis. Mensen met een al te groot ego moeten zich er maar niet aan wagen, vertalen is dienstverlenend, een werk dat men uit liefde voor het origineel doet. Robert Frost heeft eens gezegd dat ‘poëzie alles is dat bij vertaling verloren gaat’. Dat is natuurlijk overdreven al verliest de vertaler altijd wat. Maar met taaie volharding blijft hij zoeken naar andere plaatsen in het gedicht waar hij het verlies kan goedmaken, in de hoop dat aan het eind de winst groter zal blijken dan het verlies. Is dat niet het geval dan legt hij het gedicht weg.
In tegenstelling tot wat Pound volgens de encyclopedie beweert kan men natuurlijk wel degelijk woorden vertalen. Alleen kan men wat ik de ‘harmonisatie’ van dat woord noem als vertaler nooit helemaal zo scherp en duidelijk horen en dus mee laten klinken in de vertaling als een ‘native speaker’. Ieder woord roept als een planeet een heel sterrenstelsel aan omliggende, half verborgen bijbetekenissen en andere nuances op, een sterrenstelsel waarvan de vertaler maar een beperkt aantal sterren kan ontdekken, hoe scherp zijn telescoop ook staat ingesteld. Met dat gemis moet hij proberen te leven.
Tomas Tranströmer, met wie ik veel over vertaalproblemen heb gepraat, sprak over een vertaling als over een reproductie van het origineel. Er zijn natuurlijk reproducties en reproducties, zei hij en voegde eraan toe dat hij het grootst mogelijk respect had voor zijn vertalers die hun tijd in dienst stelden om zijn gedichten in een andere taal te vertalen. Maar soms gebeurt er iets dat geen vertaler had kunnen voorkomen. Hij vertelde mij hoe een van zijn regels, voorgelezen in een stadje aan de rand van een woestijn in Texas, hilariteit verwekte. ‘Ik neem de zonwarme steen in mijn hand’ hield hij de woestijnbewoners voor. Zo kan het gedicht door geografische verplaatsing ongewild van betekenis veranderen. Aardig zou dat zijn, met een gedicht de wereld rond en noteren hoe de bewoners van iedere landstreek er weer anders op reageren.