In Raster 32/1984 besteedden wij ruime aandacht aan de marginale positie van de poëziekritiek in de Nederlandse dag- en weekbladpers. De in het Nederlands vertaalde poëzie bleef toen helemaal buiten beschouwing: kritiek die zich met vertaalde poëzie bezighoudt is zo goed als non-existent. Daar staat tegenover dat er de afgelopen vijftien jaar een vloed van boeken en boekjes met poëzievertalingen is verschenen.* Een ruwe schatting – de bloemlezingen buiten beschouwing gelaten – brengt ons al op circa 150 titels. Vergeleken met de jaren zestig betekent dat een enorme toename. Voeg daarbij dat de Nederlandse poëzie de laatste tijd de neiging vertoont zich vooral weer op de eigen, Nederlandse traditie te beroepen en we staan tegenover een op het eerste gezicht nogal vreemd verschijnsel.

Met het optreden van de Vijftigers in de Nederlandse poëzie ontstond een internationalisme dat sindsdien niet meer weg te denken valt. Het is niet goed mogelijk op het ogenblik van een poëtische traditie te spreken wanneer men daarmee niet ook de traditie van de moderne westerse poëzie in haar geheel bedoelt.

Voor een Nederlandse poëzielezer bestaat er geen taal die hij beter verstaat dan het Nederlands. Maar buiten de eigenschappen die een taal uniek maken bestaat er een scala aan vormen en normen die de afgelopen honderd jaar, over de landsgrenzen heen, het gezicht van de poëzie van ieder westers land heeft bepaald. De aktiviteit van het vertalen heeft daarbij een cruciale rol gespeeld.

W. H. Auden heeft eens in een grappige bui beweerd dat poëzie ‘datgene is wat bij vertaling verloren gaat’. Wat verloren gaat is een aantal specifieke eigenschappen van een bepaalde taal. Zij worden in een goede vertaling door specifieke elementen uit een andere taal vervangen.

Sybren Polet heeft er in zijn in 1961 verschenen bloemlezing uit de moderne buitenlandse poëzie 1900-1950 al op gewezen dat de moderne poëzie, die over het algemeen een vrij gebruik maakt van bestaande poëtische vormen, zich beter leent voor vertaling dan in gebonden vorm geschreven gedichten.

Het verschil tussen het schrijven en het vertalen van een gedicht: bij het schrijven is er in het begin niets, bij het vertalen ligt er al een tekst met zijn eigen wetmatigheden. Hoe strenger die gegevens zijn, des te lastiger is het om ekwivalenten voor die wetmatigheden in de eigen taal te vinden. De verleiding is niet gering de wetmatigheden van het oorspronkelijk gedicht aan te houden en de betekenis los te laten daar waar die wetmatigheden van het oorspronkelijke gedicht in het gedrang komen. Uit die benadering komen soms heel mooie vertalingen voort, maar zij horen toch meer thuis op het terrein van de bewerking, de adaptatie, dan op het gebied van de vertaling. Kiest men de andere weg: de betekenis behouden ten koste van de vorm, dan ontstaat er meestal een tekst die de echo van een gedicht oproept zonder zelf een gedicht te worden. Had Auden dan toch gelijk?

Een kenmerk van het bewustzijn van de moderne schrijver is het besef te leven in een internationale kultuur van uitwisseling van teksten. Zelfs waar schrijvers – uit angst om voor onorigineel te worden aangezien of uit andere vormen van ijdelheid – beweren dat zij alles van zichzelf hebben of hoogstens het een en ander aan de eigen landstraditie hebben ontleend, moeten hun beweringen ernstig in twijfel worden getrokken. De Nederlandse poëzie is zonder de buitenlandse niet meer denkbaar, hoe hard men in sommige kringen ook het tegendeel beweert. Iedere dichter speelt leentjebuur bij grote voorlopers of tijdgenoten.

Waarom vertaalt de ene dichter de ander? Er kunnen vele redenen (behalve financiële) voor zijn. Vertalen is in de eerste plaats de meest nauwkeurige, trage manier van lezen. Alle lagen van de tekst komen bij het vertalen naar boven, alle zwakke en sterke plekken tonen zich. Dat kan een motief zijn: zien hoe een ander het gedaan heeft, niet zelden met de bijbedoeling om zelf later met de opgedane kennis zijn voordeel te doen. Er kan ook sprake zijn van een onmiddellijke herkenning, een soort zielsverwantschap; het gevoel dat een bepaalde dichter door zijn idioom heel dicht bij het eigen werk van de vertalende dichter staat. Dat kan ertoe leiden dat de vertaler die buitenlandse dichter snel terzijde legt of dat men hem of haar juist probeert te inkorporeren in het eigen werk. Bij een dichter als Nijhoff bijvoorbeeld moet men de vertalingen als integraal onderdeel van het eigen werk beschouwen. De buitenlandse dichter in vertaling ondersteunt dan de poëtica van de dichter die hem vertaalt. Een minstens even valide reden om poëzie te vertalen kan het drooglopen van de eigen poëzie van de vertalende dichter zijn. Hij weet niet meer hoe het verder moet en hoopt door het vertalen van het werk van iemand anders op een zijpad te raken dat hem misschien zelf op nieuwe wegen brengt. Men kan ook toevallig gevraagd worden om een dichter te vertalen (bij voorbeeld bij gelegenheden als internationale poëziefestivals). Of men handelt uit puur enthousiasme (misschien wel het meest edele motief van alle). Veel werk van vooral jongere buitenlandse dichters is in Nederland onverkrijgbaar. Door vertaling krijgt dat werk dan tenminste nog enige bekendheid.

Er zijn aan het vertalen van poëzie ook gevaren verbonden. Iemand die veel poëzie vertaalt loopt het risico – wanneer het eigen talent niet al te stevig in elkaar zit – te veranderen in een kameleon die zich nog uitsluitend eklektisch kan uiten. Maar een goede dichter overwint op den duur zijn vertalingen. Tot zover de motivaties van de kant van de vertalers. (Natuurlijk moet hieraan worden toegevoegd dat er ook vertalers zijn die zelf geen poëzie schrijven of niet meer schrijven. Zij behoren tot de ware poëzieliefhebbers en zij zijn vaak niet de minsten onder de vertalers omdat zij minder snel dan een dichter voor de verleiding zullen bezwijken een tekst mooier te maken dan hij is of hem teveel binnen het eigen idioom te trekken. Hun trouw aan de tekst is over het algemeen groter dan die van een dichter.)

Wat is het nut van poëzievertalingen voor de lezer? Het lezen van een modern gedicht vereist over het algemeen enige oefening, zoals ook het beluisteren van twintigste-eeuwse muziek niet ‘zomaar’ gaat, maar enige gewenning aan nieuwe kompositieprocédés en de daaruit resulterende klanksamenstellingen met zich meebrengt. Het lezen van buitenlandse poëzie vereist niet alleen oefening, maar ook nog een verfijnde kennis van de taal in kwestie. Bij het Engels mag dit misschien nog geen bezwaar zijn -alhoewel ook aan de talenkennis op dit terrein enigszins getwijfeld moet worden – bij andere talen schiet de kennis, zelfs van de meeste poëzieliefhebbers (als zij tenminste eerlijk zijn) tekort. In zo’n situatie kan een vertaling een beter begrip van het origineel betekenen. Nu de kennis van een aantal moderne talen snel afneemt zal de poëzielezer van de toekomst meer en meer aangewezen zijn op vertalingen.

Zoals al in het begin werd opgemerkt: hij wordt de laatste vijftien jaar in ruime mate bediend. Terwijl de meeste grote uitgeverijen het op dit terrein lelijk hebben laten afweten (uitgezonderd Meulenhoff) of maar mondjesmaat en zonder veel systematiek vertaalde poëzie uitbrachten, heeft een groot aantal kleine uitgeverijen zich op de vertaalde poëzie gestort. Daarmee is meteen een van de moeilijkheden op dit terrein genoemd. Kleine uitgevers als bijvoorbeeld Kwadraat, Marsyas, De Lantaarn, om een paar van de aktiefste te noemen, bezitten te weinig distributiemogelijkheden om te zorgen dat hun toch al kleine oplagen onder de ogen van het publiek komen. De boekhandel is zelden tot enthousiasme te brengen en dat laatste hangt weer samen met de onwil van de meeste dag- en weekbladen om het publiek in te lichten over de vertaalde poëzie (met het argument ‘het is maar zo’n klein groepje’). Veel belangrijke vertalingen moeten het met maar één of zelfs helemaal geen recensie doen. Zij bestaan, maar eigenlijk zijn ze er niet.

De oplagen van vertaalde poëzie – en wij spreken hier hoofdzakelijk over bundels gewijd aan één dichter-zijn zelden hoger dan 750 exemplaren. De verkoop in het eerste jaar stijgt nauwelijks boven de 300 uit, maar de kleine uitgever heeft weer het voordeel dat hij minder aan direkt rendement hoeft te denken dan zijn grote broer, die slechtlopende titels al gauw zal verramschen.

Buitenlandse poëzie in Nederlandse vertaling. Een groot aantal slecht verkochte of onvindbare titels. Allemaal de schuld van pers, boekhandel en uitgeverij? Dat zou al te eenvoudig geredeneerd zijn. Het aantal potentiële poëziekopers (het aantal lezers ligt veel hoger, om van de schrijvers van het genre maar te zwijgen) ligt voor de Nederlandse poëzie zo rond de 1500 per bundel. Binnen die groep zijn het alleen de ware fanaten die ook nog de vertaalde poëzie kopen.

Het is een verheugend verschijnsel dat ondanks al deze moeilijkheden de vertaalde poëzie in Nederland kwalitatief en kwantitatief zeer goed vertegenwoordigd is. In grote landen als Frankrijk en Duitsland wordt de poëzieliefhebber op dit gebied helemaal stiefmoederlijk bedeeld. Overziet men de lijst van uitgaven en uitgaafjes, dan is de moderne poëzie in al haar diversiteit goed vertegenwoordigd, zeker wanneer men ook nog een voortreffelijke reeks als de Poetry International-serie van Meulenhoff meerekent. Toch troffen wij nog voldoende lege plekken aan om een aantal Nederlandse dichters en vertalers te vragen een dichter van hun keuze te vertalen.

In Raster 15/1980 werd vooral essayistisch ingegaan op ontwikkelingen in de buitenlandse poëzie. Dit nummer tracht een meer direkt beeld te geven van de praktijk van het vertalen. Op het eerste gezicht zit er misschien weinig lijn in de keuze van buitenlandse dichters. Misschien moeten we dan ook eerder spreken van een netwerk van verbindingen tussen Nederlandse dichters en vertalers en buitenlandse dichters die zij, ieder om een eigen reden, zo interessant vonden dat zij zich aan een vertaling van hun werk waagden.

De redaktie

A. Achmatova: En de nacht belooft geen dageraad. Masereelfonds, 1981.

A. Achmatova: In andermans handen. Meulenhoff, 1981.

A. Achmatova: Epos zonder held. Meulenhoff, 1984.

A. Achmatova: Gedicht zonder held. De Lantaarn, 1984.

V. Aleixandre: In een weids domein. Meulenhoff, 1978.

G. Apollinaire: Het Dierenboek of Stoet van Orpheus. Bakker, 1985.

H. Aridjis: Dagboek zonder data. Meulenhoff, 1978.

A. Artaud: Triktrak des hemels. Fizz-Subvers Press, 1976.

A. Artaud: Voor Antonin Artaud. Fizz-Subvers Press, 1972.

A. Artaud: Navel der onderwereld, gevolgd door De zenuwwaag. Meulenhoff, 1981.

W.H. Auden: Brief aan Lord Byron. Acco, 1980.

W.H. Auden: In de tussentijd. Ambo, 1980.

W.H. Auden: Het tijdperk van de angst. Acco, 1981.

W.H. Auden: Die avond dat ik de stad inliep. Kwadraat, 1983.

E. Bagrjana: Gedichten. De Lantaarn, 1981.

M. Bandeira: Gedichten. De Lantaarn, 1982.

F. Beltrametti: Oog in oog. In de Knipscheer, 1977.

G. Benn: Bruggen slaan. Meulenhoff, 1978.

E. Bishop: Een wonder als ontbijt. Kwadraat, 1980.

J. Bobrowski: Wegen door het woud. Theoria, 1982.

J.L. Borges: Lof der duisternis. Flamboyant Pers, 1977.

J.L. Borges: Gedichten. De Bezige Bij, 1980.

J.L. Borges: Het geheimschrift. De Bezige Bij, 1984.

D. Brutus: Aan Martha. Brieven van Robbeneiland. In de Knipscheer, 1977.

J. Cabral de Melo Neto: Gedichten. De Lantaarn, 1981.

E. Cardenal: Protest achter prikkeldraad. Ten Have, 1970.

E. Cardenal: Om Nicaragua te bevrijden. Sua, 1978.

E. Cardenal: Mayapán. Zes oden aan de Indianen. In de Knipscheer, 1980.

P. Celan: Spreektralie. Meulenhoff, 1976.

P. Celan: Ademkristral. Boucher, 1978.

B. Cendrars: Proza van de Transsiberische spoorlijn. Kwadraat, 1983.

R. Char: Samen aanwezig. Meulenhoff, 1974.

V. Chodasevitsj: Gedichten. De Lantaarn, 1982.

V. Chodasevitsj: Het glas dat geen leugens verdraagt. Bakker, 1985.

A. Cisneros: Commentaren en kronieken. Marsyas, 1982.

P. Claudel: Gedichten. Ambo, 1982.

L. Cohen: Gedichten. De Bezige Bij, 1971.

A. Cravan: Stoomfluit. Kwadraat, 1983.

S. Csoóri: Cantata Profana. In de Knipscheer, 1979.

e.e. cummings: Het driehoekig waarom. Hollandia, 1982.

E. Dickinson: Westers. Kwadraat, 1980.

E. Dickinson: Veel waan is de schoonste logica. Tweede Ronde, 1984.

C. Drummond de Andrade: Gedichten. De Arbeiderspers, 1980.

G. Ekelöf. Laat op aarde. Meulenhoff, 1975.

G. Ekelöf. De Byzantijnse trilogie. Meulenhoff, 1985.

T.S. Eliot: De Four Quartets. De Nederlandse Boekhandel, 1975.

T.S. Eliot: Gedichten. Ambo, 1983.

D.J. Enright: Het paradijs in beeld. Kwadraat, 1983.

H.M. Enzensberger: Mausoleum. De Bezige Bij, 1977.

H.M. Enzensberger: De ondergang van de 

Titanic. De Bezige Bij, 1979.

H.M. Enzensberger: De furie van het verdwijnen. De Bezige Bij, 1985.

L. Ferlinghetti: Eindeloos Amsterdam, eindeloos leven. In de Knipscheer, 1981.

E. Fried: Honderd gedichten zonder vaderland. Van Gennep, 1977.

G. Grass: Ach bot, je sprookje loopt slecht af. Meulenhoff, 1984.

N. Gormiljov: De giraffe. Meulenhoff, 1985.

N. Gumiljev: Gedichten. De Lantaarn, 1984.

L. Gustafsson: Het vaderland onder de aarde. Journal, 1980.

P. Haavikko: Winterpaleis. Kwadraat, 1984.

H. Hesse: Prooi van heimwee. De Arbeiderspers, 1978.

N. Hikmet: Turkse gedichten. Masereelfonds, 1981.

P. Huchel: Regen op het ijs.Theoria, 1984.

P. Huchel: Geen antwoord. Querido, 1985.

K.P. Kavafis: Verzamelde gedichten I en II. Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1977-1981.

K.P. Kavafis: Passies & Dagen van weleer. Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1978.

K.P. Kavafis: Gedichten. Bakker, 1984.

S. Kirsch: Mooi drijvende wolkbeesten. Journal, 1979.

N. Kuntsjev: Gedichten. De Lantaarn, 1982.

N. Kuntsjev: Ik verlaat me op een nevel. De Lantaarn, 1984.

Ph. Larkin: Gedichten. De Arbeiderspers, 1983.

V.Z. Lema: Overwinningen en nederlagen. De Arbeiderspers, 1981.

L. Levtsjev: Caprices en andere gedichten. Manteau, 1984.

G.F. Lorca: Gedichten. Meulenhoff, 1985.

R. Lowell: Dolfijn en zeemeermin. Kwadraat, 1984.

A. Lundkvist: Tussen bliksems loop ik. Nijgh & Van Ditmar, 1979.

0. Mandelstamm: Wie een hoefijzer vindt. Van Oorschot, 1974.

J. Manrique: Strofen bij de dood van zijn vader. Atalanta Pers, 1981.

H. Michaux: Verschijningen. Meulenhoff, 1972.

Ch. Middleton: In het geheime huis. Marsyas, 1983.

E. Montale: De roos in de kermistent. Kwadraat, 1984.

M.A. Montes de Oca: Om de grondvesten van de tijd te slechten. Meulenhoff, 1984.

Ch. Morgenstern: De knie. Kwadraat, 1980.

P. Neruda: De toppen van Macchu Picchu. De Arbeiderspers, 1972.

P. Neruda: De verzen van Kapitein. Flamboyant Pers, 1974.

P. Neruda: Een kooi vol liederen. De Arbeiderspers, 1974.

P. Neruda: Canto General de Chile, zevende zang. De Arbeiderspers, 1977.

P. Neruda: Canto General: Ik ben, vijftiende zang. Masereelfonds, 1981.

P. Neruda: De afgescheiden roos. De Arbeiderspers, 1981.

N. Parra: Gedichten en antigedichten. De Bezige Bij, 1972.

B. Pasternak: De gedichten van Jurij Zivago. De Lantaarn, 1985.

O. Pastior: Een nederlandse titel. Querido, 1985.

B. Patten: De bekentenis van kleine Jantje. Kwadraat, 1980.

C. Pavese: Werken is vermoeiend. Masereelfonds, 1984.

O. Paz: Zonnesteen. Meulenhoff, 1974.

0. Paz & Ch. Tomlinson: Kinderen van de lucht. Meulenhoff, 1983.

V. Perelesin: Gedichten. De Lantaarn, 1983.

V. Perelesin: Vanuit de verte. De Lantaarn, 1985.

F. Pessoa: Gedichten. De Arbeiderspers, 1978.

F. Pessoa: Ode van de zee. De Arbeiderspers, 1981.

J. Pilinszky: Krater. Kwadraat, 1984.

S. Plath: Ariel. De Bezige Bij, 1980.

F. Ponge: Zeep. Tango, 1973.

V. Popa: Gedichten. RKS, 1973.

A. Porta: De lucht van het einde. Marsyas, 1980.

J. Prévert: En de pen wordt weer vogel. Masereelfonds, 1982.

D. di Prima: Revolutionaire brieven. In de Knipscheer, 1981.

E. Pound: Mauberley. In de Knipscheer, 1985.

E. Pound: De Pisaanse Cantos. De Bezige Bij, 1985.

T. Raworth: Live uit Athene. De Bezige Bij, 1978.

A. Rich: Eenentwintig liefdesgedichten. Vrouw Holle, 1980.

A. Rich: Keuze uit de gedichten 1950-1984. Sara, 1985.

J. Rigaut: Zelfmoordbureau. Fizz-Subvers Press, 1974.

R.M. Rilke: De elegie‰n van Duino. Ambo, 1979.

R.M. Rilke: Het neigende uur. Theoria, 1981.

R.M. Rilke: De sonnetten van Orpheus. Ambo, 1981.

Y. Ritsos: Gang en trap. Masereelfonds, 1981.

Y. Ritsos: Romiosini. De Lantaarn, 1982.

J. Rothenberg: Gedichten voor het spel van de stilte. Masereelfonds, 1977.

J. Rothenberg: Vroege gedichten. In de Knipscheer, 1982.

T. Rózewicz: Gezichten. Meulenhoff, 1981.

N. Sachs: Gloeiende raadsels. Meulenhoff, 1979.

Saint-John Perse: Lofzangen. Kwadraat, 1984.

K. Schwitters: Anna Bloeme en ik. Kwadraat, 1983.

Y. Séferis: Houd op de zee te zoeken. De Beuk,1973.

J. Seifert: En vaarwel. Agathon, 1984.

J. Seifert: Mozart in Praag. Ambo, 1985.

Ch. Simic: Een plek verlicht door een glas melk. Tabula, 1984.

J. Skacél: Opeens zien we de hemel van boven. Cultura Slavica, 1981.

G. Sonnevi: Het onmogelijke. Masereelfonds, 1983.

M. Sorescu: Gedichten. Manteau, 1983.

G. Strete: In Geronimo’s doodskist. In de Knipscheer, 1977.

W. Szymborska: Gedichten. De Lantaarn, 1983.

A. Tarkovsky: Gedichten. De Lantaarn, 1984.

D. Thomas: Nooit zal het rijk der doden heersen over ons. Nijgh & Van Ditmar, 1977.

G. Trakl: Het zwijgen in de steen. Meulenhoff, 1981.

T. Tranströmer: Nachtzicht. Marsyas, 1982.

T. Tranströmer: Zwarte ansichten. Marsyas, 1985.

C. Vallejo: Menselijke gedichten. Swarthout, 1976.

M. Veress: Muziekstukken. In de Knipscheer, 1981.

J. Vladislav: Hij herkende aan de appel de bloesem. Cultura Slavica, 1980.

Wen I-to: Dood water. De Lantaarn, 1981.

B. Xinghian: Het hoogste genot. De Lantaarn, 1983.

W.B. Yeats: Geef nooit het hele hart. Kwadraat, 1985.

P.P. Zahl: Het lijkt wel vrede. Van Gennep, 1981.

De lijst maakt geen aanspraak op volledigheid. Buiten beschouwing zijn gelaten al die uitgaven waarin meer dan een dichter vertegenwoordigd is (red.).