1

 

O Catullus, iedere spleet

en pijl, zo onverhuld als

deze tijd zo zonder

sluiers en verfijning

is ons deel verstijfd

onder de schijnwerpers

met zijn paarse schaamteloze kop

staat hij rechtop en heeft het

over smeergeld, de lul.

 

2

 

Zeker, brille bezit hij

brille, een bilspleet en

twee dichtgenaaide oren

 

Op lollige toon bespeelt

hij zijn vedel de doofpot

 

Zijn huisdieren verwilderen

om hem heen, ver van zijn bed

worden de messen al gewet

 

Maar hij blijft bekletsen

zijn dijen, de eikel.

 

3

 

Het geloof der vaderen

met zijn vaders dood

dacht hij het te begraven

 

Nu hijzelf die leeftijd nadert

heeft hij het opgegraven en

volgens de laatste snufjes bijgewerkt

 

Maar dwars door zijn moderne facade

kijk ik recht in zijn kruis.

 

4

 

Glad en puntig, zo werd hij

ons omschreven, welnu dat klopt

sinds ik hem bezig zag op de

vrouw van zijn vriend (die al zijn

speeches voor hem schreef) glad, puntig,

spits en raak!

 

5

 

Bevend veegt hij de scherven

van zijn voorgangers bijeen

lijmt de theekop en schenkt in

 

Trots toont hij zijn werk

nergens een lek: geen enkele

vlek op het gepolitoerde buffet.

 

6

 

Bescheiden woonde hij

onder de korenmaat

spelend met een schijnwerper

 

Hij deed heel gewoon

was zo al gek genoeg

onder de korenmaat

 

Speelde verbazing

toen men hem vroeg

wat hij daar eigenlijk deed

 

Ik ben geen licht, zei hij

altijd alleen mezelf

altijd onder de korenmaat.

 

7

 

Kijk eens hoe blij hij

voelt zich als een kip

in het ei van zijn kop

 

Rond, dom, welgedaan

voorzitter van zichzelf

trots als een haan

 

Kraait hij in de morgenstond

kijk, moet je kijken, hé

ik heb goud in mijn mond.

 

8

 

Hij bouwde zijn lusthof

op de bodem van een put

altijd gebukt of op zijn hurken

niets werd over hem gedrukt

 

Zijn leven ongezien de doofpot in

met niets om die te breken

staar ik naar zijn steen en weet

je hebt niet goed genoeg gekeken.