Abraham Vallejo Mendoza werd op 16 maart 1892 geboren te Chuco, een plaatsje in de bergen van noordelijk Peru, waar in die tijd nog feodale en schier koloniale verhoudingen bestonden. Vallejo, een groeide op als jongste van 12 kinderen in een streng, arbeidzaam, traditioneel en katholiek gezin. Uit familiefoto’s spreekt – en dat is uiteraard mijn persoonlijke indruk – trotse waardigheid, een zekere elegantie, en vooral een sfeer van vasthoudendheid. Vallejo studeerde enige jaren onder andere letterkunde en rechten in Trujillo en Lima, met enkele onderbrekingen door gebrek aan geld. Toen werkte hij onder meer als klerk op een suikerplantage, waar voor arbeiders beroerde omstandigheden heersten. Gedurende zijn studietijd volgde Vallejo naast Spaans-Amerikaanse vooral ook moderne Franse literaire ontwikkelingen. In 1918 vestigde hij zich als leraar te Lima en publiceerde een jaar later zijn eerste dichtbundel Los heraldos negros (De zwarte herauten), die betrekkelijk gunstig ontvangen werd. In 1920 werd hij er valselijk van beschuldigd het brein te zijn geweest achter sociale onrust te Santiago de Chuco, waar hij op dat moment verbleef. Na zich op het platteland te hebben schuilgehouden, werd Vallejo gearresteerd en voor ruim drie maanden gevangen gezet. Het is in deze periode dat de bundel Trilce ontstond. De titel is een neologisme, waarschijnlijk ontstaan op basis van klankassociaties uitgaande van het woord “tres” (‘drie’). Vallejo zei hierover in een interview: ‘Welnu. “Trílce” betekent niets. Is het geen mooi woord?’1 De gedichten uit Trilce zijn geschreven in een sfeer van verlatenheid en isolement, waar behalve detentie ook de dood van Vallejo’s moeder en enkele tragische liefdesaffaires aan bijdroegen. De meeste gedichten in Trilce tonen een geheel eigen, vaak hermetische en avant-gardistische stijl. Door de kritiek bepaald niet begrepen, en zonder werk, vertrok Vallejo in 1923 naar Parijs, waar hij van zijn pen trachtte te leven, dikwijls ‘comptant les sous’, en waar hij vijftien jaar later overleed, na zich als marxistisch geëngageerd schrijver te hebben ontplooid, nauw betrokken bij de gebeurtenissen in Spanje en Peru. Voor nadere gegevens verwijs ik naar mijn bronnen, namelijk Jean Franco’s studie2 en naar een lijvig recent themanummer van het tijdschrift Cuadernos Hispanoamericanos, gewijd aan César Vallejo.3
Trilce is Vallejo’s minst toegankelijke bundel – hij laat daarin vrijwel geen conventie onverlet. De meeste gedichten getuigen mijns inziens van wanhopige pogingen om uit innerlijke leegte een eigen identiteit bij wijze van nieuw richtinggevend principe te vormen. Op 12 februari 1921 schreef Vallejo vanuit de gevangenis te Trujillo aan een vriend: ‘O, de herinnering in gevangenschap! Als die mij beroert, en dit al zo ontmantelde werk- tuig oliet met melancholie. . . ‘4 En in 1922: ‘Ik geef mij in de meest vrije vorm mogelijk en dit is mijn grootste artistieke oogst. God weet hoe zeker en waarachtig mijn vrijheid is! God weet hoeveel ik geleden heb opdat het ritme die vrijheid niet te buiten zal gaan en vervallen in losbandigheid! God weet tot aan welke verwarrende grenzen ik mij heb vertoond, vol angst, bang dat alles voor mijn arme levende ziel zou eindigen. ‘5 In Trilce heerst de esthetiek der ontworteling, vervreemding, en overweegt het verlies van vertrouwde betekenis.
De hier vertaald weergegeven gedichten uit Trilce heeft Vallejo alle geschreven tijdens zijn gevangenschap. I en II zijn voorbeelden van Vallejo’s hermetisme; de gedichten III en XVIII dragen bij uitzondering een meer ‘familiaar’ karakter.6 Bij de keuze van deze gedichten heb ik mij vooral laten leiden door hun betrekkelijke ‘vertaalbaarheid’. Ik heb mij meer op de toon gericht dan op letterlijke weergave en kan telkens niet meer bieden dan één versie uit vele mogelijke. Ik heb tijdens het vertalen kennis gehad van eerdere versies, namelijk die van Hermans7, Dorn & Brotherston8 en Higgins9. De oorspronkelijke Spaanse tekst is afkomstig uit de Moncloa-editie10, welke voor wat de onderhavige gedichten betreft vrijwel identiek is aan de meest recente standaarduitgave van Vallejo’s verzamelde poëzie11.

_______________________________

Noten
1. Interview door César González-Ruano met César Vallejo in de Heraldo de Madrid van 27 januari r931 . Dasso Saldívar geeft een overzicht van latere literatuurwetenschappelijke overwegingen omtrent het woord ‘Trilce’ in zijn artikel getiteld ‘Develando a Trilce’, Cuadernos Hispanoamericanos, 1988, no. 454-455, p. 305-313.
2. Jean Franco, César Vallejo: the díalectics of poetry and silence, Cambridge, 1976.
3. Cuadernas Hispanoamericanos, 1988, no. 454-457, Homenaje a César Vallejo: zie onder andere de biograñe door Francisco Martinez García, p. 1029-1036.
4. César Vallejo, Epistolario general, Valencia, 1982 , p. 38.
5. César Vallejo, Epistolario genenal, Valencia, 1982 , p. 44.
6. César Vallejo, Obra poética, edición crítica, Américo Ferrari coordinador, Colección Archivos, C.S.I.C., España, 1988, p. 264-266.
7. César Vallejo, Menselijke gedichten, vertaling Theo Hermans, Antwerpen en ‘s Gravenhage, 1976.
8. César Vallejo, Selected poems, selected, translated and introduced by Ed Dorn and Gordon Brotherston, Harmondsworth, 1976.
9. César Vallejo, A selection of his poetry, with translations, introduction and notes by James Higgins, Liverpool, 1987.
10. César Vallejo, Obra poética completa, Lima, 1968
11. Zie: noot 6.