Eiken
 
 
In het bos staan op een duin drie welgeschapen eiken
waarbij ik raad en hulp zoek
want de koren zwijgen de profeten zijn heengegaan
niemand op aarde is eerbiedwaardiger
daarom – eiken – richt ik mijn duistere vragen tot u
op het lotsvonnis wachtend als vroeger in Dodona

Maar ik moet bekennen dat – o verstandige wezens –
uw bevruchtingsritueel wanneer de lente
in de zomer overgaat mij zorgen baart
in de schaduw van de takken wemelt het
van uw kinderen en zuigelingen
in de oceaan van het zand strijden
armenhuizen vol blaadjes weeshuizen vol kiempjes
bleek heel bleek
zwakker dan gras
eenzaam eenzaam
waarom verdedigt u uw kinderen niet
die door het zwaard van de eerste vorst worden geveld

Wat – eiken – betekent die krankzinnige kruistocht
die kindermoord akelige selectie
de geest van Nietzsche heersend op een stil duin
dat zelfs Keats’ nachtegaalsgejammer vermag te sussen
hier waar alles schijnbaar neigt
tot kussen ontboezeming verzoening

Hoe moet ik uw sombere parabel begrijpen
uw barok van roze engeltjes lach van witte orgelpijpen
die rechtszitting in de vroegte executie ‘s nachts
dat leven in den blinde vermengd met dood

die barok het zij zo ik kan haar niet uitstaan
maar wie zwaait hier de scepter
trekt de waterogige god met het boekhoudersgezicht
de demiurg van verachtelijke statistische tabellen
hij die dobbelt altijd aan het langste eind
of is de noodzaak slechts een variant van het toeval
en de zin het verlangen van de zwakken de illusie van de misleiden

Zoveel vragen – o eiken –
Zoveel bladeren en onder elk blad
wanhoop
 
 
 
 
 
De sleedoorn
voor Konstanty Jelénski
 
Ondanks de ergste voorspellingen van de weerprofeten
– een brede uitloper van de pool tot aan de wortel in de lucht geboord –
ondanks het levensinstinct de heilige strategie van het bestaan
– andere planten doen bewust krachten op om te springen
en verzamelen aan de zwarte frontlinies knoppen voor de aanval –
begint voor Prospero zijn hand omhoogbrengt
de sleedoorn haar soloconcert
in een koude lege zaal

die struik langs de weg breekt
het komplot van de voorzichtigen
en is
als de mooie jonge vrijwilligers
die in splinternieuwe uniformen sneuvelen op de eerste oorlogsdag
terwijl hun schoenzolen nog nauwelijks door het zand zijn getekend
als de vroegtijdig gedoofde sterren van de poëzie
als een groep kinderen meegesleurd door een lawine
als zij die helder zien in het donker
als de opstandelingen die de klokken van de geschiedenis ten spijt
de ergste verwachtingen ten spijt
ondanks alles beginnen

O krankzinnigheid van onschuldige witte bloemen
een verblindende sneeuwstorm
top van een golf
aubade met een kort koppig ostinato
aureool zonder hoofd

ja sleedoorn
een paar maten

in een lege zaal
en daarna ligt de muziek in flarden
tussen de plassen en het roestrode onkruid
opdat niemand er meer aan zal denken
maar iemand moet het durven
iemand moet beginnen

ja sleedoorn
een paar zuivere maten
is heel veel
is alles
 
 
 
 
 
Een mis voor de gevangenen
voor Adam Michnik
 
Als dit een offerande moet zijn voor mijn gevangenen
kan deze het best op een ongeëigende plek plaatsvinden

zonder marmeren muziek
goud wierook wit

het liefst bij een kleiput onder een slonzige wilg
in striemende regen met sneeuw

in een verlaten mijn
afgebrande houtzaagmolen
of een hongerwinkel
waar van de afgebladderde muren
geen Engelen des oordeels naar je kijken
maar zout
azijn

als dit een offerande moet zijn
dien ik me te verzoenen
met mijn broeders die in handen van de ongerechtigheid zijn
en strijden op de uiterste rand

ik zie
hun heldere schaduwen
ze bewegen zich langzaam
als in het diepst van de oceaan

ik zie
werkloze handen
onbeholpen ellebogen en knieën
wangen waarin zich schaduw heeft genesteld
monden in de slaap geopend
 
 
 
 
 
Weerloze schouders
 
 
we zijn hier alleen
– mijn mystagoog –
geen andere oranten
ik kijk hoe je met de kelk spreekt
een knoop maakt en ontwart
kruimels laat vallen en opraapt

terwijl ik luister naar
hoe boven mijn hoofd
het grijze numineuze
rondvliegt
ritselt

en zo volharden we
samenzweerders

omringd door voorspellende geluiden
en nietszeggende geluiden

door waardig zwijgen
aanhoudend gekef van sleutels
 
 
 
 
 
Een verzoek
 
 
Vader van de goden en u mijn patroon Hermes
ik vergat u te verzoeken – en nu is het te laat –
om een geschenk hoog
en even bescheiden als een gebed
om een gladde huid weelderig haar oogleden als amandelen

maak
dat mijn hele leven
volledig
in het souvenirkistje
van gravin Popescu past
waarop een herder staat afgebeeld
die aan de rand van een eikenbos
paarlen lucht
uit een houten fluit blaast

maar daarbinnen heerst rommel
een gesp
een oud horloge nog van vader
een blinde ring
opvouwbare zeekijker
gedroogde brieven
een gouden opschrift op een beker
dat ons naar de bronnen
van Mariënbad lokt
een stok met lakwerk
batisten zakdoek
ten teken dat de vesting zich overgeeft
een beetje schimmel
een beetje mist

Vader van de goden en u mijn patroon Hermes
ik heb vergeten u te verzoeken
om ochtenden middagen avonden speels en nietsbetekenend
om weinig ziel
weinig geweten
een licht hoofd

en een dansende tred
 
 
 
 
 
Afscheid
 
 
Het ogenblik is daar ik moet afscheid nemen
na de vlucht van de vogels de plotselinge vlucht van het groen
het einde van de zomer – een banaal onderwerp dus voor gitaar solo

ik woon nu op de helling van een heuvel
het raam beslaat de hele wand ik zie daarom precies
de dichte vacht van het rijshout de kale waterwilgen mijn oever

alles ontvouwt zich horizontaal strooksgewijs – de luie rivier
de hoge andere oever die steil omlaaggaat
openbaart eindelijk wat had moeten worden beleden

klei zand kalkrotsen lappen humusgrond
en het bos nu iel het bos dat treurt

ik ben gelukkig dat wil zeggen verstoken van illusies
de zon verschijnt slechts kort maar geeft wel
voorstellingen van prachtige ondergangen een beetje a la Nero

ik ben gerust ik moet afscheid nemen
onze lichamen hebben de kleur van aarde aangenomen
 
 
 
 
 
Landschap
 
 
Een winderige nacht en een lege weg waarop het leger van de hertog van
Parma
paardenlijken heeft achtergelaten
op de kale berg glinsteren de botten van het onlangs veroverde slot
er is niets dan steen zand mest en een wind zonder doel of kleur

Wat dit landschap verlevendigt zijn de maan die hard in de hemel is
gedreven
en een paar vuile schaduwen beneden
en verder een witte galg want daaraan hangen de schrale omhulsels
van de lichamen die de wind weer tot leven brengt die wind zonder
bomen zonder wolken
 
 
 
 
 
Oudemannengebed
 
 
maar daarna daarna
verstoot u ons dan niet
wanneer de kinderen vrouwen geduldige dieren weg zullen gaan
want ze kunnen geen wassen handen verdragen

geen bewegingen onzeker als de vlucht van een vlinder
hardnekkig zwijgen noch de dictie van ons hoesten
en het ogenblik zal nabij zijn dat ze de wereld samengetrokken in de blik
als een traan van het oog zullen nemen en verbrijzelen als glas
wanneer de la van het geheugen opeens opengaat

ik vraag
of u ons dan
weer terugneemt
want dat zal een terugkeer zijn als tot de knieën van de kindertijd
tot de grote boom de donkere kamer
het afgebroken gesprek tranen zonder verdriet

ik weet het
het is een zaak van het bloed
en wij luie mystici op schuifelende voeten
luisteren met een stuntelige psalm in onze kromme vingers
naar hoe in onze aderen zand doorsijpelt
en in ons donkere binnenste een witte kerk
groeit van zout van herinneringen kalk en onzegbare zwakheid

hangend aan de smaak van ouwel en wit linnen
leiden ze je weer naar binnen
het astmatisch gezwoeg van de klokken door
terwijl de bloemen branden

als het te moeilijk is om engelen van ons te maken
verander ons dan in hemelhonden
bastaards met een plukkerige vacht
nachtvlinders met een grauw gezicht
in uitgebluste ogen van kiezel
maar sta niet toe
dat we worden verslonden
door het onverzadigbare duister van uw altaren
zeg ons enkel en alleen
dat we daarna terugkeren
 
 
 
 
 
De wagen
 
 
Wat doet
die grijsaard van honderd
met een gezicht als een oud boek
met ogen zonder tranen
samengeperste lippen
wakend over herinneringen
en het gemummel van de geschiedenis

nu
de winterbergen
doven
en de Foedzjijama het sterrenbeeld Orion binnengaat
schrijft
Hirohito
honderd jaar oud – keizer god en ambtenaar –

het zijn geen akten
van gratie
noch akten van toorn
benoemingen
van generaals
uitgekiende martelingen
het is een werk
voor het jaarlijkse concours
van de traditionele poëzie

het thema is dit keer
de wagen
de vorm: de respectabele tanka
vijf regels
eenendertig voeten

‘in de trein
van de staatsspoorwegen stappend
denk ik aan de wereld
van mijn grootvader keizer Meji’

een gedicht
schijnbaar armzalig
met ingehouden adem
zonder kunstmatige blosjes

anders
dan de schaamteloos natte
produkten van de modernen
vol triomfantelijk gebrul

een snipper
over de spoorwegen
zonder enige melancholie
haast voor een lange reis
en zelfs zonder
verdriet of hoop

met pijn in het hart
denk ik
aan Hirohito

aan zijn gebogen schouders
gestolde hoofd
gezicht van een oude pop

ik denk aan zijn
droge ogen
kleine handen
gedachten langzaam
als de pauze tussen
de ene en de andere
roep van de bosuil

met pijn in het hart
denk ik aan
het verdere lot
van de traditionele poëzie
zal ze weggaan
de schim van de keizer achterna
vluchtig
onbeduidend