in zijn dromen is hij gek van vreugde,
ooggetuige als hij zichzelf in de tijd begraaft
hij ziet de schepen voortgaan, onder de rupsbanden van de zee

zijn hoofd zou ook een sikkel kunnen zijn
die nutteloze letters maait en samenbindt
als nóg een fotograaf, tot het licht wordt in zijn donkere kamer

het gezicht vervluchtigt, dit negatief van dagelijkse ervaring
brengt met het wit van de dag, met het zwart van de nacht
in een grijsaard lang vervlogen kinderjaren aan het licht

hier zit een vlekje. langzaam krijgt het gestalte
wat verder aan het lichaam groeit lijkt sprekend op de ziel:
vergroot zich, bevend. O het gejammer van de muggen

lust vormt zijn gereedschap, zijn methode is die der hygiëne
voorwendsels, halve woorden, optellen en aftrekken van betekenis
maar de namen komen in het nauw, de leugens verliezen hun tegenpool

hij staat nu in deze hoek: een dode hoek, zoals het hoort,
als een toneeltekst uitgesproken in de verleden tijd;
aan de andere kant brengt de dood hem zonder omhaal aan het licht