Noot van de redaktie:

De hieronder afgedrukte bijdrage over hedendaagse Portugese poezië is geen inleiding tot die poëzie, maar bevat een selectie van citaten die door de vertaler uit een aantal poeziebeschouwingen werd samengesteld. Uit diens omvangrijke selectie echter heeft de redaktie op haar beurt een keuze moeten maken om de bijdrage qua omvang binnen de perken te houden.

Het in menig opzicht opgeblazen en onuitgewerkte taalgebruik in de beschouwingen is typerend voor de Portugese poeziekritiek, die dan nog voor een belangrijk deel door een Italiaan geschreven blijkt. August Willemsen heeft er de voorkeur aan gegeven uitsluitend als vertaler op te treden.

 

Uit: E.M. de Meto e Castro – O próprio poëtico (Het poëtisch eigene, of ook Het eigenlijk poëtische), ed. Quíron, São Paulo, Brazilië, 1973, p. 42:

Diachronisch schema
1970 Polivalent
Experimentalisme
1964 Poesia Experimental
1961 Poesia 61
1955 Barok
1950 Nieuwste Poëzie Távola Redonda – traditionele lyriek
Surrealisme
Árvore
1940 Cadernos de Poesia Jorge de Sena
Sophia de Mello Breyner Andresen
Ruy Cinatti
(1945 eind 2e Wereldoorlog)
Eugénio de Andrade
Carlos Queiroz
Vitorino Nemésio
Novo Cancioneiro Manuel da Fonseca
(sociale lyriek) Gomes dos Santos
1937/1940 Neoralisme José Gomes Ferreira
(1e fase) Carlos de Oliveira
1927/1940 Presença José Régio
(psychologisch estheticisme) Casais Monteiro
1915/1927 Modernisme Orpheu Fernando Pessoa
Mário de Sá-Carneiro
Almada Negreiros

 

 

Uit: Meto e Castro, aangehaald werk, p. 35-36:

Willen we een samenvattende karakterisering van de avantgardistische attituden, dan zouden we kunnen spreken van een ‘dramatisch humanisme’ (1940/1950) evoluerend naar een ‘contradictoir realisme’ (1950/1960) en dit laatste evoluerend naar een ‘polivalent experimentalisme’ (1960/1970).

Uiteraard kan deze terminologie worden vervangen door elke andere die men nauwkeuriger acht, zolang deze maar de belangrijke verschuiving beklemtoont van een inhoudelijke opvatting van de poezie (Dramatisch Humanisme) naar een tekstuele beoefening van de poëzie (Polivalent Experimentalisme), via een fase van fenomenologische reductie (Contradictoir Realisme), waarin een bepaalde dichter (Antonio Ramos Rosa) af en toe een sleutelpositie inneemt.

 

Uit: Meto e Castro, a.w., p. 44-46:

Alvorens over te gaan tot de analyse die het onderwerp is van dit boek, lijkt het me van belang te trachten iets nauwkeuriger de poetische ervarings-wereld te definieren die van rechtstreekse invloed is geweest op de vorming van de huidige Portugese poezie, en die de gemeenschappelijke noemer is van alle moderne Portugese cultuur en van de huidige vormen van interpretatie van dat ‘moderne’.

Ik doel hier, zoals iedereen begrijpt, op Fernando Pessoa. Want Fernando Pessoa is, voor ons alien, van fundamenteel belang als degeen die een moderne ruimte en een moderne attitude heeft gedefinieerd. Pessoa is een exact dichter, volstrekt coherent, omdat hij desorganiseert, indiscipli-neert, mystificeert, fingeert, zich onttrekt aan elke rechtstreekse beïnvloeding – terwijl hij steeds invloed uitoefent, tegenstrijdig en dialectisch, op alle rechtstreekse wijzen. (…)

Met Fernando Pessoa is het voor het eerst dat het Portugese gedicht niet beschrijft, niet imiteert en geen verhaaltje vertelt. Het gedicht is en verder niets. Het bevat en is dat wat het betekent: Tekst.

Maar thans is het noodzakelijk het werk en de invloed van Fernando Pessoa te dateren. Ofschoon voornamelijk geschreven tot aan 1930, vindt dit werk pas enige tijd na de dood van de dichter, in 1935, een gunstig klimaat. En het is vooral gedurende de oorlog van 39/45 (en de tijd onmiddellijk daarna tot 1945) dat de diepe invloed ervan zich doet voelen in de Portugese mentale en taalkundige gewoonten. Zelfs in die mate dat men kan stellen dat het Portugees dat toen gesproken werd (en dat nog heden wordt gesproken) door hem op beslissende wijze is beïnvloed, van het aannemen van bepaalde grammaticale constructies tot vormen van denken en zich uitdrukken. (…)

En zo is Fernando Pessoa de uitvinder van een gesproken en geschreven Portugees (althans tot op dit moment), omdat het is toegesneden op de behoeften van een historisch-culturele situatie, gedefinieerd in politieke termen. Ik meen dus te mogen stellen dat aan de invloed van Fernando Pesoa op het gebied van de communicatie een idee verbonden moet worden van Moderniteit in Portugal, aangezien hij op beslissende wijze ertoe heeft bijgedragen dat de Portugese poezie en de Portugese taal de juiste overlevingsformule hebben gevonden met betrekking tot een tijd en een ruimte, doorleefd in hun situationeel-economische, politieke en sociale aspecten.

 

Uit: M.A. Menlénres & E.M. de Meto e Castro – Antologia da novíssima poesia portuguesa, ed. Moraes, Lissabon, 3e dr., 1971, p. lvii-lix:

Het Portugese modernisme, ingeluid door de beweging van Orpheu, heeft zich sedertdien gestructureerd in een dynamische afwisseling tussen humanisme en estheticisme (…). Kort samengevat, zien we dat na de groep van Orpheu, die een stroming was van Europees georienteerd humanisme, de groep van Presença kwam met een psychologisch estheticisme dat in zekere zin gelijke tred hield met de toen in Europa heersende tendensen. Maar onmiddellijk daarop verschijnt een sterk doctrinaire, sociaal-humanistische groep, die men Neorealisme noemde. Deze groep is wellicht de eerste poging van het Modernisme, op nationaal niveau, te ontkomen zowel aan het Europese estheticisme van die tijd als aan de traditionele Portugese lyriek. De vierde periode, reeds in 1940, is die van een intellectualistisch humanisme zoals gedefinieerd in de Cadernos de Poesia, een eclectisch compromis tussen humanisme en estheticisme, waarbij opnieuw latent de aantrekking voelbaar is van de Europese cultuur, zij het nu als noodzaak tot een dialoog. De surrealistische beweging, een vernieuwende beweging door haar desintegratie van de gevestigde orden, verschijnt bijna onverwacht na 1945 (…). Vanaf dat moment verwerft de poezie als verschijnsel een grote autonomie, zowel via de fenomenologische wortel van de esthetische waarneming, als door de herwaardering van het tekst-gedicht als enige communicatiemiddel van het poetische. En zo de meest recen-te stromingen een overwegend poetische poezie creeren, wil dat nog niet zeggen dat deze estheticistisch zou zijn. De poëzie in Portugal doet thans een beslissende stap, niet alleen buiten het romantisch traditionalisme, of onverschillig welk realistisch dogmatisme, maar ook voorbij een hele klassieke wereldbeschouwing, om zich meester te maken van onbegrensde ruimten, die de ruimten zijn van de Mens in deze tweede helft van de twintigste eeuw.

 

Uit: Gastão Cruz – A poesia portuguesa hoje (De Portugese poëzie vandaag), ed. Plátano, Lissabon, 1973, p. 203-204:

Het is uiteraard absurd te spreken van generatie van 40, generatie van 50, generatie van 60. (…)

Toch lijkt een periodisering in decaden van de Portugese poezie van de laatste dertig jaar mij meer voor- dan nadelen te hebben. Ik wil niet zeggen dat de decade de adequate begrenzing is der poetische problematiek, noch dat zich noodzake-lijkerwijs elke tien jaar belangrijke verschuivingen voordoen. Het geval wil echter dat we, in de praktijk, kunnen zien dat het begin van elk der decaden samenvalt met een zekere vernieuwing der voor-onderstellingen, van 1940 tot nu toe. Het neorealisme en een klassiek of reeds surrealistisch getinte vorm van onderzoek in de jaren 40; dat wat we een realistisch surrealisme zouden kunnen noemen in de jaren 50; en tenslotte, in de jaren 60, het traject van een overontwikkeling van het traditionele discours en van de contestatie van diezelfde discursie-ve traditie naar de Synthese van die overontwikkeling en van die contestatie – ziedaar hoe we, zeer summier, de belangrijkste etappen van de Portugese poëzie in deze periode zouden kunnen definiëren.

 

Uit: Carlo Vittorio Cattaneo – La nuova poesia portoghese, ed. Abele, Rome, 1975, p. vii-viii:

De jaren 60 en 70 hebben de bevestiging gezien van de jonge dichters, dragers van vernieuwde poetica’s, maar zijn tevens getuige geweest van een ware explosie van oudere talenten. Het is voldoende drie namen te noemen van de zogeheten generatie van 40, Jorge de Sena, Euglénio de Andrade en Carlos de Oliveira, die juist in deze periode kwalitatieve toppen hebben bereikt die tot de hoogste behoren van het Portugese novecento. Alle drie zijn gegaan tot de uiterste consequenties van de onderzoekingen die kenmerkend zijn voor de jongeren. Eugénio de Andrade op het gebied van metaforische concentratie en het formele ostinato rigore (de leonardiaanse formule is in Portugal gemeengoed geworden na de verschijning van een boek met gelijkluidende titel). Carlos de Oliveira in de sfeer van poezie over poezie en van de desintegratie van het woord in atomen die corresponderen, soms alleen fonisch, met andere woorden.

Wat betreft Jorge de Sena, de meest complexe en krachtige litteraire persoonlijkheid sinds Pessoa, wil ik slechts opmerken dat zijn Metamorfoses, van 1963, het grootste voorbeeld bevat van ‘metalingutstische’ poezie in de hele Portugees-talige litteratuur (…).

 

Uit: Cruz, a.w., p. 16-17:

In de jaren 40 was een nieuwe ontwikkeling in de Portugese poëzie op gang gekomen, d.w.z. er begon zich een nieuwe opvatting van moderniteit af te tekenen, gebaseerd op een ander begrip van het poëtisch taalgebruik dat, zelfs wanneer het retorisch was (José Gomes Ferreira) of speculatief (Jorge de Sena), nog niet minder autonoom zou zijn, voortbrenger van de werkelijkheid en geen voertuig ervan. De tekstuele uitwerking, neigend naar de constructie van een strak, compact discours, waarin elk woord, gekozen met ruimschootse aandacht voor de signiftant, strikt in de context past, doet een plastische schittering herleven die men voor uitgedoofd had gewaand sinds Cesário Verde, Camilo Pessanha of Fernando Pessoa. We vinden deze in Sophia de Mello Breyner Andresen, in Carlos de Oliveira, in Eugénio de Andrade (afge-zien van de reeds geciteerde José Gomes Ferreira en Jorge de Sena).

Zo vertonen de teksten van António Ramos Rosa of van Mleário Cesariny de Vasconcelos al vrijwel geen sporen meer van de mythologie der ‘authenticiteit’. De surrealistische bijdrage trouwens opende de weg, zowel voor het metaforische discours van Herberto Helder, als voor de desintegratie (Poesia 61) en, als gevolg daarvan, voor de latere reconstructie van de poetische discursiviteit (Ruy Belo, Luiza Neto Jorge, Armando Silva Carvalho, Fiama Hasse Pais Brandão).

 

Idem, p. 112:

De noodzaak van een systematische Studie van de gehele Portugese polëzie na Orpheu is klemmend. (…) Wanneer Jorge de Sena vraagt Waar blijft de bibliografte over mij gedurende dertig jaar?, geloof ik dat men hem, helaas, zou kunnen antwoorden met deze volgende vragen: waar blijft de bibliografte over Sophia de Mello Breyner Andresen, Eugénio de Andrade, Carlos de Oliveira, gedurende dertig jaar? over Raul de Carvalho, Mário Cesariny de Vasconcelos, Antonio Ramos Rosa, gedurende twintig? over Ruy Belo, Herberto Helder, Luiza Neto Jorge, gedurende tien?

 

Uit: Cattaneo, a.w., p. xi:

De groep van Poesia 61 stoelt op vijf belangrijke pijlers: de desintegratie van het traditionele discours, begonnen door het surrealisme (onvoorzienbare metaforen, automatisme); verfijning en exhi-bitie van het mechanisme der compositie, in de onmiddellijk voorafgaande dichters; invloed van de Braziliaan João Cabral de Melo Neto, leidend tot een beheerste droogheid van de tekst; een steeds groter gebruik van de poetische schriftuur voor de uiteenzetting van de Problemen van het ‘woord’, niet langer monopolie der essayistiek; het Braziliaanse concretisme en, terzelfdertijd, die internationale culturele atmosfeer, te vatten in het begrip opera aperta.

 

Cruz, a.w., p. 186-187:

De navorsingen, verricht door de auteurs van Poesia 61, concentreerden zich op de exploratie van de mogelijkheden van het woord – in het bijzonder het naamwoord als beeld of metafoor -, door het in toenemende mate te doen opvallen in het discours of op de pagina. Deze arbeid leidde, in de meest extreme gevallen, tot de vernietiging zelf van het Discours, zoals duidelijk is in bijna de gehele bundel (Tatuagem Poesia 61) van Maria Teresa Horta, bij voorbeeld. (…) Uit deze vernietiging moest een reconstructie ontstaan. En het zijn weer dezelfde dichters (Luiza Neto Jorge, Fiama Hasse Pais Brandão) die deze ondernemen, in termen van volledige onafhankelijkheid met betrekking tot de discursieve schema’s van vóór Poesia 61. Aan deze taak wordt ook deelgenomen door Armando Silva Carvalho, ongetwijfeld van zijn generatie de krachtigste en meest complexe poëtische persoonlijkheid die zich heeft gemanifesteerd buiten Poesia 61.

 

Idem, p. 182-183:

Bezien we dan nu de dichters die geboren zijn na het midden van de jaren 30, en die zich gemanifesteerd hebben tussen 1960 en 1970.

De eerste collectieve publicatie van deze periode is Poesia 61, die in verband gebracht moet worden met de intense activiteit, in Faro ontwikkeld, door Antonio Ramos Rosa, en waaruit de vijf nummers zijn voortgekomen van de Cadernos do Meio-Dia (april 1958-februari 1960) en de poeziebundels Silex en A Palavra.

De Cadernos do Meio-Dia, waarin o.a. mee-werkten Joslé Gomes Ferreira, Casais Monteiro, Carlos de Oliveira, Jorge de Sena, Euglénio de Andrade, Ramos Rosa, Mario Cesariny, Alexandre O’Neill, Herberto Helder, E.M. de Melo e Castro, Casimiro de Brito, Maria Teresa Horta (…), wezen aan wat al gauw de weg zou zijn van de Portugese poëzie. Het is de weg die de beide genoemde poëziebundels eveneens uitstippelen, want daarin zijn opgenomen werken van Fiama Hasse Pais Brandau, Casimiro de Brito, Luiza Neto Jorge en Maria Teresa Horta. (…) In elk van deze werken zijn reeds duidelijk de karakteristieken aanwezig die van Poesia 61 een afgebakend geheel zullen maken.

 

Idem, p. 188:

Deze dichters (Silva Carvalho, Neto Jorge, Pais Brandão) herformuleren, in het licht der nieuwe taalkundige ervaringen, het probleem van het poëtisch realisme en, essentieel, het probleem van de betrekkingen tussen realisme en avant-garde – herformulering die eveneens te signaleren valt in een werk als Jardins de Guerra (1966) van Casimiro de Brito. Armando Silva Carvalho, uitgaand van een gedetailleerde analyse van socio-economische strueturen, zal evolueren naar een beheerst agressieve en contestataire satire; Luiza Neto Jorge zal, als instrument ter ontleding van het maatschappelijk lichaam, gebruik maken van een humor die steeds tragischer, heftiger en expansiever vormen aanneemt; en Fiama Hasse Pais Brandão zal bepaalde, welomschreven historische en sociale motieven hanteren, waarin ze gevolgd zal worden door Maria Teresa Horta (…).

 

Uit: Cattaneo, a.w., p. xiv-xv:

Armando Silva Carvalho (…) buit volledig de mogelijkheden uit van de bijtende satire. Antilyricus bij uitstek, zoekt hij zijn stof in het prozafsche van alledag en in de meest bescheiden elementen van de werkelijkheid (…); het platteland, door de ‘stadse lier’ gezien als gemaakt bucolisch, roept in hem een vitrioolscherpe ironie op. De taal wordt met achteloze virtuositeit gehanteerd om haar te maken tot instrument van ontheiliging van de ge-sclerotiseerde gedragsnormen. (…) ‘Het is de hele Portugese wereld die hij ons laat zien in haar dagelijkse kleingeestigheid en vervreemding’ (Antonio Ramos Rosa: Liricas Portuguesas IV, Lissabon, 1969; p. 189); en om dat nog doeltreffender te doen komt hij uit bij experimentele resultaten die tamelijk verwant zijn met die van de groep Poesia 61. Maar het experiment en de strenge objectiviteit mogen niet leiden tot een gevaarlijke intellectuele distantie, een verflauwing van de strijdvaardigheid. Zoals hij zelf zegt in een polemische Saudação a Melo Neto (Groet aan M.N.), moet de poëzie ‘dynamiet’ zijn.

 

Uit: Casimiro de Brito – Prática da Escrita em tempo de Revoluçáo (Praktijk der Schriftuur in tijd van Revolutie), ed. Caminho, Lissabon, 1977, p. 151-152 (uit een door de auteur aan Maria Teresa Horta gegeven interview, verschenen in A Flama, 28.5.1976):

– Uiterst zwaar lijkt me de taak van de schrijver: een nieuwe schriftuur scheppen, aangepast aan een nieuwe werkelijkheid!

– Ja. En daarom worden momenteel alleen oude boeken gepubliceerd of boeken van ‘schrijvenden’. De schrijvers maken een pijnlijke crisis door: slechts een enkele, Maria Velho da Costa, Armando Silva Carvalho, de eeuwig jonge Jose Gomes Ferreira, slagen erin schriftuur te beoefenen sinds 25 april.

 

Uit: E.M. de Melo e Castro – cara l.h amas (Het leven een lulletje), ed. Afrodite, Lissabon, 1975, p. 9:

Een anecdote die Helder Macedo me vertelde deed me definitief terugkeren naar de oorspronkelijke titel: tijdens een toneelrepetitie in een theater in Lissabon riep iemand keihard, temidden van een verhitte discussie: ‘In het Portugees betekenen alle woorden LUL.’