3e toestand

 

196. de waarnemer stokt

Zolang het bewegen van een beweging duurt

bewaart de waarnemer enige afstand.

(De waarnemer is onbewegelijk.)

 

In deze positie volgt hij de beweging

(het bewegingsding)

op de voet.

Zijn oog houdt gelijke tred met het bewegingsding

en wil het kontakt daarmee niet verliezen.

 

Aldus gekoppeld

(oog, brug, ding)

trekken de waarnemer en de beweging samen op

tót het bewegingsding de wereld raakt.

Dan stokt de beweging.

 

Het waarnemingsoog ziet dat stokken

en stokt zelf ook.

Het oog beweegt niet meer

maar staart.

 

Wanneer de beweging stokt

boekt de beweger resultaat.

(De beweger boekt de wereld

als resultaat van zijn bewegen.)

 

De waarnemer ziet dat boeken

en staart naar het resultaat.

(De 3e toestand is een feit.)

 

 

197. de wereld tonen

Wanneer een beweger de wereld boekt

weet hij het.

De beweger weet de veranderde wereld

in ruil voor al zijn bewegen.

(Hij investeerde zijn bewegen in de wereld

om de wereld te veranderen, en dát te weten.)

 

Wat de beweger van de wereld weet

kan hij tonen.

(Hij kan de veranderde wereld

als bewijsstuk dat hij het weet

omhoogsteken.)

 

Door de veranderde wereld te weten

kan de beweger er – vroeg of laat – mee verder.

Door haar te tonen

(de beweger steekt de wereld omhoog)

kan de waarnemer er mee verder.

De beweger kan er mee verder

door de wereld opnieuw te veranderen.

De waarnemer kan er mee verder

door zich van dit veranderen een beeld te vormen.

(Een beeld van een veranderde wereld.)

 

 

198. het veranderde werelddeel

Wat de wereld betreft:

zij voelt het raken door de beweger.

(Zij voelt wat de waarnemer ziet.)

Zij voelt dat de beweger haar daar heeft geraakt.

Zij weet daar het resultaat van zijn bewegen.

 

De wereld die daar is geraakt

is daar veranderd.

‘Daar’ is een deel van de wereld.

Dit deel is veranderd

maar zijn omgeving

– de grote wereld –

is dat niet.

 

De grote onveranderlijke wereld bewaart

het veranderde deel.

Tijdloos en roerloos omgeeft zij

het in haar rustende deel.

(Het deel voelt zich in die grote harde wereld

veilig ‘thuis’.)

 

 

199. de zin van het bewaren

Juist omdat de wereld de verandering bewaart

die haar door de beweger is aangedaan

(de wereld huist de verandering)

heeft het zin dat de beweger zijn raken herhaalt

om zodoende de verandering door te zetten.

 

De beweger die zijn bewegen herhaalt

stapelt verandering op verandering.

Hij diept de wereld uit.

(Deze diepte is het huis van het veranderde werelddeel.)

 

Zou de wereld het raken vergeten –

(de grote wereld herstelt zich van het raken)

dan kan de beweger zijn plannen ook wel vergeten!

Het raken óm te veranderen verliest dan zijn zin.

(Het raken lijkt een slag in de lucht.)

 

 

200. de zin van het rusten

Dat de wereld bewaart, wil zeggen

dat het werelddeel rust.

(Temidden van de grote wereld rust

het veranderde deel.)

 

Maar die rust is ogenschijnlijk.

Hoezeer ook onbewegelijk en roerloos

is het deel geladen met een vermogen

in beweging te komen wanneer de tijd daar is.

 

Dit vermogen is ooit door de beweger in het deel gelegd

toen hij het deel raakte en het dientengevolge

van plaats, vorm en hoedanigheid veranderde.

(Geen werelddeel rust zomaar – daar – in de wereld

maar is in alle geval door een zekere beweger daartoe

bewogen.)

 

Het is dit sluimerende vermogen

dat het deel ten opzichte van de grote wereld

richting en zin verleent.

 

 

201. de beweger raakt (ook) de waarnemer

De rust van een geraakt werelddeel temidden van de wereld

is in waarheid de rust van een voortsnellende pijl.

 

Het geraakte werelddeel vuurt het teken

‘ik ben geraakt en veranderd’

als een pijl op de waarnemer af.

(De geraakte wereld als boogschutter!)

 

Maar is die pijl niet dezelfde waarmee

de beweger de wereld heeft geraakt?

En zo ja

waarom heeft de beweger dan niet onmiddellijk

– dus zonder het werelddeel als omweg –

de waarnemer met zijn pijl geraakt?

 

Het antwoord is, dat de beweger de wereld nodig heeft

wil hij de waarnemer werkelijk ‘diep’ en uitputtend raken.

De beweger gebruikt de wereld om al zijn indrukken

te bundelen.

Hij stapelt al zijn indrukken in de wereld op.

De wereld bewaart de indrukken.

 

Zodoende verzamelt de beweger – dankzij de wereld –

indrukken én tijd ten gunste van de waarnemer.

De wereld is een noodzakelijke omweg.

Dat is het antwoord van de boogschutter.

 

Dat is ook het antwoord van de schrijver.

Om zijn lezers diep te kunnen raken

verzamelt hij zijn indrukken op papier.

(Hij boekt zijn indrukken.)

Het papier bewaart de vrucht van alle tijd en moeite

die het de schrijver heeft gekost de wereld

met zijn denkbeelden te veranderen.

(Het boek is een noodzakelijke omweg.)

 

 

202. naar de wereld toe

Voor de waarnemer betekent het moment

dat de beweger de wereld raakt

en het bewegen stokt

een signaal om zelf in beweging te komen – richting wereld.

 

Zou de waarnemer niet in beweging komen

dan kan hij het waarnemen wel vergeten.

(De wereld als ‘grote wereld’ is immers in geen geval

uit eigen beweging tot enige toenadering bereid.)

 

De daad is daarom aan de waarnemer.

Hij dient zijn zijdelingse waarnemingspositie op te geven

en zichzelf in beweging te zetten in de richting

van het vreemde onbewegelijke werelddeel

‘daar’ in de wereld.

 

De rollen zijn nu omgekeerd.

Niet de waarnemer rust en wacht

maar de veranderde wereld.

Niet de beweging of de beweger beweegt

maar de waarnemer.

Niet het plan van de beweger prevaleert

maar het plan van de waarnemer.

 

 

203. om de wereld heen

De waarnemer die het veranderde werelddeel naderbij komt

stevent er niet regelrecht op af

maar draait er eerst op enige afstand ‘veilig’ omheen.

Hij wil het deel niet alleen vanuit opzij bekijken

maar ook vanuit andere richtingen.

Hij wil óm het deel heen

om al de kanten ervan in ogenschouw te kunnen nemen.

 

Hij wil niet uit één richting een stroom van indrukken

maar uit vele.

Hij wil niet één beeld

maar stápels beelden.

Hij wenst zich van het vreemde werelddeel een opgesomd beeld.

 

Een waarnemer die zo beweegt

wentelt om de wereld.

Hij wentelt in werkelijkheid

zoals bewegers in hun gedachten.

(Hij doet precies dat

waar bewegers van dromen.)

 

 

204. het opgesomde beeld

Een waarnemer die om een vreemd werelddeel wentelt

boekt series indrukken.

Iedere indruk is een mogelijke indruk

van een en hetzelfde deel.

 

Iedere indruk verleent de waarnemer een ander beeld.

leder beeld is een mogelijk beeld van een en hetzelfde deel.

 

Indrukken boeken betekent

indrukken opsommen.

Door indrukken op te sommen verkrijgt de waarnemer

series op of naast elkaar gestapelde beelden

(een som van beelden)

waarvan de inhouden verglijden.

 

Door de inhouden van de beelden onderling te vergelijken

verwerft de waarnemer twee inzichten.

Het ene inzicht betreft hetgeen alle inhouden gemeen hebben.

Het gemene betreft de intrinsieke waarde

(de naam, de titel, de status) van het deel

en niet zozeer zijn uiterlijke verschijning.

 

Het andere inzicht betreft datgene wat de inhouden

doet verschillen:

hoe en in welke mate de beelden

– beeld na beeld – qua inhoud veranderen;

hoe de veranderde inhoud als het ware voortschrijdt

tengevolge van het steeds ‘anders’ waarnemen.

(Dit voortschrijden is wat de beelden de waarnemer

te ‘zeggen’ hebben.)

 

 

205. twee inzichten

Ik wandel om mijn huis en kijk ernaar.

Kijkend doe ik reeksen beelden op.

(Ik boek het huis.)

 

Voor mijn huis betaal ik een vaste huur.

Ik kan om mijn huis wandelen zoveel ik wil:

de huur verandert niet.

Ik kan beelden opdoen zoveel ik wens:

de huur gaat niet omhoog.

Kennelijk betaal ik voor iets

dat alle beelden gemeen hebben.

Dat iets bepaalt de waarde van het huis.

 

Ik kan mij van mijn huis verwijderen tot het in de verte

niet meer is dan een stip.

Toch betaal ik voor die stip geen evenredig lagere huur

dan voor het levensgrote huis waar ik zo dadelijk

binnen zal stappen.

Deze konstante huur vertegenwoordigt

het niet-veranderlijke aspekt van mijn huis.

En dat is dit huis – mijn huis.

(Uit welke hoekje mijn huis ook bekijkt

het is en blijft mijn huis.)

Toch kan ik het beeld van mijn huis laten verglijden

tot het een stip is.

 

Dat is het variabele, het verglijdende aspekt

van hetzelfde huis dat van mij is.

En ook dat variabele betreft mijn huis.

 

Deze twee aspekten zijn twee inzichten.

Inzichten zijn niets anders dan (denk)beelden.

Beide aspekten van mijn huis zijn beelden

en niet het huis zelf.

 

Beide beelden zijn geladen met inhoud.

Het in mijn hoofd kombineren van beide inhouden

levert mij een totaalbeeld op van een huis, dat

wanneer het maar wil, uit mijn omgeving weg kan glijden

tot een stip.

En dat – zonder verlies van zijn status

namelijk een deel van de wereld te zijn

dat hier is verankerd en nergens anders.

 

Aldus kombinerend en vergelijkend

verbind ik de waarde van mijn huis

(het waardige, de naam, de funktie)

met het variabele ervan

(het verglijdende, het veranderlijke, het verdwijnende).

 

 

206. wentelen

Door om een werelddeel heen te wentelen,

zet de waarnemer het beeld ervan in beweging.

Het beeld beweegt in zijn gedachten.

 

De waarnemer ‘ziet’ het beeld.

Hij ziet hoe het in zijn gedachten wentelt.

(Het wentelt daar om zijn as

zoals de waarnemer om het beeld.)

 

Terwijl het beeld wentelt en roteert

is het deel zelf onbeweeglijk en roerloos

in de wereld verzonken.

 

Maar er is meer.

Door zó om het werelddeel heen te bewegen

roteert het beeld niet alleen in de gedachten

maar ook in het oog van de waarnemer!

(Niet de waarnemer beweegt, lijkt het wel

maar het onbeweeglijke deel!)

 

Zo bekeken beweegt, wentelt, roteert en verglijdt het deel

in een stroom van beweging en tijd

die overigens niet door het deel

maar door de waarnemer wordt gaande gehouden.

 

De waarnemer gunt het deel geen rust.

HIj laat het dansen in zijn oog.

(De waarnemer als dansmeester.)

 

 

207. dansen

De operatie die de waarnemer onderneemt

om een zeker deel van de wereld in het oog te nemen

wordt geleid door een plan.

(De waarnemer neemt niet zómaar waar.)

Dit plan zit in zijn hoofd.

Het zit daar in de vorm van een spoor.

 

Door zich aan dit spoor te houden

kan de waarnemer het deel naderbij komen

en er omheen wentelen.

Deze manoeuvre (deze benadering en omsingeling)

is een dans waarvan de choreografie berust

op de gedachten van de waarnemer.

De choreografie is het spoor in zijn hoofd.

De waarnemer danst dat spoor.

 

Diezelfde dans echter danst ook het deel!

Het deel danst het spoor in het oog van de waarnemer.

(Alsof de tijd is teruggedraaid

en de rollen zijn omgekeerd.)

 

Zou de waarnemer de dans van het deel in zijn oog

voor ons verzwijgen

dan zouden wij het ook niet weten.

Wij zien alleen de waarnemer dansen

en niet het deel.

(Het deel doet wat het doet:

roerloos en tijdloos rusten in de schoot van de wereld.)

 

 

208. de kontour

Het vreemde veranderde werelddeel rust in de grote wereld

waar het door zijn beweger werd achtergelaten.

Daar, op die plaats, wacht het op zijn waarnemer

om ontdekt te worden.

 

De waarnemer ontdekt het deel

omdat het ‘anders’ is dan de omringende wereld.

Het is anders in de zin van ‘veranderd’.

Het is anders, want het is door zijn beweger

van plaats, vorm en voorkomen veranderd.

 

Omdat de wereld het deel omringt (omgeeft)

is de grens waar het deel in de wereld overgaat

niet gestrekt maar gesloten.

Het is deze grens die de waarnemer

(die het deel wil kennen) moet volgen.

Door de grens te volgen

komt de waarnemer de kontour van het deel te weten.

(Het anders-zijn wordt de waarnemer duidelijk.)

 

 

209. raken

Om het werelddeel te volgen en zo te weten

dient de waarnemer het deel eerst te raken.

Niet met het oog

maar met de hand.

Niet symbolisch

maar lijfelijk.

 

Op het moment dat de waarnemer het deel daadwerkelijk raakt

(hij steekt zjn hand uit)

stokt de hand.

De hand die stokt

klopt op de deur van het ‘huis’ van het deel.

(De waarnemer wenst het deel daadwerkelijk te ontmoeten.)

 

Het doel van het raken is:

de kontour van het deel met de hand

voelen, volgen, en in kaart brengen.

(De hand voelt onafgebroken.

Het raken is miniem.)

 

Een waarnemer die raakt, klopt en voelt

komt de veranderde wereld te weten

zoals een blinde zijn omgeving.

Door onafgebroken te voelen

‘zegt’ de wereld wat zij over zichzelf

te vertellen heeft.

Staakt het voelen

dan staakt het zeggen.

 

 

210. het ideale raken

De ideale waarnemer laat de wereld zijn raken niet merken.

Na het waarnemen mag de wereld niet méér veranderd zijn

dan daarvoor.

(Blinden laten van hun aanrakingen geen sporen na.

Grafschenders daarentegen wel.)

Waarnemen zónder de wereld te schenden

dat is:

lezen zonder het geschrevene uit te wissen

of-

spoorzoeken zonder de sporen te vertrappen.

Ideaal waarnemen is:

lezen zonder sporen daarvan na te laten.

 

 

211. het behoedzame raken

Een waarnemer die een ‘vreemd’ deel naderbij komt

weet dat deel in rust.

Hoe zou hij anders wagen zo dichtbij te komen

als hij doet!

Hij heeft immers niet voor niets langdurig

om dat deel heen gewenteld

alvorens het naderbij te dúrven komen!

 

Mocht het ogenschijnlijk rustende deel

juist wanneer de waarnemer het met zijn hand wil aanraken,

tóch enig teken van leven tonen

(hetgeen niet te verwachten is)

dan zal de waarnemer niet aarzelen

ogenblikkelijk een stap terug te doen.

(Hij deinst terug.)

Hem is er op dat moment alles aan gelegen

de afstand tussen zijn hand en het deel snel te vergroten

en de veilige lege wereld daartussen weer op te roepen.

(Hij zal deze veilige afstand bewaren

tót de rust in het deel zal zijn teruggekeerd.)

 

(Archeologie, geologie, laboratoriumwerk, politiespeurwerk

zijn disciplines waar men het behoedzaam naderbij komen

van vreemde werelden gewoon is.

Daar weet men hoe men eerst om zaken die men niet goed kent

heen moet bewegen alvorens ze feitelijk te raken

laat staan ze stevig ter hand te nemen.

Nooit in omgekeerde volgorde

want dat geeft gegarandeerd ongelukken!

Tijd om een stap terug te doen is er dan meestal niet.)

 

 

212. drukken

Een waarnemer die de wereld raakt

oefent druk uit op de kontour van het waar te nemen deel.

De kontour ondergaat die druk.

Maar ook de waarnemer!

 

De waarnemer voelt de kontour.

Hij voelt hoe de kontour lichtjes tegen

zijn tastende hand terug-drukt

en hem informeert over de aanwezigheid van het deel

waarvan de kontour de mantel én de grens vormt.

 

De kontour prikkelt de hand van de waarnemer

met een letterlijke in hem drukkende druk.

Een letterlijke in-druk.

 

Deze indruk is de informatie die de waarnemer het deel

met zijn licht en aanhoudend raken afdwingt.

Immers, geen indruk zonder druk!

De waarnemer, de blinde, de spoorzoeker, de laborant:

zij allen dienen zelf de nodige druk te investeren

om indruk te kunnen ontvangen.

(De wereld drukt niet uit eigen beweging terug.)

 

 

213. bewaren

Door de kontour van het werelddeel te volgen

verzamelt de waarnemer rijen indrukken.

Hij sprokkelt die indrukken

en slaat ze in zijn geheugen op.

Daar vormen zij een spoor.

Dit spoor is de registratie van de waarneming.

 

De waarnemer bewaart dit spoor, voor later.

(Voor wanneer hij het ons wil ‘zeggen’.)

 

 

214. de hand als ‘huis’

De waarnemer die een vreemd werelddeel raakt

komt het te weten.

Echter, om goed te weten is raken-alleen niet voldoende.

De waarnemer kan een voorbeeld nemen aan de wereld.

 

De wereld omgeeft haar deel met haar hele totaliteit.

Het deel ervaart deze hele totaliteit als een veilig ‘huis’.

Dit huis is de kontravorm van het deel.

Het deel past sluitend in dat huis.

De wereld ‘weet’ haar deel

door daarvan de sluitende kontravorm te zijn.

 

De waarnemer volgt het voorbeeld van de wereld

door voor het deel de kontravorm te zijn.

Hij ‘huist’ het deel

door het behoedzaam ter hand te nemen

en het daar in te sluiten:

niet vast maar losjes,

niet onwrikbaar maar gevoelig.

(De waarnemer moet het deel niet willen bezitten

maar uitsluitend willen weten.)

 

 

215. de hand als ‘kleine wereld’

De waarnemer die het deel zo huist en omvat

komt het deel te weten door er mee te spelen.

Hij speelt

door het deel in zijn hand te wentelen.

Door zo te wentelen

ziet de waarnemer het deel bewegen.

(Het deel danst in zijn hand.)

 

De waarnemer wentelt het deel

zónder daarmee een ogenblik het kontakt te verliezen.

(Het deel mag in geen geval uit zijn hand wégdansen.)

 

Het deel ervaart de spelende en wentelende waarnemershand

als een ‘kleine wereld’.

Het voelt zich daarin net zo veilig thuis

als in de grote wereld.

(Alleen, de grote wereld spéélt niet

maar rúst.)

 

 

216. afwikkelen

Door het op het eerste oog ingewikkelde (want vreemde)

deel in zijn hand te wentelen,

wikkelt de waarnemer het in feite af.

Hij ontmantelt het deel.

 

Op z’n minst is het deel, na het wentelen

minder ingewikkeld.

Het deel wordt transparant.

Het kan worden doorschouwd.

Het huis van het deel staat open.

De waarnemer kan naar binnen.

 

De waarnemer die het deel rondwentelt

de mantel daarvan afwikkelt

en naar binnen gaat,

verwerft reeksen beelden.

 

Zo doende weet de waarnemer de blauwdruk van het ‘plan’

van de beweger (hij, die het deel geraakt en veranderd heeft)

roerloos voor zich.

De waarnemer doorziet de beweegredenen van de beweger.

(Uiteraard niet het bewegen zelf,

maar de rédenen.)

 

Spelend en rekostruerend is de waarnemer niet uitsluitend ‘waarnemer’ maar ook ‘beweger’!

(De echte beweger zou wensen vooraf zó met het deel

in zijn hoofd te hebben kunnen spelen

– het deel zó in en uit zijn plannen te hebben kunnen wikkelen –

als de waarnemer dat nu voor elkaar speelt!

Alleen:

de waarnemer beweegt het deel níet om het te veranderen

maar om het te weten.

(Hij blijft een zijdelingse observator

en níet een frontale initiator.)

 

217. het verslag

Alles wat de waarnemer

– spelend en bewegend –

van het vreemde werelddeel te weten komt

kan hij ons ‘zeggen’.

(De waarnemer zegt ons hetgeen hij weet

Door zich naar ons om te keren.)

 

Hetgeen de waarnemer weet en zegt

is zijn verslag

(het verslag is een spoor van indrukken.)

 

Door het verslag van de waarnemer

Weten wij de wereld en haar delen.