Dat je in het winkeltje van Dikke To voor één cent twee klapkauwgoms kon krijgen van het merk Belga, en dat er in de schoenenzaak op het Arendsplein een groot apparaat stond met een groen toverlampje waarin je voeten werden doorgelicht, en dat er een houten kantellift draaide in het hoofdgebouw van de markthallen; aan dat soort dingen werd ik herinnerd door Julius Knipl.

Of neem nu de droeve zaak van het prachtige verkeershuisje op de hoek van het Rokin, tegenover de Munttoren, dat zomaar ineens verdwenen was om allerlei onduidelijke bureaucratische redenen. Het had zo’n mooi trappetje en zo’n grappig dak. Als een pagode zweefde het boven de chaos. Temidden van het agressieve verkeer was het een lieflijke verschijning. Toen ik bij toeval, maanden later, een ander exemplaar ontdekte aan de ingang van het Amsterdamse bos, had ik het gevoel een Dodo ontdekt te hebben.

Aan dit soort kleine schatten en herinneringen moest ik denken bij het bekijken van de avonturen van Julius Knipl, een personage dat zich beweegt door de wereld van de klaar-terwijl-U-wacht-zaakjes, de koffiehuizen, de gemeubileerde kamers, de bedrijfjes die relatiegeschenken maken, de ballonverkopers, de morsíge handelsreizigers, kortom de Wereld van de Gouden Gids.

Knipl is de hoofdpersoon van een beeldverhaal dat door Ben Katchor wordt getekend en geschreven. Een eerste serie werd gebundeld in het boek Cheap novelties, the pleasures of urban decay (Penguin 1991). Het bestaat uit korte episodes van 8 of 10 plaatjes die telkens worden voorafgegaan door een relatiegeschenk. De inhoudsopgave bestaat dan ook uit een tabel van dit soort emblemen. De plaatjes vertellen vaak iets anders dan de boventeksten en de tekstballonnen. Op schitterende wijze creëren deze drie sporen een gelaagd geheel dat net zo kernachtig en complex is als een goed gedicht.

Omdat hij van beroep fotograaf van onroerend goed is, loopt Knipl dagelijks door de straten. Hij fotografeert gebouwen voor makelaars en kijkt als een moderne archeoloog om zich heen naar de veranderende stad. Hij is zelden op zijn kantoor te vinden, regelt zijn zaken vanuit telefooncellen en draagt altijd een hoed, en een pak dat om zijn lijf slobbert. Hij zegt niet veel, hij kijkt en observeert.

Zoals gebruikelijk is bij dit soort typetjes, komen we niet veel over Knipl te weten. Zelfs hoe oud hij is, blijft onduidelijk. Ben Katchor zei in een interview dat hij hem op een jaar of veertig schat. (Toen Art Spiegelman, zijn editor, dat hoorde zei hij “Ja, maar dan wel veertig zoals veertig eruit ziet als je vijftien bent.’) Katchor vertelde ook dat de naam van Knipl in het jiddisch betekent “vondst, schat, appeltje voor de dorst’. (The New Yorker 9-8-93.) Over Knipl komen we dus weinig te weten, maar over zijn omgeving, de stad en haar inwoners, des te meer. Die stad is een vertekende versie van New York waarbij de nadruk ligt op de laat negentiende-eeuwse pakhuizen en fabriekjes, de wijken die onderdak bieden aan de kleine bedrijfjes en winkeltjes. En die inwoners zijn voornamelijk gesjochten zakenlui, liftinspecteurs, secretaresses, broodjesverkopers en buschauffeurs.

Knipl kijkt veel naar uithangborden en façades, hij bewondert de protserige sorbets van gips die in de etalages staan en hij observeert dat bepaalde delen van het trottoir die opgelapt zijn er jaren over doen om zich naadloos te voegen. Maar ‘s nachts blijven er kale plekken zichtbaar omdat het oude beton fonkelt en het nieuwe beton niet.

In het gebouw waar Knipl woont gaat op regenachtige dagen een man langs de deuren die doosjes met elastiekjes verkoopt. Een man met een uitdrukkingsloos gezicht, die op een gemeubileerde kamer woont. Zo’n kamer waarin de melk bewaard wordt op de vensterbank. Volgens Knipl komt de man alleen op verzopen dagen langs, omdat het geluid van de regen tegen het raam, en de aanblik van een overlopend riool, en het idee van een plas die zich vormt in zijn bankrekening, hem herinnert aan zijn voorraad onverkochte handel.

Knipl ziet vaak een man rondhangen op de brug over de rivier. Wil die man zelfmoord plegen? Moet Knipl zijn familie waarschuwen? Op een dag ziet hij de man in een corsettenwinkel staan. Hij blijkt Maurice de Poissy te zijn, de succesvolle eigenaar. Als Knipl hem later weer eens op de brug ziet, roept De Poissy hem, wijst naar het water en zegt: “Kijk, het effect is identiek. Het wateroppervlak ziet er precies zo uit als een jurk die over een goed gemaakt corset wordt gedragen. Doorlopen kan niet, je moet er wel naar kijken.’

Knipl zit soep te eten in een goedkoop tentje en hij bedenkt al lepelend dat wanneer ergens in de provincie een soepfabriek zijn poorten sluit, een aantal van de ontslagen arbeiders naar de hoofdstad trekt op zoek naar een nieuw leven. Ze worden door de lichtjes, de warmte van de cafetaria”s aangetrokken. Daar zitten ze en praten met elkaar en herhalen hardop de ingrediënten en de hoeveelheden van de recepten. Sommigen van hen vinden hun weg naar andere soorten van werk. (Twee kerels staan bij een riool. Terwijl de linker de deksel weghaalt, zegt de rechter: ‘Je went wel aan de lucht.’) Anderen doen niets en blijven hangen in de cafetaria’s waar ze fantaseren over de soepen van de dag. Of ze zwerven door supermarkten op zoek naar nog niet verkochte blikjes soep die zij hebben helpen maken.

Aan de waterkant ontmoet Knipl een man die werkt in de ‘uitverkoop-wegens-opheffing-handel’. Terwijl ze naar de schepen kijken en nootjes eten, vertelt de man hoe dat werkt. ‘Ik huur een winkel in een drukke straat en vul de etalage met allerlei soorten camera’s en elektronische spullen. Normaal geprijsd, geen koopjes. Er komen nauwelijks klanten, misschien een paar touristen. Dan, na een paar weken, begin ik met de opheffingsuitverkoop. Borden, luidsprekers, folders, het hele circus. Alles moet weg! Op is op! De klanten stromen toe, het is onmogelijk voor de mensen om de verleiding te weerstaan. In mijn laatste winkel heeft de opheffing wel drie jaar gedraaid, toen was zowat iedereen geweest en kon ik de zaak stilletjes sluiten.’

Knipl zegt niets en staart naar het water, de man vervolgt: ‘De eerste weken na het einde loop ik in een waas door de straten op zoek naar een nieuwe lokatie, een frisse start.’

Ze leunen beiden met hun ellebogen op een balustrade, in de verte vaart een vrachtschip. De man brengt zijn hand naar zijn hoofd, krabt een beetje en zegt: ‘Het is altijd een vreselijke klap voor mijn familie.’

Dat Katchor dit soort verhaaltjes in maar acht plaatjes weet te vertellen, komt door de compositie van de plaatjes; de verrassende perspectieven, vreemde close-ups en de springerige montage. Na negentig korte episodes culmineert het boek in een prachtig lang verhaal waarin alle thema’s samenkomen en waarin zowaar een soort theorie wordt geformuleerd.

Knipl moet het gebouw fotograferen van Oriole, een bedrijfje dat luxaflex maakt. Het is gevestigd op Rossell Avenue, een straat met veel kleine bedrijfjes die o.a. decoratie voor bruiloftstaarten, kant en klaar pruiken, gebruikte banden en oud brood verkopen. Door een pen is de eigenaar van Oriole bij hem terechtgekomen; een van die geschenkpennen met zijn naam d’r op die Knipl te pas en te onpas uitdeelt en die uiteraard niet schrijven. De eigenaar is de zoon van de oprichter, die een paar maanden eerder is overleden. Zijn vader was een aanhanger van de beweging die geloofde dat de wereld verbeterd kon worden door een vergroting van onze kennis van de menselijke seksualiteit. Hij steunde het tijdschrift Seksuele Vooruitgang met forse sommen geld. A1 vroeg nam hij zijn zoon mee naar de bijeenkomsten in de Hof van Eden Cafetaria, waar tot diep in de nacht werd gesproken over de relatie tussen de maandstonden en de economie, de urinewegen en het kapitalisme. De hoofdredacteur van het blad, Moishe Nustril, vat hun filosofie als volgt samen: ‘In de slaapkamers van deze stad vinden we vermoeide matrassen met dekens die naar deodorant ruiken en mannen en vrouwen die uitgeput zijn door de vreselijke strijd om economisch te overleven. In deze verzwakte conditie is bijna alles dat glinstert – een nieuwe sleutelhanger, een aansteker – voldoende om de bijnier te prikkelen die vervolgens een ‘hormonentelegram’ stuurt naar de genitale zone. Omdat wij leven in een staat van chronische overstimulatie, is er meestal niemand thuis om deze dringende boodschappen te ontvangen. Ze groeien ongelezen tot een stapel op de drempel van ons bewustzijn. Deze haperende verbinding tussen oog, geest en lendenen wordt vaak aangezien voor een gebrek aan hartstocht, maar het is in feite de fysiologische basis van de onverzadigbare koopdrift van de mens en de oorzaak van ons huidige economische systeem met zijn lukrake produktie en zijn ongelijke verdeling van rijkdom. Indien we deze telegrammen van de buitenwereld anders en op ons gemak zouden kunnen lezen, misschien was alles dan anders.’

Omdat het tijdschrift met zijn lange artikelen en saaie diagrammen oubollig dreigt te raken, besluit Moishe Nustril om een fotograaf te zoeken die pakkende foto”s kan leveren. De keuze valt op Knipl die terwijl hij een bord koude borscht oplepelt in de Hof van Eden Cafetaria als medewerker wordt gestrikt. Op het laatste plaatje van het boek brengen de leden van de beweging een toast uit op Knipl. Wordt vervolgd.

Sinds Duchamp met zijn gevonden voorwerpen voor de dag kwam, is het bijna een gewoonte geworden om voorwerpen als kunst te etaleren en om kunstobjecten als fetisjen te ontmaskeren. Tot vervelens toe hebben kunstenaars zich vergaapt en vergrepen aan de verleidelijkheid en de verhandelbaarheid van objecten. Dat je bijna alle dingen tot kunst kunt benoemen, kwestie van context, dat vinden ze wel zo iets geheimzinnigs dat ze er geen genoeg van kunnen krijgen. Aan de letterlijkheid waarmee Koons cum suis de erotische aantrekkingskracht van voorwerpen combineren met de erotische bezitsdrang, wil ik niet teveel woorden vuil maken. In al dat soort kunst wordt het fetisjkarakter van de waar geëtaleerd en te gelde gemaakt. Men staart zich verlekkerd blind op het object en op de tovertruc van de waardeoplading en de prijsopdrijving. Nooit wordt er gekeken naar de mensen, de bedrijfjes, de hele sjofele handelscultuur waaruit deze moderne vorm van magische omgang met de dingen is voortgekomen. (Afgezien van de excursies naar de vlooienmarkten onder leiding van André Breton en van een enkeling als Joseph Cornell.) Ben Katchor brengt door de ogen van Knipl die mensen en hun zaakjes in beeld, hun dromen en tics en behoeften. De cultuur van de hebbedingetjes, de hotdogs, de relatiegeschenken, de koffiehuizen, de kleine transacties. De dubbeltjes en kwartjes economie.

In The New Yorker vertelt Katchor dat hij Knipl liet peinzen over de stukken metaal die krantenverkopers bovenop stapels kranten leggen om wegwaaien te voorkomen. Katchor verzon vervolgens een hele industrie met verschillende soorten krantengewichten. Tot zijn verbazing kreeg hij een brief van een oude man die inderdaad in die dingen had gehandeld en die hem complimenteerde met zijn treffende waarheidsgetrouwe weergave.

img408_________________

Na de publikatie in Raster is dit verhaal opgenomen in In een handpalm (Augustus, 2008).