Elementaire moraal
Het water in de pan koelt af bij vernietiging van het blauwige kroontje, dat fosfor en zwavel met zoveel moeite hebben samengesteld. Zittend voor de withouten, afbladderende tafel gebruikt de huisvrouw een gammel potloodje om de afname van haar spaarduiten te constateren. Ze wordt met de dag ma­gerder als ze denkt aan de winterdagen, die meer donkere uren, meer te compenseren frigorieën met zich mee zullen brengen. In de sneeuwbedekte straten wordt het verkeer schaars. De schrijver, over het gebed zonder end van een problematische tekst gebogen, aarzelt tussen twee oplossingen: eufe­misme en litotes. Zulk onderzoek kost uren. Dan is het etenstijd. De soep verliest zijn fraaie dampende status als men zich niet spoorslags rond het ta­felkleed schaart. De schrijver, over het gebed zonder end van een problemati­sche tekst gebogen, houdt stug vol: eufemisme of litotes? Dan wordt krachtig de afkorting van zijn voornaam geroepen.
 
• Uit: Morale élémentaire.
 
 
 
Voorwoord voor Coctailboek van Emile Bauwens
Fokkers hebben het maar druk met de staart van hun beesten. Een mijner ne­ven bijvoorbeeld bond schijfjes lood aan de staart van zijn Duitse herder om de jachthoornvormige ronding eruit te krijgen. Staartgezwellen kreeg hij, de hond dus. Ook zal iedereen grif toegeven dat het angliseren van paarden iets barbaars heeft. Wat drommel, als zo’n arme knol geen raspaard is moeten ze hem niet martelen om hem eruit te laten zien als een dandy. Dat is exact wat kort geleden één dier dieren tegen mij zei, in een bar vlak bij het standbeeld van Serpollet.
‘Wat wilt u,’ zei hij, ‘mijn eigenaar wist van mij alleen een cocktail te ma­ken, geen arabier.’
Omdat ik op z’n hoogst een trekpaard in hem zag, wist ik niet zo goed hoe ik hem kon troosten. De barkeeper kwam erbij staan en vroeg het dier: ‘Een cocktail… u?’
‘U zou me in de derde persoon kunnen aanspreken… u!’ repliceert de viervoeter.
‘Rustig maar,’ zei ik tegen de barman. ‘Er zijn een heleboel Engelse woor­den die wij niet kennen, wij Parijzenaars. Het is een erg rijke taal.’
‘Meneer gaat me toch niet vertellen dat hij een cocktail is!’ roept de vak­man uit.
‘Hij begint me op de zenuwen te werken, die jongen,’ bromde het paard. ‘Pas maar op, straks krijgt hij een hengst voor zijn kakement.’
‘Misschien moeten we er een Engels-Frans woordenboek op naslaan,’ stelde ik voor.
‘Een cocktail!’ mompelde de barkeeper opnieuw, vol minachting.
Het paard zei niets maar de huid op zijn flanken begon onheilspellend te sidderen.
Ik probeerde de zaak te sussen: ‘Weten jullie nog,’ begon ik, ‘weten jullie dat verhaal nog, best grappig, komt iemand een café binnen, vraagt iets te drinken, hij maakt een lichte vergissing in zijn bestelling, er is iets onge­woons in zijn uiterlijk maar het gaat nou juist om die bestelling, daar schuil­de de clou van het verhaal, ik weet niet zo goed meer hoe het precies zat, wat had hij nou toch voor ongewoons, die klant…’
‘Het was een paard,’ zei de barman.
‘En het drankje een kokketelle,’ verduidelijkte het paard, dat intussen zijn koelbloedigheid hervonden had.
Hij sprak dat woord met een sterk accent op elke lettergreep.
‘Een kokketelle,’ herhaalde hij met nadruk.
Toen hinnikte hij.
Even later legde ik een bankbiljet op de toog en liep naar buiten. Ik zou toch zeker niet om linguïstische redenen in dat etablissement blijven han­gen? Temeer daar ik nog een voorwoord te schrijven had.
 
 
 
Een jonge Fransman genaamd Huppelepup
 
I 24 juni
 
Een jonge Fransman genaamd Huppelepup, die vreselijk op zwart zaad zat, wandelde mistroostig over Boulevard Edgard Quinet, langs begraafplaats Montparnasse, toen hij werd aangesproken door een oude man die er zeer armoedig, haast als een bedelaar uitzag.
– ‘t Zit niet mee, hè? ‘t Zit niet mee? ‘t Zit zeker niet mee? zei de oude man.
– Dat kun je wel zeggen, antwoordde Huppelepup.
– Wedden dat het geldgebrek is.
– U zegt het.
– Wat bent u bereid te doen om aan geld te komen?
– Alles.
– Zelfs inbreken?
– Waarom niet?
– Volg mij.
Ze liepen Boulevard Raspail af in de richting van het standbeeld van de leeuw van Belfort.
– Het is een oude rentenier, hij woont op de vijfde verdieping, legde de bedelaar uit. Hij bewaart al zijn geld thuis. Elke avond vertrekt hij om een kaartje te leggen. Van acht tot halfnegen is de conciërge altijd afwezig. Kan niet misgaan, zou ik zeggen. Kijk, hier is het, voegde hij eraan toe terwijl hij bleef staan voor een mooi, modern pand, en hij knikte in de richting van de woning van de rentenier.
– Sta daar toch niet zulke gezichten te trekken. U vestigt de aandacht op ons.
De oude man haalde zijn schouders op.
– Zoals u wilt.
Hij liep naar de deur en belde aan.
– Wat doet u nu? vroeg Huppelepup geschrokken.
– Ik woon hier, antwoordde de oude man glimlachend.
De deur ging open; zorgvuldig deed hij hem achter zich dicht. Huppelepup liep weg en rekende in zijn hoofd de vierkantswortel van 123.456.789 uit. Om de tijd te doden.
 
II 3 juli
 
Na de paardenkoersen hadden de twee broers Smith samen met een jonge Fransman genaamd Huppelepup een taxi terug naar Parijs genomen. Zij hadden gewonnen; hij waarschijnlijk verloren. Ze stapten uit bij de Opéra met de bedoeling iets te gaan drinken in Pam-pam . De taxi werd betaald en verdween in de richting van het Palais-Royal. Op dat moment ontdekte de oudste van de broers Smith, die Arthur heette, dat hij zijn portefeuille kwijt was. Zijn jongere broer, die eveneens Arthur heette, opperde dat hij hem vast in de taxi had laten liggen. Een toevallig aanwezige rechercheur bemoeide zich met de zaak, maakte zijn functie bekend en beweerde pochend dat hij de verloren portefeuille in een wip kon terugvinden.
– Een in een taxi verloren portefeuille, die vind ik in een handomdraai, stelde hij.
– Als ik even mag, zei Huppelepup. Voordat u op onderzoek uitgaat zou ik graag willen dat u mij fouilleerde. Ik wil niet dat er enige verdenking op me rust.
– Maar niemand verdenkt u, zeiden de broers Smith in koor.
– Ik wens gefouilleerd te worden, eiste Huppelepup op hoge toon.
– Als ik u daar nu een plezier mee doe, zei de inspecteur, die in de zakken van de jongeman niet alleen de portefeuille van de oudste Smith terugvond maar ook die van de jongste.
Iedereen was stomverbaasd. Huppelepup ging aan de haal.
– Wegrennen heeft geen zin, riep de agent hem achterna. Ik weet wie u bent. Ik grijp u in uw kraag wanneer ik wil.
Vanaf de andere kant van de boulevard schreeuwde Huppelepup: Nee, u krijgt me niet te pakken!
– Op dat moment reed er een Hispano 54 CV langs, die juist de Eerste Grote Extra Prijs had gewonnen op het Concours voor Mooie Auto’s. Huppelepup sprong erin en glimlachte.
– O, sterven in een Hispano, prevelde hij verzaligd, haalde een revolver uit zijn zak en schoot zich dood.
Wat een vuile snob!
 
• Uit: Contes et propos, Callimard, Parijs, 1981.
 
Vertaling Jan Pieter van der Sterre