Oersimpele manier om een stad te verwoesten

 

Je moet wachten, verscholen in het hoge gras, tot een grote wolk van het cumulustype zich pal boven de gehate stad bevindt. Je hoeft dan alleen nog de verstenende pijl af te schieten, de wolk verandert in marmer en de rest laat zich raden.

 

 

Ontbijt

 

Als ik ’s morgens wakker word, is het eerste wat ik doe naar mijn moeder hollen en haar goedemorgen wensen, met een innige kus op allebei haar wangen.

‘Goedemorgen, broer,’ zeg ik tegen haar.

‘Goedemorgen, dokter,’ antwoordt zij, terwijl ze zich kamt.

Misschien kan ik er beter meteen bij zeggen dat ik zevenenhalf ben en dat ik solfège krijg van mijn tante Bertha.

‘Goedemorgen, nicht,’ zeg ik als ik de kamer betreed waar mijn vader sukkelt met zijn reumatiek.

‘Goedemorgen, snoezepoes,’ zegt papa.

Ten overvloede vermeld ik nog dat ik een roodharig, erg relaxed jongetje ben.

Na zich te hebben afgepoedeld komen alle familieleden bijeen rond de boterhammen en de Figaro, en ik ben de eerste die goedemorgen zegt tegen mijn oudere broer, die al bezig is met het beboteren van zijn kwart stokbrood.

‘Goedemorgen, mama,’ zeg ik tegen hem.

‘Goedemorgen, Bello,’ zegt hij tegen mij. ‘Koest!’ laat hij daar met luide stem op volgen.

Zo zit de ganse familie bijeen om in stilte te genieten van de café au lait die mijn grootvader met zijn gebruikelijke toewijding heeft gezet. Ik verzuim dan ook nooit hem op dat moment mijn erkentelijkheid te betonen.

‘Dank je wel, Germaine,’ zeg ik tegen hem.

‘Graag gedaan, zus,’ antwoordt opaatje.

Deze betuigingen van genegenheid worden steevast verstoord door de ontijdige komst van de postbode met het telegram van oom Gustaaf, kweker in Tananarive, en mijn oudere broer belast zich dan met de pijnlijke taak het bericht voor te lezen:

 

SUIKKERRIET WEGGEVAAGD TYFOON MONICA STOP

WAT MOET ER VAN ME WORDEN STOP GVD STOP

 

Er staat geen naam onder, we kennen mekaar goed in de familie.

‘Dat was te verwachten,’ snottert mama.

‘Met zijn rotkarakter,’ merkt de dokter op.

‘Kinderen, als jullie nu eens je mond hielden,’ zegt mijn oudere broer.

‘Wij zijn kinderen, maar evengoed is ome Taaf een achterlijke gladiool,’ zegt mijn zus.

‘Koest, Bello!’ zegt mama.

‘Als ik ook even wat mag zeggen,’ zegt Germaine.

‘Maar natuurlijk, grootvader,’ zegt mijn zus.

‘Hou je nu je mond of wat?’ schreeuwt mijn oudere broer.

‘En zo praat jij tegen je moeder?’ zegt mijn nicht.

‘Sorry, mama,’ zegt mama.

‘Huichelaarster,’ zeg ik tegen haar.

‘Ga uw gang, dokter,’ zegt mijn broer.

‘Mijn mening,’ zegt Germaine, ‘is dat de koffie koud wordt because het telegram.’

‘Hij heeft gelijk,’ zegt Bello.

‘Dank u, grootvader,’ voegt mijn nicht toe.

‘Graag gedaan, Victor,’ zegt Germaine.

 

 

Geweigerd door Maggi en zelfs door Knorr

Niet te geloven hoeveel vesten je kwijt kunt in een soepketel. Als je de eenvoudige voorzorg neemt ze in vieren te vouwen, met teruggeslagen panden en opgestroopte mouwen, lukt het om tussen de veertien en zevenentwintig vesten te persen in een soepketel van gemiddelde omvang, voordien ingewreven met knoflook. Het zou onzinnig zijn te vragen om welke reden enzovoort. Zonder een ogenblik te verliezen giet je er dan twee liter benedictine overheen, en nadat je de vesten en de likeur de tijd hebt gegund om kennis te maken, heb je een essentiële olie tot je beschikking die niet zelden iedereen verbluft zal doen staan. Om maar één voorbeeld te geven, giet een paar flinke soeplepels uit over een plaat van Von Karajan die een symfonie van Sibelius dirigeert, en prompt observeer je de volgende opmerkelijke verschijnselen: eerst begint de pick-up alle kanten op te zwabberen en slaat de motor op hol onder de tweeledige invloed van alcohol en knoflook, daarna levert de combinatie van die twee schandalen bij de luidspreker een ontegenzeglijk gedistingeerd geborrel op. Als je niet net op dat moment de wind van voren krijgt van diegenen onder je genodigden die van Scandinavische muziek wilden genieten, zul je getuige zijn van het mooiste effect van de vestensoep, want je hond begint de aldus verkregen ultrageluiden op te likken, springt tot aan het plafond en vertoont daarbij de aandoenlijkste tekenen van geluk. Feit is dat hij altijd erg verzot is geweest op vliegjes, op liefkozingen, op alles wat trilt en zoemt, op alles wat fluistert en KOEST!

 

 

We zijn geconditioneerder dan we denken

 

Kleine Hector leest een dikke alpinistenroman. Hij leest zo langzaam dat de huzarenstukjes van de grote kampioen Max Banotti uiteindelijk alle pit verliezen. Natuurlijk kan niemand zo lang blijven hangen aan de noordwand van de Annapurna alleen maar omdat kleine Hector niet bijster vlot leest. Wat een kluns zeg. Banotti constateert dat hij na vier repen chocola door zijn dagrantsoen heen is. Daarna komen de bevroren tenen, de Bijbel die hem gebloemleesd te binnen schiet, het ijlen, het jodelen. Dan is er de rotspunt die losschiet, woem, boem, de omelet met fijne dalkruiden, de helikopters. Kleine Hector is toch wel verbaasd, want alles leek erop te wijzen dat de grote Max Banotti zou slagen daar waar zo veel anderen hadden gefaald. Hij begint alpinistenromans eigenlijk een beetje knullig te vinden. Misschien heb ik te snel gelezen, denkt hij in zijn naïviteit, en zijn de ware redenen van een zo betreurenswaardig amateurisme me daardoor ontgaan. Die Banotti, wat een kluns zeg.

 

Zo goed en zo kwaad als het gaat tot de dag waarop

 

Machines boezemen vertrouwen in, kijk maar hoe feilloos soeverein de verhevenste principes van de logica, de causaliteit, de thermodynamica en de lubricatie erin tot uiting komen. Is het u weleens droef te moede, klamp u dan vast aan uw koelkast, of zelfs aan uw koffiemolen, die reddingsboeien met een garantie van één jaar, soms twee. Kippen daarentegen zijn een en al toeval en contingentie, praat me niet van die lellen, die op de tegelvloer schijten en veren rondstrooien onder grenzeloos vulgair gekakel. Ik ben vóór machines, het beste bewijs is dat ik toertjes op het platteland maak in mijn Esterelrode 4L, een zeer sjieke kleur, da’s nog eens een machine die gehoorzaamt als een bloem, de een, de twee, de drie, koppeling, o wat is het drukkend, we draaien de raampjes open, o wat regent het, we doen de ruitenwisser aan, zoep zap, zoep zap, hé het is weer drukkend, en wat een meegaand autootje, wat een weglig. Paf, pardoes staat hij stil midden in de klaver. Het is vast niks, even de ontsteking checken. Nee maar, niet te geloven, nog voordat ik aan checken toekom, wat ontdek ik, mijn auto rookt. Jawel, jawel, hij rookt, en Gitanes op de koop toe, ’t is niet te geloven.

– Mij zoiets lappen, en dat midden in de klaver, houd ik hem voor, vol weerzin.

Dan kun je net zo goed tegen een antisemiet aanpraten, het is onmogelijk hem zover te krijgen dat hij zijn stinkpeuk weggooit. Toegegeven, daarna begint hij opnieuw schön te rijden, het lijkt zelfs wel of hij weer opgevrolijkt is, hup een heuvel, wat een wegligging, dalen en klimmen en ontwijken en bietenvelden en voorrangskruisingen en de brug over de Vélize, paf hij heeft weer zin in een sigaret exact midden op de brug, het is zinloos hem er beleefd op te wijzen dat we een boete riskeren, een sigaret is heilig, dat weet ik helaas maar al te goed aangezien ik er zelf net een heb opgestoken om mijn zenuwen tot bedaren te brengen, we roken in wrokkige stilte en opeens komt alles goed, geurige dalen en zelfs watervalletjes, beschermd natuurgebied, verbluffende souplesse. Helaas, ik heb mijn kop er niet meer helemaal bij, ik zit de hele tijd te piekeren en dan werkt je technicolor niet meer, dat is bekend. ‘Ik zal hem meteen moeten verkopen,’ overweeg ik. ‘Die auto rookt.’ Toch kan ik constateren dat hij zijn gemiddelde verbruik heeft teruggeschroefd, van Gitanes bedoel ik, want hij stopt nog maar één keer, zij het dan op een spoorwegovergang, wat me noopt om mijn toevlucht te zoeken op het talud, vanwaar ik naar hem kijk zonder een woord te kunnen uitbrengen, zo gechoqueerd ben ik door zijn achteloosheid. Op de terugweg paf ik zo veel dat mijn voorraad al snel helemaal op is, maar hem durf ik niet om een sigaret te vragen, daarmee zou ik mijn zwakte toegeven, het zou het begin zijn van een gruwelijk schrikbewind. Ik voel trouwens dat hij me er geen zou geven, al kan ik het altijd eens proberen als hij nog eens stopt, langs mijn neus weg, zomaar, zeg eens kleintje, ik sta effe droog, een taal die hij zou kunnen begrijpen. Maar nee, hij moet het hebben gemerkt, machines zijn snugger, hij houdt een moordend gemiddelde aan tot we thuis zijn, hij laat zich in de garage opsluiten en dan zie ik hem nog één keer voordat ik de garagedeur sluit, roerloos en Esterelrood, zo waardig. Thuis ga ik sigaretten halen en ik weet zeker dat hij er nu zelf in het pikkedonker eentje opdiept, die hij in alle rust de hele nacht lang gaat staan roken, daarbij wonderbaarlijk volmaakte kringetjes blazend, kringetjes die hij blaast voor niemand, in het pikkedonker, zoals het machines betaamt.

 

De toespraken van de bekkenknijper

 

Ik heb een rare bekkenknijper in huis. Zodra de klokken van de Saint-Roch verstommen, gaat mijn bekkenknijper op zijn achterpoten staan en begint zijn dagelijkse toespraak tegen me af te steken. Al jaren probeer ik, weggezakt in mijn rieten stoel, onverschilligheid voor te wenden, want wat dat creatuur te berde brengt zou me eigenlijk koud moeten laten, maar tot op heden is mijn bekkenknijper me altijd te slim af geweest. Dus zodra hij begint aan zijn toespraak, die niettegenstaande de goeddeels onomatopeïsche vorm makkelijk te ontcijferen is, zit er voor mij niets anders op dan toe te horen, op mijn qui-vive zogezegd, en zonder de minste of geringste dubbelzinnigheid mijn bijval en voldoening te betuigen.

Als het daarbij bleef, zou ik me na een minuut of twintig weer mogen verdiepen in de Memoires van Saint-Simon, maar mijn bekkenknijper is nog allerminst tevreden. Hij is amper klaar met zijn toespraak of hij sommeert me om die in een paar zinnen voor hem samen te vatten. Dat is het pijnlijkste moment van de avond, want niet zelden raak ik de draad van zijn betoog kwijt. Om een enkel voorbeeld te geven: als zijn toespraak van die avond geënt is op de klank a, waaraan hij een eindeloze reeks modulaties, harmonische transformaties en verschuivingen naar de e of de o weet te ontlokken (zeg maar het hele scala van aae, aea, aee, aoa, aoo, aeoa, aeeoo enzovoort), dan hoef ik de logische brug tussen twee fasen van de behandelde materie maar te missen, of het hele bouwsel zakt in elkaar. De razernij van mijn bekkenknijper kent dan geen grenzen meer, zoals ik helaas maar al te vaak aan den lijve heb ondervonden. Allereerst is er het gedoe met de asbak. Als hij boos is om de redenen die ik zojuist noemde (al kunnen die eindeloos variëren), dan heeft het geen enkele zin om mijn bekkenknijper te vragen of hij de asbak wil brengen zodat ik mijn sigaar van halftien kan roken. In dat geval zal hij abrupt reageren door zich hetzij in de papiermand te laten vallen, hetzij onder de speeltafel te verschansen, snuit tussen de poten, en me aan te staren met een vagelijk sfinxachtige blik. Zelf raak ik door de mislukte samenvatting van zijn toespraak bijna altijd zo hevig aangedaan dat mijn gal zich in een psychologisch uitermate complexe draaikolk stort, en dan druk ik me nog zacht uit. Een dergelijke situatie kan niet anders dan toenemende spanningen teweegbrengen, die door de tijd, dat gruwelijke opwindmechanisme, worden vermenigvuldigd als in een stel Belgische spiegels. Het is dan haast natuurlijk, al klinkt dat woord hier enigszins misplaatst, dat we elkaar de uitvoerigste beledigingen naar het hoofd slingeren, en dat mijn bekkenknijper, zonder zich iets gelegen te laten liggen aan de ernstige gevolgen die zijn gedrag zou kunnen hebben voor de huiselijke vrede, mij mijn batisten zakdoekje afhandig maakt om de tranen te drogen die de woede heeft doen opwellen, niet uit zijn vlammende ogen maar uit zijn neus. Op dergelijke momenten besef ik hoe groot mijn overwicht op mijn bekkenknijper is, want verder dan het stadium van de grap met de asbak of de zakdoek durft dat creatuur niet te gaan, hoewel het mij, gezien mijn gedwongen onbeweeglijkheid, makkelijk zou kunnen blootstellen aan zacht gezegd onheuse bejegeningen. In zulke situaties moet je wel constateren dat het hart van een bekkenknijper niet groter is dan zijn pink, en voel je een lichte aandrang om te vergeven en te vergeten, al was het maar omdat je houdt van alles wat naar stilte en inkeer neigt. Want vanaf dat moment heerst er stilte in huis; de toespraak is afgelopen, met of zonder samenvatting, de asbak al dan niet gebracht, het zakdoekje al dan niet afhandig gemaakt. Ons rest niets anders dan elkaar aan te staren, elk op zijn plek, en het grote gewelf van de nacht zich over ons te laten sluiten. Het ontbijt wordt pas om kwart over zeven ’s ochtends geserveerd. We hebben dus alle tijd.