Het moet met een vergeetwoordenboek vreemd en zelfs paradoxaal gesteld zijn. Strikt genomen zou het alleen witte bladzijden mogen bevatten en vol staan met woorden die er niet meer zijn. Maar juist door ze op te nemen blijken ze net niet vergeten of althans aan de vergetelheid ontrukt. Daardoor worden ze vreemd want ongebruikelijk en in de meeste gevallen licht belachelijk, ook al zal soms een bepaalde klank van nostalgie mede te horen zijn. Het is al meer dan voldoende om bevreemding te wekken en vreemdheid te verklaren. Er is nog méér: in de benaming van deze dictionaire valt ook, maar dan zeker tegen de uitdrukkelijke bedoeling van de initiatiefnemers in, de gebiedende wijs vergeet te lezen. Dat dan het werk heel wat gemakkelijker te vullen zal zijn, spreekt van zelf maar doet nu nauwelijks ter zake. Nauwelijks zeg ik, omdat algemeen bekend is hoe willen of moeten vergeten van woorden en feiten meestal tot een feller en vooral pijnlijker herinneren leidt. In dat opzicht zouden woorden die men vergeten wil een (eventueel afgezonderd) plaatsje in een dergelijk geschrift verdienen. Zo ontstaat dan, om het stoer te zeggen, een dialectiek van herinneren en vergeten, waarmee ik mij overigens niet graag zou bezighouden. Verder dan het constateren van een innerlijke gespletenheid in zowel herinneren als willen vergeten behoef ik niet te gaan om enkele verdwenen woorden op te diepen.

Het eerste wat – bijna had ik dat gezegd – me inviel was een schijnbare onbenulligheid: de vierde naamval van het persoonlijk voornaamwoord, hen. Een ogenblik dacht ik, dat niemand er meer gebruik van maakt en het algemeen vervangen is door ze. Maar juist die algemeenheid heeft tot merkwaardig gevolg dat sommigen er ook een soort vulgariteit in wensen te ontdekken en zich daarom te pas en vooral te onpas van hen bedienen. Dezelfde angst voor zogenaamd populair taalgebruik maakt zich van hen meester bij hun, de derde naamval van hetzelfde voornaamwoord. Zij willen in geen geval verward worden met lieden die iets zeggen als ‘hun hebben dat verteld’ en gaan er dus uit louter deftigheid toe over om hen niet alleen terecht als vierde maar ook ten onrechte als derde naamval te gebruiken, bijvoorbeeld in een zin als ‘ik heb hen het boek gegeven’. De vraag of nu hen dan wel hun of allebei in het woordenboek moeten worden opgenomen zal ik niet beantwoorden. Ik merk alleen op dat deze foutieve hypercorrectheid sociale oorzaken bezit. Iets dergelijks is om precies dezelfde redenen het geval bij dat in plaats van wat, daaraan behoef ik dus verder ook geen aandacht te besteden.

Maar wat te denken van een werkwoord als fuiven? Helemaal verdwenen is het niet, maar wie zou het in zijn hoofd halen het tegenwoordig nog te gebruiken? Niet dat het benoemde feit verdwenen zou zijn, maar er wordt onder een andere naam gefuifd. Degenen die nu eraan deelnemen zouden zich misschien niet schamen maar toch zeker wel een beetje generen om aan deze ouderwetse term zelfs maar te denken. Wat zou er gebeurd kunnen zijn? Het wil mij voorkomen dat het woord tegenwoordig een beetje kinderachtig en zachtmoedig wordt gevonden, ook al weet men nog dat het er behoorlijk wild bij kon toegaan. Maar die wildheid vond plaats temidden van (zo denkt men) keurige mensen die zich weliswaar uitleefden maar dat toch onder elkaar deden. Fuiven speelde zich af in besloten kring.

Onder de synoniemen, die natuurlijk bestaan en tegenwoordig verre de voorkeur krijgen, komt een feestje bouwen er nog het dichtste bij. De term lijkt de netheid en de geslotenheid van het feest zo ongeveer te garanderen. Het verschil met fuiven ligt dan ook allereerst in de moderniteit uiteraard maar zeker ook in het bouwen dat een (al te) bewust voornemen, misschien zelfs een vorm van gekunsteldheid veronderstelt en niet in het minst aan losbollerigheid doet denken. Met stappen, een ander synoniem, ligt de zaak weer anders: met beslotenheid is het in deze nu nog voornamelijk adolescententerm afgelopen, er is voor openheid gekozen, terwijl bovendien de vroegere eventuele keurigheid met dit woord zijn betekenis heeft verloren en te verwaarlozen is. Men doet wat men wil en hoe men wil, in steeds wisselende kring.

Weer anders is het in een uitdrukking als fuiven op met de betekenis van trakteren. Naar mijn gevoelen zijn geen van beide nog te verdragen: het is lieve MMS-taal geworden die geen jongere en geen oudere zich nog kan veroorloven. Het lijkt enigszins, om in dezelfde sfeer te blijven, op een uitdrukking als gezellige lui, die vroeger nogal enthousiast gebruikt werd maar tegenwoordig vervangen is door gezellige lieden. Waarom dat zo nodig moest gebeuren begrijp ik niet goed. In beide gevallen blijft er iets hangen van oppervlakkige bijna onverschillige jovialerigheid die gemakkelijk irriteert en feitelijk niets zegt over wat de betrokkenen zou kunnen karakteriseren.

Over een woord als meisje zou ik lang willen spreken, maar ik ben bang dat ouderwetse en nostalgische gevoelens te voorschijn zullen komen. Als ik het goed zie, is het woord al vrij ouderwets en dreigt het te verdwijnen. Voorzover feministische bedoelingen daarbij betrokken zijn, is dat een goede zaak en laat meiden zonder verder bezwaar een nieuw geluid horen. Meisje is dan al gauw te teerhartig, te zacht en duidt op een verdromen. Is dat een typisch mannelijk en vooral een te sentimenteel gezichtspunt? Het zij zo. Ik weiger desondanks te aanvaarden dat het niet ook een authentieke en eigen-aardige ervaring betreft. Zou ik het dan niet jammer mogen vinden, dat die etherische wezens uit verhalen en gedichten van Poe of Gorters Meisje (‘de Geest der Gouden Muziek en der Witte’), die niets en alles voorstellen, te gronde zullen gaan in het rumoer en gekletter dat meiden wenst te betekenen? Anderzijds is het misschien niet onmogelijk dat meisjes juist daardoor in literaire zuiverheid bewaard zal blijven en niet vergeten wordt.

Wat hebben de enkele hier genoemde gevallen gemeen? Het blijkt dat sommige woorden zonder enige zichtbare reden vergeten en vervangen raken. Bij andere valt er wel degelijk te denken aan betekeniswijzigingen waarvoor min of meer nauwkeurige oorzaken aangegeven kunnen worden die tot vergetelheid leiden. Er is sprake van sociale verschuivingen, van mentaliteitsverandering, en ten slotte ook van een zeker heimwee dat verloren gegane woorden toch inhoudt en dankzij literaire verwerking behoudt en behoedt. Is het in het algemeen een niet te miskennen zegen dat de mens kan vergeten, het is niet minder heilzaam dat verdwenen woorden en feiten opgeslagen liggen in werken die hun afwezigheid op imaginaire wijze tot heden maken. Een vergeetwoordenboek behoeft dan niet leeg te blijven, het zal ook niet alleen van belang zijn voor het verdwenen verleden, maar biedt in een zwijgend en als het ware wit spreken een vergetelheid die aanwezig is.