De kortstondige, haast tersluikse bloei
van tarwe – wie die ooit te zien heeft gekregen, kent
het gemis, het zoek geraakte
tussen hartstocht en verglimmen
gestuit door weidsheid en veld
leidt het pad mij terug naar deze ochtend
nog vroeg in de zomer
en voltrekt zich, werkelijker
dan werkelijk, voor mijn ogen het wonder, nu tot driemaal toe
door hectaren stengels tegelijk een heel licht
schokken gaat
het stuifmeel dat opwolkt, als rook
hier blijft hangen, alsof de vuren van de komende herfst
de stoppels vast hebben weggebrand
of wat ik weet het vergetenste is, onherroepelijke
verte is, met al het dichtbije daarin