De harp is een instrument dat, meer dan enig ander, de middeleeuwse formule van het schone (perfectio prima) en het doelmatige (perfectio secunda) in zich verenigt; ze moet dus mooi zijn om te zien, dat wil zeggen gemaakt volgens de regels van de formele harmonie; maar ze moet vooral geschikt zijn voor haar eigenlijke doel: een aangenaam geluid geven.

Toen ik negen jaar oud was had ik een harp. Ze bestond uit een houten elektriciteitsmast en zes paar kabels, bevestigd aan porseleinen isolatoren die leken op een incompleet theeservies. (Ik had een van de isolatoren kapot geschoten met mijn katapult, voordat ik ontdekte wat in verband met mijn eolische instrument de muzikale functie van dat servies van Chinees porselein was.)

Aangezien ik hiermee heb aangegeven hoe het instrument gestemd moet worden, kan ik overgaan tot de overige onderdelen.

Om een eolusharp te verkrijgen zijn er (behalve de genoemde porseleinen knoppen om de snaren te stemmen) nog minstens twee elektriciteitsmasten nodig, gemaakt van gewone geteerde dennestammen. De ideale afstand tussen de stammen bedraagt vijftig meter. De mast moet lange tijd (minstens 5 tot 10 jaar) worden blootgesteld aan de afwisselende invloed van regen, vorst en zonnehitte, zodat het hout ten gevolge van de plotselinge temperatuurswisselingen (tussen +36°C en -22°C) in de lengte barst. En het zal barsten, als een bedroefd hart, wanneer het beseft dat het eindelijk en onherroepelijk is opgehouden een stam, een boom, een groene den te zijn, en dat het, eindelijk en onherroepelijk, een elektriciteitsmast is geworden.

Dan, als de gewonde, gebarsten stam beseft dat hij hier voor altijd tot zijn knieën en daarboven is ingegraven en dat hij dus niet kan vluchten, dan blijft hem niets anders over dan in de verte te staren, naar de bossen die naar hem wuiven met hun kruinen.

En in te zien dat zijn beste vrienden, vrienden en kameraden, die twee andere stammen zijn, die een meter of vijftig links en rechts van hem staan; net zo triest en net zo tot de knieën ingegraven in de zwarte aarde.

Wanneer die masten nu met draden worden verbonden en ze, in plaats van groene takken, dat Chinese theeservies (zes paar omgekeerde kopjes waar zelfs de vogels niet uit kunnen drinken) op hun hoofd krijgen, dan zullen ze gaan zingen, dan zullen ze hun snaren beginnen te beroeren. Je hoeft alleen maar je oor tegen de mast te leggen; alleen is dat geen mast meer, maar een harp.

Sommige lezers zonder ervaring (die nog nooit hun oor tegen een houten elektriciteitsmast hebben gelegd) zullen denken dat daar wind voor nodig is. Nee. Het ideale weer voor zo’n harp is een hete julidag, in de hondsdagen, als de hitte zindert in de lucht en je luchtspiegelingen ziet; als de stam droog is en weergalmt alsof hij hol is.

Ik was het bijna vergeten: de ideale plaats om zo’n harp neer te zetten is op het talud van een eeuwenoude weg. Die waar ik over vertel stond langs de Postweg, die al is aangelegd in de tijd dat de Romeinen zich in Pannonië vestigden. Dank zij dat feit vangt de zuil van de harp, als een antenne, ook geluiden uit langvervlogen tijden op; er bereiken ons melodieën uit het verleden en uit de toekomst.

Een compleet stel snaren omvat een heel octaaf in de mineurtoonschaal en gaat via de dominant gemakkelijk over in majeur.

Tot zover over het instrument zelf.

Nu moet u alleen om u heen kijken om u ervan te vergewissen dat er niemand op de Keizersweg, niemand in het graanveld, niemand in de greppel, niemand aan de horizon is. Wanneer er een met hooi, luzerne of graan beladen wagen aankomt, moet u zich snel verbergen in het afwateringskanaal onder de weg en wachten tot de wagen voorbij is.

Het zal u duidelijk zijn: hiervoor moet men alleen zijn. Wat heeft u eraan als ze van u zeggen dat u net zo gek bent als uw vader en dat ze zich afvragen waarom u uw hoofd tegen een elektriciteitsmast legt. Ze zullen nog denken dat u zo dwaas bent te geloven dat er in die droge, gebarsten elektriciteitsmast bijenzwermen zitten en dat u smachtte naar honing; er zal misschien iemand zeggen dat u luistert of er geallieerde vliegtuigen aankomen en dat u iemand daarover rapport moet uitbrengen; en sommigen kunnen in hun fantasieën zo ver gaan dat ze denken dat u geheime boodschappen uit de ether opvangt.

Daarom (onder andere) is het het beste te controleren of er niemand op de Keizersweg, niemand in het graanveld, niemand in de greppel, niemand aan de horizon is.

Ik geef toe, als iemand die niet thuis is in de muziek zijn oor tegen zo’n mast zou leggen, zou hij werkelijk kunnen denken dat hij het verre gebrom van vliegtuigen hoorde en hij zou de weg dadelijk ontvluchten en dekking zoeken in de greppel; of hij zou hals over kop wegrennen om het dorp te berichten dat er een eskader bommenwerpers in aantocht was. Maar dat is maar een eerste (verkeerde) indruk; dat is alleen de begeleiding, dat zijn de bassen, waarin het gehoor van de jongen de klank van de tijd herkent; want uit de diepte van tijd en historie bereiken ons klanken als van de quasars, die verre sterren (De geur van gesmolten hars werkt hier alleen als een prikkeling, zoals wanneer in een tempel geurige kruiden, sandelhout of wierook worden gebrand).

En zie, terwijl hij zijn ogen gesloten houdt, zie toch eens wat de harp in zijn oor zingt: dat hij niet lang meer als knechtje bij de heer Molnár zal werken; dat zijn vader nooit zal terugkomen; dat hij hun hutje, dat een vloer van aangestampte aarde had in plaats van planken, zal verlaten; dat hij eindelijk bij zijn grootvader in Montenegro zal geraken; dat hij nieuwe boeken zal krijgen; dat hij 1500 potloden, 200 vulpennen, 5000 boeken zal bezitten; dat zijn moeder gauw zal sterven; dat hij het meisje zal ontmoeten dat hij eeuwig lief zal hebben; dat hij reizen zal maken; dat hij zeeën en steden zal zien; dat hij – door zich te verdiepen in de verre geschiedenis en de bijbelse tijden – zijn troebele oorsprong zal kunnen bestuderen; dat hij een verhaal zal schrijven over een eolusharp van elektriciteitsmasten en draden.

 

 

VERANTWOORDING

Hoewel het verhaal ‘De eolusharp’ een jaar of vijftien na het verschijnen van het boek Kinderleed is geschreven, behoort het thematisch gezien tot die cyclus. Daarom heb ik het, in het kader van mijn Verzameld Werk,  opgenomen in die bundel, aan het eind van de ballade, als een soort lyrische epiloog.

D.K.
juli 1983