Als we afgaan op vertalingen in het Nederlands krijgen we een vertekend beeld van het moderne proza uit de Volksrepubliek China. Er is voornamelijk werk vertaald van auteurs die in de vroege jaren tachtig bekend werden. Hun romans en korte verhalen geven de westerse lezer een doorkijkje in de Chinese samenleving en zijn vanuit een sociologisch of cultureel-antropologisch standpunt gezien heel interessant. Literair zijn ze dat wat minder. Toch is het enthousiasme over deze ‘literatuur’ wel te verklaren: na 1978 was het voor het eerst in twintig jaar mogelijk dat auteurs ongestraft allerlei misstanden konden afschilderen en bekritiseren, van de vervolging van intellectuelen tijdens de Culturele Revolutie tot de ongelijke positie van de Chinese vrouw. Men rekende af met de jaren van onrecht en opgelegd zwijgen. In reactie op het starre taalgebruik en de clichématige verteltrant die veel van dit proza kenmerken, begon in de tweede helft van de jaren tachtig een aantal jongere schrijvers te experimenteren met de taal zelf en met andere manieren van vertellen.

 

De Chinese taal, een van de vele slachtoffers van het socialistische bewind, was verworden tot Newspeak van de ergste soort. In navolging van dichters als Bei Dao en Duoduo gingen deze jongere schrijvers het Chinees herscheppen. Ze grepen daarbij terug op de traditionele literatuur en het modernistisch proza uit de jaren dertig en veertig. Daarnaast werden zij ook beïnvloed door westerse auteurs, vooral door Latijnsamerikaanse schrijvers als de in China enorm populaire Borges en Garcia Márquez.

 

Hun vernieuwingsdrang resulteerde in korte verhalen en novelles die de taal en dat wat verteld wordt ‘de-ideologiseren’. Critici noemden deze auteurs ‘avantgardisten’ of ook wel ‘postmodernen’. Sinds juni 1989 hebben beide etiketten een sterk negatieve connotatie. Avant-garde wordt geassocieerd met exclusiviteit en ontoegankelijkheid, met andere woorden, dit was literatuur die – oh schande – niet was bedoeld voor de grote massa. Post-modernisme is een buitenlandse term, bruikbaar binnen de westerse context, maar niet van toepassing op Chinese literatuur. In theoretische kringen ontstond een heftige discussie over deze terminologie, waarbij enkele jonge critici en auteurs fel werden aangevallen. Hierdoor konden zij soms enige tijd niet publiceren. Die situatie is de afgelopen twee jaar gelukkig weer iets verbeterd.

 

Su Tong is een exponent van deze nieuwe richting in Chinese literatuur. Su Tong, wat ‘Tong uit Suzhou’ of ‘Kind uit Suzhou’ betekent, is het pseudoniem van Tong Zhonggui. Hij werd in januari 1963 in Suzhou geboren. Op zijn achttiende ging hij naar Beijing, waar hij Chinees studeerde aan de Pedagogische Academie. Na zijn afstuderen ging hij terug naar het zuiden, om in Nanjing redacteur te worden bij het literaire tijdschrift Zhongshan. Sinds 1992 is hij als beroepsschrijver lid van de provinciale afdeling van de landelijke Schrijversbond. Hij debuteerde in 1983 en heeft sindsdien een groot aantal korte verhalen en novelles gepubliceerd, alsmede twee romans. Een van zijn novelles, ‘Een schare vrouwen en concubines’, werd door regisseur Zhang Yimou bewerkt tot de film Raise the Red Lantern, die redelijk trouw is aan het origineel. Onlangs verscheen die novelle in het Nederlands, vertaald naar de engelse uitgave door L. Teixeira de Mattos, onder de titel ‘De rode lantaarn’ bij uitgeverij Contact. ‘Vliegend over mijn ouderlijk dorp Fengyangshu’ is een van de verhalen waarmee hij in de periode 1987-88 zijn naam vestigde.

 

Een van de terugkerende thema’s in Su Tongs’ werk, ook in dit verhaal, is het oproepen van het verleden. Su Tong doet dit door een verteller (meestal een ‘ik’) episodes uit het leven van diens familieleden en dorpsgenoten te laten reconstrueren. De verteller heeft doorgaans zijn hele leven in de stad gewoond, terwijl de generaties van zijn grootvader en vader nog op het platteland zijn opgegroeid. Hij kent het platteland eigenlijk alleen uit versnipperde verhalen. De verteller wordt gedreven door de instinctieve behoefte om de leemtes in die verhalen op te vullen, om erachter te komen wat er nu werkelijk is gebeurd met een zeker iemand, wat de ware toedracht was bij een bepaalde gebeurtenis. Hij volgt een haast journalistieke aanpak: gesprekken met informanten en bezoeken aan het dorp, gecombineerd met zijn eigen inlevingsvermogen leveren fragmentarische, maar toch sluitende verhalen op. Het proces van inleving in het verleden is allereerst visueel. De verteller meldt dat hij van grote afstand kijkt of terugblikt, waarna een beschrijving volgt van een moment uit het verleden. Over veel taferelen hangt een waas dat de exacte waarneming belemmert. Daar staat tegenover dat de verteller zich ook glashelder voorvallen weet te herinneren waar hij persoonlijk nooit getuige van is geweest. Dit is een teken dat het hem lukt de kloof tussen heden en verleden, tussen dood en leven te overbruggen.

 

Su Tong situeert deze verhalen allemaal in dezelfde fictieve plattelandsgemeenschap Fengyangshu (letterlijk: Esdoorn en Populier). Het dorp ligt in een welvarend, waterrijk gedeelte van China, ten zuiden van de Yangtze en de grote steden Nanjing en Shanghai. Voor Su Tong is dit dorpje de belichaming van het verloren verleden.

 

Het herscheppen van het verleden is voor deze jongere schrijvers van levensbelang. Zij hebben genoeg van de socialistische visie op de maatschappij, die eindeloos collectieve waarden als opofferingsgezindheid, vaderlandsliefde en liefde voor de Partij benadrukt. Zij hebben immers gezien hoe weinig daarvan in de praktijk terechtkomt. Daarom bouwen zij in hun werken alternatieve werelden, die een betere weergave van de werkelijkheid zijn dan het door propaganda vertekende beeld van de overheid. Tegelijkertijd zoeken ze naar waarden die de socialistische idealen kunnen vervangen. Zoals de ik-vertellers in Su Tongs werk leemtes in familieverhalen proberen op te vullen, zo proberen Su Tong en zijn generatiegenoten niet alleen de taal, maar ook de samenleving te ontdoen van haar ideologische laag. Wat dan zichtbaar wordt zijn wonderlijk kleurige, soms betoverende taferelen.