een ‘geval van verbeelding’.

Een mens die een ander mens speelt

1. Persoonsbeschrijving. Nederland.

René M. werd in een boerenhoeve niet ver van de belgiese grens geboren, in een gebied dus dat van oudsher bekend was om zijn smokkelpraktijken. Daar groeide hij ook op, ging er naar school. Tegen de achtergrond van zijn latere meesterschap is het kurieus te lezen dat hij de eerste klas drie keer over moest doen, en toen ze hem lieten overgaan was het niet vanwege zijn goede cijfers maar omdat hij te oud was. Op zijn negende was hij zeven maal wegens wangedrag van school gestuurd. Zijn slechte leerresultaten berustten waarschijnlijk niet zozeer op gebrek aan intelligentie als wel op gebrek aan interesse voor de leerstof. Hij las en fantaseerde echter veel; ook werd hij met eigen instemming misdienaar en padvinder: misdienaar minder vanwege zijn godsdienstige gevoelens – die volgens zijn eigen zeggen gering waren – maar meer waarschijnlijk om de verkleedpartij en padvinder eveneens vanwege het kinderuniform. Door zijn padvinderschap, schrijft M. zelf in zijn autobiografie ( ——-, Amsterdam, 19–), een boek waaraan ik deze en volgende gegevens ontleen, krijgt hij ‘de smaak van uniform, zelftucht en militarisme te pakken’; later wil hij bij de marineluchtvaartdienst: zee en lucht tesamen en hij in uniform; zijn vader weigert echter toestemming te geven.
Zijn moeder stierf toen hij dertien was en de hoeve werd stil, evenals zijn vader. Twee broers vertrokken als soldaat naar Indonesië, één werd al gauw vermist na een gevechtsaktie. Zijn vader hertrouwde.

Op zijn veertiende verliet René M. de school, waarvan hij toen vier klassen doorlopen had. Boer wilde hij niet worden, maar hij hield van paarden en was een goed ruiter. Hij temde paarden voor zijn vader, die in de paardenfokkerij was gegaan en zijn bedrijf tot de grootste fokkerij van Zeeland uitbouwde. Daarvóór ging René al vaak hoog te paard naar school als er sneeuw lag. Desondanks was hij: geen echte ‘kerel’. Van zijn grootmoeder kreeg hij op zekere dag een oude encyclopedie; voor ‘t eerst werd zijn belangstelling nu gewekt voor: ‘de wetenschap, voor feiten, voor gegevens, talen en getallen’. Van nu aan begon hij boeken te verslinden. Zijn feitenkennis verschafte hem meer zelfvertrouwen en zelfverzekerdheid. Daarenboven had hij een sterk geheugen, waardoor hij alles kon onthouden wat hij las. Boeken deden hem voorts kennismaken met: ‘vreemde werelden’. Binnen enkele jaren kon hij drie talen lezen en ‘namen en data op wetenschappelijk, literair en artistiek terrein correct opdreunen’.  Volgens zijn zeggen deed zijn kennis toen niet onder voor die van een afgestudeerde gymnasiast en overtrof deze waarschijnlijk in ruime mate.
Volgden schriftelijke kursussen algemene ontwikkeling, boekhouden, mulo, hbs, klassieke talen, elektrotechniek en autokennis.
Na het behalen van zijn boekhouddiploma trok hij als zestienjarige naar ‘het westen’, ging in Amsterdam wonen en werken. In zijn vrije tijd frekwenteerde hij de Universiteitsbibliotheek om er in naslagwerken te lezen, want als niet-student mocht hij zelf geen boeken lenen. In die tijd leerde hij de plattegrond van de stad zo goed kennen dat het hem later tweemaal lukte aan politieachtervolging te ontsnappen.

Zijn eerste oplichterij: een dumphandel vraagt een assistent-boekhouder met hbs-opleiding. Hij heeft geen hbs-diploma maar gaat er op af en zegt dat hij over de nodige ervaring beschikt, al twintig is maar wat klein en jong voor zijn leeftijd. Hij wordt aangenomen en vult zijn salaris na enkele weken al aan ‘door kleine malversaties en knoeierijen in de boeken’. Al met al levert het hem weinig op, maar het oplichten zelf vindt hij leuk. Hij neemt ontslag voor men er lucht van krijgt. Daar juist in die tijd veel geschreven wordt over de enorme smokkeltochten in gepantserde auto’s tussen nederlands en belgies Vlaanderen besluit hij het ook eens te gaan proberen, omdat hij de omgeving daar goed kent.

Tussenhoofdstuk over zijn kennismaking met de ‘valse, korrupte, zalige literatuur, waar hij zijn leven lang gek op is gebleven’. Borgia. Ook begint hij de vrouwen met fijnproeversogen te bekijken, namelijk: via zijn romanlektuur. (‘Zoals in dit boek staat zal ik ze genieten.’)

In België maakt René kennis met de beruchtste smokkelaars en weldra rijdt hij in gepantserde wagens vol boter, kalveren en nylons over de grens. Verdient in 1 dag meer dan tot voor kort in een hele maand. Hij koopt een tweedehands sportwagen: die aller bewondering wekt. (Zijn vader vindt goed dat hij smokkelt, want in die streken geldt het niet voor een oneervol beroep.)
Zelf schrijft hij: ‘Ik had de drempel naar spanning en opwinding overschreden. Zonder die spanning kon ik niet meer leven.’ Kogelregens tegen de carrosserie, ‘de nacht één groot pakhuis met gevaar en bedreigingen’. Het thuisfront wordt hem te heet, politie en douane schaduwen hem en ondanks zijn vele geld begint men hem te schuwen.
Hij beraamt zijn eerste overval op een bankgebouw, midden in een drukke straat. De overval lukt, hij ontkomt in een auto met vals nummerbord. Geld voor minstens een jaar. Weg uit zijn geboortestreek. Hij vestigt zich in Utrecht.

2. Nederland. België
In de vele motto’s die M. toevoegt aan het boek dat hij later schrijft vindt men de neerslag van zijn uitgebreide lektuur. Het boek opent met citaten van o.a. Toergenjev: ‘De jeugd wil daadkracht! Ook al is het een verkeerde daadkracht, de jeugd wil daadkracht!’, Jean-Paul Sartre: ‘De mens is iets dat gemaakt moet worden. En het is alleen de mens die hem kan maken,’ en Nietzsche: ‘De mens is iets dat overwonnen moet worden!’ Het laatste is een konklusie uit een later stadium, tenzij men zich wil afvragen: welke mens? Voor het hoofdstuk over Utrecht kiest hij een dichtregel van H. Marsman: ‘De nacht verft gevaren / boven de stad.’ Hij laat zich inschrijven bij de Universiteit en krijgt een collegekaart. Alle gegevens op de invulformulieren heeft hij vals ingevuld, enig diploma hoeft niet getoond te worden. Hij studeert, hoofdvak psychologie, leest, schaakt, loopt kolleges over uiteenlopende onderwerpen en versiert met zijn luxe sportwagen alle meisjes waar hij zin in heeft. (Hij probeert het ook eens met alleen maar een fiets, posteert zich bij grote winkelzaken waar om zes uur ‘drommen neukertjes’ uitstromen en tot zijn tevredenheid is het percentage kontakten nauwelijks minder.)
Hij wordt lid van een studentenvereniging, stelt keer op keer het oude Raskolnikovprobleem ter diskussie: mag een student om tot grotere prestaties te komen onrecht plegen, ja zelfs moorden? (Zoals nu en later is zijn politieke benul nihil en hij ziet in de revolutionaire studenten van 1968 simpele Raskolnikovs. Zijn impulsieve voorkeur gaat ook nooit uit naar links en hoewel hij lid is van een linkse studentenvereniging sniert hij op hun intellektuele vrijblijvendheid èn hun politieke en literair-kulturele opvattingen.) Daarnaast wordt hij lid van een toneelgroep en speelt een rolletje in De kale zangeres. (Namen die hij in deze passage laat vallen: Camus, Sartre, Heidegger. Jaspers. Marcel. Marx. Teilhard de Chardin, Wittgenstein. Hij hekelt het feit dat zijn medestudenten alleen boekjes over deze filosofen lezen en niet het werk van hen.)*

Hij wordt aangenomen door een deftig dispuut, Quatre bières, ‘omdat hij, ontnuchterend, cerebraal en gemaniëreerd (is) op een ongewoon intelligente manier’!
Eerder dan gedacht begint het geld op te raken. Hij geeft zich nu uit voor een afgestudeerd psycholoog uit Gent die in Utrecht stage loopt in de psychiatrie. Hij krijgt drie elitestudenten als kliënt, voert ‘autopsychodrama’ met ze op en krijgt ze wekelijks op de divan.
Toch is hij na twee studiejaren vrijwel platzak. Kleine oplichterijen helpen weinig: dure studieboeken namens de Universiteit bestellen en ze zelf afhalen, om ze daarna snel aan antikwariaten in Amsterdam en Den Haag te verkopen.

René M. studeert ook nog korte tijd in Groningen. Licht boeren in de omtrek op door zich als landbouwkundig ingenieur uit te geven, verbonden aan de Landbouwhogeschool te Wageningen. Hij neemt grondmonsters waarvoor de boeren honderd gulden moeten betalen. Op gedrukt papier stelt hij doorwrochte rapporten op, nadat hij een boek over grondonderzoek heeft gelezen. Geld stroomt binnen. Tot een van de boeren erg zenuwachtig doet en even naar binnen wil om te telefoneren.
Hij verbrandt nu letterlijk zijn papieren achter zich en gaat naar België.

In de buurt van Bergen valt zijn oog op een paar oude mijnen. Hij geeft zich nu uit voor mijnbouwkundig ingenieur en spiegelt de eigenaars voor dat hun mijnen misschien weer in exploitatie genomen kunnen worden; ook hier stelt hij uitvoerige rapporten samen en slaagt er op een inventieve manier in drie mijneigenaren te laten participeren in de onderzoekkosten, waarna een koopkontrakt zal volgen. Geld. Hij ziet een ‘mooi officiersuniform’ hangen en koopt het. Hij is nu van de geheime inlichtingendienst. Hij maakt kennis met een officier van de belgiese zeemacht en eet en drinkt als diens gast een week lang op kosten van de belgiese staat in een militaire kazerne. Woont enkele weken later zelfs grote manoeuvres bij van de kommandotroepen in de Ardennen, ‘als waarnemer van het ministerie van landsverdediging.’ Niemand vraagt naar papieren, geïmponeerd als men bovendien is door de vele eretekenen die hij draagt. De avonden en nachten brengt hij door in speciaal voor legerofficieren gereserveerde hotels. Geld op. Terug naar Utrecht.

Artsenbezoeker bij een farmaceutiese fabriek. Een oude smokkelaar herkent hem en nodigt hem uit voor hem te gaan werken: auto’s smokkelen naar Zwitserland. De man zal ‘een heer‘ van hem maken.
Het gaat na korte tijd fout. Hij wordt bijna gearresteerd en moet onderduiken. Zijn onderduikadres ligt in Zwitserland, bij een gerenommeerd wapensmokkelaar voor revolutionaire verzetsbewegingen in Afrika en Latijns-Amerika.

3. Zwitserland.
Genève. Interpol-Nederland vraagt zijn opsporing en aanhouding. Voorzichtig bij arrestatie. René M. is nu 25 jaar. In Zürich bezoekt hij het Thomas Mann-archief, bewonderaar als hij is van Mann en dat niet alleen, zoals hij zegt, omdat deze De bekentenissen van Felix Krult geschreven heeft, al heeft hij dat boek wel twintig keer gelezen. Voor hem is ‘de oude tovenaar’ de grootste schrijver van de duitse literatuur. Zijn kontakt, de wapensmokkelaar, verwijst hem telefonies naar een ander adres, waar een agente van de organisatie woont. Een ‘massieve blondine van voor in de dertig’ doet open en ontvangt hem met open armen. Na de eerste cocktail streelt ze al zijn hand, maar eerst hebben ze het: over literatuur en over klassieke muziek. De gastvrouw is dol op: Brahms. Op de klanken van diens Derde symfonie komen de hartstochten los.
Langdurige idylle. Hij krijgt van de baas tienduizend franken aan zakgeld en een zwitsers paspoort waarop hij vijf jaar ouder is. Hij heeft nu twee paspoorten, een andere naam en een ander beroep: ‘commercieel agent.’ Het paspoort is alleen voor Zwitserland (van een man die lange tijd in een kliniek ligt), voor het buitenland krijgt hij een ander (een derde).

Nieuwe opdrachten: tweemaal per week brengen de jonge vrouw en hij een lading wapens naar Italië, in een wagen met een diplomatiek kenteken. Dit doen ze enkele maanden. De wapens blijken bestemd voor de algerijnse verzetsbeweging de FLH.

Winter in Genève. Hij ziet een film De glorie van het leven en raakt zo onder de indruk dat hij óók chirurg wil worden. Het grootste deel van zijn tijd brengt hij nu door in de Universiteitsbibliotheek, het ene boek na het andere over geneeskunde doorworstelend. Speciaal ‘de chirurgie en vrouwenziekten’ hebben zijn aandacht.
Na een paar maanden beschikt hij over ‘een enorme parate kennis in fysiologie, anatomie en interne geneeskunde’ en speelt met de gedachte om over een jaar, als hij genoeg verdiend zal hebben, naar Amerika te gaan en daar medicijnen te studeren, want ‘in Amerika leven duizenden mensen onder valse namen, met identiteiten die hun niet toekomen. Amerika is opgebouwd en groot gemaakt door boeven, avonturiers en mislukkelingen’. Ondertussen laat hij zich onder valse naam inschrijven voor mediese werkkolleges: hij krijgt geld van de baas voor de aanschaf van belangrijke mediese instrumenten en studiefilms. Daarnaast leert deze hem vliegen in zijn privé-vliegtuigje.
Eerste patiënt. Een lid van de organisatie met een schotwond, opgelopen tijdens een vuurgevecht met de politie. Het is een kwestie van geopereerd worden (door hem) of doodgeschoten worden (de ander): de man is een in Frankrijk tweemaal ter dood veroordeelde en hij zal doorslaan als de politie hem te pakken krijgt.
Hij opereert de man die in coma ligt. Laat iemand serum halen bij het Rode Kruis en ondertekent met ‘dr M‘. De man geneest.
Daarna staat zijn besluit vast: hij zal in Brussel medicijnen gaan studeren.

4
Ook over dood en geneeskunde is René M. belezen Hij citeert statistiese cijfers van dodelijke slachtoffers en een aantal curieuze mediese gevallen, als de anekdote over Ferdinand II van Toscane die permanent in zijn kamer heen en weer liep tussen twee grote thermometers waarop hij konstant de blik gevestigd hield. Hij deed zijn broek aan of uit naarmate de temperatuur daalde of steeg. Ook vermeldt hij dat beulen vroeger soms ‘dokter’ genoemd werden en allerlei soorten geneesmiddelen verkochten, waaronder vet van gehangenen tegen vallende ziekte, gemalen schedel tegen reumatiek en een mengsel van scrotum en hersenen tegen kinderloosheid.

5 België.
Brussel. Hij huurt een appartement (de eigenaar, een arts, verblijft een half jaar in Amerika). Bestelt weer medies studiemateriaal en oefent zich in ‘referaten en medische proefgesprekken’.
Kennismaking met een meisje uit de Gentse societykringen. Op een party bij haar thuis stelt hij zich voor als dokter René M. Hij imponeert het gezelschap met zijn ‘brille’ (‘welk laatje men ook bij me opentrok – politiek, geschiedenis, geneeskunde, literatuur, geografie, economie – feiten, namen en getallen spoten tevoorschijn’). Hij laat zich echter niet te zeer gaan, zodat hij ook nog de indruk wekt bescheiden te zijn. Dokter René trekt bij het meisje in. Hij studeert overdag, loopt stage in een ortopediese kliniek, maakt kennis met ‘artsen, zakenlieden en intellektuelen’. Ook draait hij weer urenlang mediese studiefilms; ‘tongval en toonhoogte uit de mediese wereld’ kende hij nog uit de tijd dat hij artsenbezoeker was. Dan valt zijn oog op een advertentie: jong chirurg gevraagd in een kliniek in Antwerpen.

Tegen prof C. van de traumatologiese en ortopediese kliniek zegt hij dat hij is afgestudeerd aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam, specialisatie tijdens zijn militaire dienst in chirurgie. Hij praat over gekompliceerde gevallen en over internationaal bekend staande medici die hij zou kennen. Naar een bul of papieren wordt niet gevraagd. Als hij bovendien nog vertelt dat hij getrouwd is met de dochter van een belgiese politiecommissaris in Gent is de zaak prakties bekeken.
Dan, als hij metterdaad zijn eerste aanstelling krijgt als chirurg, springen de tranen hem in de ogen, niet alleen om het vorstelijke salaris.
Ze verhuizen naar: een even vorstelijke villa bij Antwerpen met een enorme tuin en oprijlaan en al. En ze kopen: een zee-groene amerikaanse auto. Het leven was: ‘een droom’.

Zijn eerste kleine operatie, spoedig gevolgd door gekompliceerdere, waaronder een schedelboring. De jonge chirurg neemt volop deel aan het belgiese dolce vita, waarin open vulva’s even veelvuldig voorkomen als tibiafracturen.
Hij naait, stelt diagnoses, snijdt. Konstateert dat zijn kollega’s fouten maken: een onachtzaamheid kost een man zijn been. Op verzoek houdt hij een lezing voor kollega’s: ‘over vitamine D-refractaire rachitis’, wordt er mee gekomplimenteerd. Dan gaat het in versneld tempo. Kennismaking met een kolonel van het belgiese leger, die hem uitnodigt twee dagen in het militaire ziekenhuis te komen werken. Als zijn rang vult hij in: majoor buiten dienst, en overeenkomstig deze rang wordt hij gesalarieerd. En een majoorsuniform gaat hij dragen. Vaak wordt hij nu gebeld door fabrikanten, notabelen en hoge ambtenaren, die hem tienduizenden guldens bieden als hij hun zoon afkeurt (dreiging Kongo), wat hij steeds weigert. Inspektiebezoeken aan de mediese diensten van militaire centra in Keulen, Kassei e.a. steden, waarbij hij kontakten legt voor de verkoop van zogenaamd in beslag genomen maar in feite gestolen auto’s waarvoor hij een hoge provisie opstrijkt. Binnen de kliniek maakt hij promotie, krijgt gekompliceerder gevallen te behandelen. Hij klaagt over de ondeskundigheid van zijn kollega’s, hun harteloosheid.

Dan plotseling: het verzoek van de gemeente Antwerpen om zo spoedig mogelijk een fotokopie van zijn doktersbul te sturen. Hij overweegt een valse kopie te maken, maar bedenkt zich en neemt ontslag. Het wordt ingewilligd. Hij solliciteert nu bij een kinderziekenhuis en wordt dezelfde dag nog aangenomen.
Dan opnieuw een uitnodiging voor een andere chirurgiese kliniek, zijn derde. Weer staat hij achter de operatietafel: hoofdzakelijk buikoperaties nu.
Volgt spoedig erop zijn vierde kliniek, waar hij tweede chirurg wordt. ‘Nu ging het niet meer alleen om traumatologie en orthopedische operaties. Nu werd alles van mij verlangd!’ ‘Dit was groots, dit was geweldig!’ Daarenboven zou hij ook als vrouwenarts moeten optreden. Hij draait ‘s nachts urenlang operatiefilms.
Zijn eerste sekties op lijken.
‘In deze wereld had het mes altijd het laatste woord. Wie immers kon het mes ter verantwoording roepen?’ Maar niets gaat mis, althans niet bij hem. Hij geeft uitvoerige beschrijvingen van door hem verrichte operaties: hij lééft erin. Met kerstmis bezoekt hij in Parijs een chirurgenkongres. Maakt er kennis met beroemde chirurgen uit andere landen, neemt kennis van de nieuwste metoden op het gebied van de hartchirurgie en logeert enkele dagen bij een Parijs chirurg.
Maagoperaties, amputaties, kankergezwellen, galblazen, nieren, blinde darmen, eierstokken, bevalling met vacuumvextractor, sekties op lijken. Nietzsche’s Die fröhliche Wissenschaft als bedlektuur.
Hij besluit ‘een wat gemakkelijker en bevattelijker handboek voor eerstejaarsstudenten’ te gaan schrijven en maakt er lange synopses en aantekeningen voor.

Dan, terwijl hij zich gereed maakt voor een operatie, wordt hij aan de telefoon geroepen. Een stem: ‘Dokter M. er is zojuist een arrestatiebevel tegen u uitgeschreven. Maak dat u wegkomt!’
Via sluikwegen bereikt hij Nederland. Opnieuw op de vlucht. In Amsterdam huurt hij een klein appartement.

6. België, opnieuw.
Ook in Nederland loert de politie op hem, naar hij van zijn vader hoort, maar in de kranten staat niets over hem. Hij kan België niet vergeten en besluit er opnieuw te beginnen.
Brussel. Hij huurt een villa in de buitenwijken, schaft zich valse papieren aan. Begint spaans, italiaans en portugees te leren. Denkt erover naar Zuid-Amerika uit te wijken, maar zijn geld raakt op.
Dan opent hij een notariskantoor, huurt een stenotypiste, plaatst advertenties: Notaris W. van de Remorteele. Verkoop van huizen, villa’s, landerijen, fabrieken, gronden, alle geldleningen.
Verzekerings- en financieringsmaatschappijen zijn bereid hem geld te lenen. Zijn kantoor blijkt ‘goed te staan aangeschreven’, want niemand wint informatie in. Maar zijn geniaalste uitvinding is: de plasticmasjiene. Op een advertentie krijgt hij honderdvijftig brieven binnen van HH fabrikanten uit heel België. De masjien kan bediend worden door éen man en vervaardigt alle mogelijke soorten plastic kopjes, borden en lepels. Het geheel is een box van aluminiumplaten, waarop knoppen, lampjes en hendels. Aan de voorkant bevinden zich twee grote gleuven om het ruwe plastic in te doen, waarna via een eenvoudige regeling van de hendels de kopjes, schotels en lepels door een klep naarbuiten glijden, nog vochtig van het chemiese proces. Want: binnenin de masjiene zit een jongen die de voorwerpen naar buiten duwt. Anders gezegd: een masjiene met een mens erin. Een stuk of tien bezoekers zijn zeer geïnteresseerd en graag bereid een forse aanbetaling te doen, waarna ze dan toch ook wel de ingewanden van het apparaat willen zien. Hij maakt afspraken, inkasseert het geld en neemt de vlucht naar Frankrijk.
Koopt in Parijs een auto en reist naar het zuiden, na in Fontainebleau een amerikaans luchtmachtuniform gekocht te hebben. Hij is nu captain Robert Helms uit Topeka. Monte Carlo. Spanje, Barcelona. Samen met een amerikaanse majoor. Bezoeken aan bases van de amerikaanse luchtmacht.

De winter brengt hij door in Monte Carlo, ‘kaarten van Europa bestuderend, broedend op plannen, acties uitdenkend’, terwijl hij aan een roman begint die zijn leven als chirurg weergeeft. In het voorjaar gaat hij terug naar België, waar hij zijn amerikaans uniform verwisselt voor een belgies uniform.

7. België, derde maal.
Intrek bij een vroegere vriendin, in een grote villa. Hij doet zijn uniform uit en trekt een priesterkleed aan. Als missionaris met verlof uit Kongo krijgt hij toestemming om een geldinzameling te houden ‘voor de bouw van een Labor-huis’. Hij speelt de orthodoxe dogmaticus en reaktionair, die alle moderniseringen in de kerk met misprijzen gadeslaat. Dat wekt vertrouwen bij de eenvoudige man en zelfs bij de jeugd, ‘die de progressieve meelopers sneller doorziet en laat vallen dan de standvastige reactionair’. (Hij citeert zelfs Hitler en het door hem gekonstateerde verlangen van de jeugd naar ‘ascese, discipline en hiërarchie’, meer dan naar ‘welvaart, vrijheid en sociale gelijkheid’.)
De missionaris neemt de biecht af en draagt missen op: hij kent taal en terminologie. Laat boete doen. (Een boer die zijn eigen koeien geneukt heeft draagt hij op twintig kilometer te lopen met kiezelsteentjes in zijn klompen, waarna hijzelf naar het schouwspel gaat kijken.) Vooral laat hij penitentie doen door forse giften in de kollekteschaal. Hoewel het hem niet slecht gaat besluit hij het toch ‘grootser’ aan te pakken: ontsteld door de vergaande ontkerstening van de Lage Landen sticht hij een Paulus-kommune om een dam op te werpen tegen verdere uitholling en het toenemende kommunisme. Onder de aanbevelingsbrief prijken de namen van oa. Godfried Bomans. Gabriël Smit, Toon Kortooms, Henri de Greeve. Jan Cottaar en Leo Pagano.
De brief wekt enorm entousiasme en alle aangeschreven pastoors houden kollektes voor hem. Maar het meest verguld is hij nog met een interview in een groot vlaams blad, waaruit hij in zijn boek uitvoerig citeert.
(Ziet u een mogelijkheid voor de vrouw in de kerk?
-Geen enkele. Het is onbijbels en niet rooms.
Maar Deborah dan?
-Die had een bijzondere geestesgave, maar die is ook elders tot uitdrukking te brengen. Er zijn voor de vrouwen wel taken maar geen ambten.)
Als soutanedrager is hij nooit ontmaskerd.

* Gewaarschuwd moet worden dat, hoewel de feiten met betrekking tot M.’s oplichters-exploten juist zijn, die wat betreft zijn kennis en andere bekwaamheden onkontroleerbaar zijn en waarschijnlijk opgevijzeld (: in een mooier kostuum gestoken), evenals zijn erotiese avonturen en andere kurieuze kontakten. Om M. ‘s leven als meesteroplichter gaat het hier echter.

verder naar deel 2