terug naar deel 1
 
8.
En weer ontmoet hij de smokkelaar-autohandelaar uit zijn Antwerpse tijd. Voor hem smokkelt hij gesloten wagens naar Spanje: ze zijn als amerikaanse legerwagens gespoten en hebben een amerikaans nummerbord. De auto’s worden gewoon in België op de trein gezet, waarna hij ze in Barcelona voor verder transport naar de bases afhaalt. Het lukt. Maar zijn glorietijd is achter de rug en van nu aan gaat het bergafwaarts met hem. Hij wordt verraden, de politie komt hem op het spoor en hij moet vluchten. Wordt achtervolgd, vlucht over de nederlandse grens. En weer terug ‘s Avonds verschijnt zijn foto op de televisie.
 
9.
Na veertien dagen op zijn onderduikadres te hebben doorgebracht verkleedt hij zich als vrouw en gaat de straat weer op om te telefoneren. Opnieuw verraad.
Een nieuwe afspraak met een andere oude smokkelbaas. Hij voelt zich nu: een opgejaagd beest. In een val gelokt en voor de derde keer verraden wordt hij gevangengenomen en geboeid naar de politiekazerne in Gent gevoerd. Hier blijkt dat er al maandenlang weddenschappen op zijn gevangenneming zijn afgesloten.
 
10.
Strafgevangenis Gent. Een kleine cel, een stinkende ton, een ijzeren brits. En hij krijgt: ‘een afgedragen militair uniform aan.’
Volgen langdurige verhoren en een psychiatries onderzoek van drie maanden.
In zijn boek beschrijft M. de afschuwelijke wantoestanden die er in het observatiecentrum heersen: er mag niet gesproken, gelachen, gelezen en gewerkt worden, alleen gestaard. Het is als in de middeleeuwen: de bewakers tonen elkaar lachend elkaars patiënten. Ook als men zich niet verzet gebruiken ze geweld.
 
11.
De gentleman-misdadiger wordt voor abnormaal verklaard en veroordeeld tot vijf jaar internering. Veel publiciteit in de pers. Dan ontvlucht hij.
 
12.
Na de nodige nieuwe avonturen wordt hij in Nederland opnieuw gegrepen. Hij heeft dan inmiddels wederom een gestolen priesterkleed gedragen. Bijna heeft hij een aanstelling in een Nijmeegs ziekenhuis in de zak als ‘hoofdassistent van de anaesthesieafdeling; maar zijn taktiek is slordig geworden en slecht doordacht, ‘te ongeïnspireerd’: of, zoals hij zelf zegt: ‘Ik kon het alleen niet meer aan.’ Hij heeft teveel verschillende namen opgegeven en valt door de mand. De politie. Hij slaagt erin te ontsnappen, koopt een valse baard (: zelfs zijn attributen gaan achteruit) en reist naar Breda.
 
13.
Amsterdam. De politie heeft een grootscheepse jacht ingezet. Bij een verhuurkantoor voor toneelkleding huurt hij een uniform van kapitein-vlieger. Hiermee gaat hij naar de bioscoop. In de hal maakt hij kennis met wie zijn levensgezellin zal worden, zijn Cobi. Ze besluit met open ogen zijn avonturiers-bestaan te delen.
Volgen nog een aantal ongelooflijke avonturen en diefstallen, reizen naar België en de Riviera. Schietpartijen (op hen) tijdens smokkeltochten. Heel Interpol in Nederland, Duitsland en Frankrijk is nu naar hen op zoek. Ze zijn diplomaten en luxe skiërs. Dieven van juwelen en bont. Een villa aan de baai van Lavandou fungeert als roversnest en uitvalshol voor operaties in het noorden Liefde en palmen. Sprookjesdiners. Kaarsen en kerstbomen Mercedessen. Lancia’s. Ferrari’s. Jaguars. Aston Martins. Knoflook.
Dan: verdovende middelen Istanboel, in de hoop: er spoedig mee op te kunnen houden. Partner en medegangster doodgeschoten in Parijs. Spanje Riviera. Ze willen naar Argentinië (Europa brandt hen onder de voeten ‘Alle hotels, restaurants, cafés, benzinestations en poiitieaganten’ zijn in het bezit van hun foto.) Maar de paspoorten zullen heel duur zijn. Nog één laatste slag. Londen. Een gestolen jacht. Schipbreuk Wight. Gewond. Herstel, tien dagen in de bossen. Terug naar vasteland, in gestolen vliegtuigje. Tiger Moth. Hij kan tenslotte vliegen. Aankomst in Normandië.
Lavandou.
 
14
Laatste hoofdstuk voor hun gevangenneming. De papieren voor hun vertrek naar Zuid Amerika liggen gereed in Duitsland.
Hij filosofeert over de manier waarop hij zijn leven geleefd heeft. (Zijn?) Ik citeer – de kursivering is van mij: ‘De actie diende altijd een doel. Ik kon me steeds volledig inzetten. Dit extatische activisme beleefde ik zó intens, dat ik er een unieke vorm van direct, voelbaar geluk in ging zien.’ (-) ‘Maar door de angst en onzekerheid, waarin ik vrijwel onafgebroken leefde, kon ik juist een ander zijn. (Kurs. van de schrijver zelf) en tot alle gebeurtenissen de afstand bewaren, die mijn desperado-avonturisme tot zon bedwelmende vrijheid maakte. Maar het ogenblik van elke zegepraal betekende meteen het begin van een mislukking.
Ik joeg op iets dat niet bestond! Maar daardoor bestond ik juist.’
Het bovenstaande is voor een deel juist, maar waarschijnlijk joeg de desperado in de eerste plaats op een andere = eigen identiteit, die tegelijk een algemene identiteit was (: zie de vele soorten uniformen, van koorknaapkledy tot militaire uniformen, soutane, vrouwenkleding, baard), angst was er een begeleidingsverschijnsel van en mogelijk een stimulans, een stimulantia, activisme de enige mogelijkheid tot permanente verwezenlijking. Het gevoel van vrijheid dat hij smaakte kwam veeleer voort uit het tijdelijke feit dat hij iemand was (een rustpunt in de tijd) en niet door het afstandelijke dat hij zou ondervinden, het laatste ervoer hij waarschijnlijk omdat de identifikatie met de ander die hij was niet helemaal volledig was, mogelijk omdat hij er eenvoudig niet helemaal in kón geloven, temeer omdat hij tenslotte toch iemand was en geen nul. Dat iedere zegepraal het begin van een mislukking inhield klinkt mooi en is psychologies juist, maar geldt mijns inziens niet voor hem: hij had onbeperkt chirurg kunnen zijn, dwz. zo lang hij erin geloofde en hij bereid was erin te geloven. Hij bestond door zijn maskers, zijn persona, natuurlijk, maar bij René M. krijg je steeds het gevoel dat hij weliswaar die steeds wisselende persona kon zijn, maar ook die ene als het moest en kon. Dat maakt zijn geval zo uitzonderlijk. En helaas verhinderde de maatschappij dat hij die persona kon blijven (Notabene: hij had maar vier jaar lagere school.) In het vervolg van zijn analyse zegt hij voor een deel modieuze onzin, spreekt zichzelf tegen en tracht over te brengen dat hij het voor het geld alleen deed. Tegelijk beweert hij zijn akties weldegelijk als exemplaries te zien, ja, als ‘historische gebeurtenissen’, waarbij hij Marx aanhaalt: ‘Grote gebeurtenissen herhalen zich tweemaal: eerst als tragedie, vervolgens als farce.’ Alleen, het laatste meent hij niet echt of alleen achteraf, maar niet tijdens zijn ‘akties’.
Zijn zelfanalyse stelt wat teleur, had intelligenter kunnen zijn. Ook zijn politieke inzicht is beneden alle peil, daarbij uiterst rechts. Misdadigers en mensen die vergrijpen plegen tegen de heersende maatschappelijke regels zijn vaak rechts en vereren de wetten en regels die ze breken, vereren autoriteit en ‘discipline’ – ook M. doet dit: discipline is zijn ‘positivisme’, gericht tegen zijn onzekerheid, maar niet alleen daartegen -en ze haten zoals bekend maatschappelijk revolutionairen. (M. is een voorstander van de alle partijen verzoenende monarchie.) Maar mogelijk is hij niet erg intelligent en vóór alles een veelweter met een goed verstand. Misschien moet je om intelligent te zijn ook meer identiteit hebben. Hoe het zij, iemand die dingen als het bovenstaande vindt wordt gepakt of laat zich pakken. Wat dan ook gebeurt aan het begin van het boek. Hij zal daarna waarschijnlijk ook geen moeite hebben om zich om te schakelen en een waardig lid van de maatschappij te worden. Hij zal misschien zijn die hij zal wor den (; een kleine boekhouder?) en nooit die hij óók geweest is (: chirurg), zelfs niet in zijn fantasie, daar is weinig spekulatie voor nodig. Het zal zover van hem afstaan dat het lijkt of hij het nooit beleefd heeft. Of vergis ik me toch hierin en ben ik beïnvloed door mijn latere lektuur over hem; een paar van zijn latere uitspraken in een interview?*
 
* In een interview na zijn vrijlating stelt hij het inderdaad voor alsof hij niet op weg was naar Duitsland om zijn papieren voor Zuid-Amerika te halen.
 

15. Publieke gevangene

Na hun gevangenneming werden René M. en zijn vriendin publiek bezit, de kranten maakten zich naar waarheid van hen meester, zoals daarvoor op een spekulatiever manier. (Toen ze slapend in hun witte Mercedes gevangengenomen werden, gesinjaleerd door een boswachter, trof de politie achter in de auto een dikke stapel kranteknipsels aan over hun avonturen: René’s ‘historiese bewustzijn’; hij droeg het in feite in krantenvorm met zich mee, geëxtrapoleerd en geëxternaliseerd zoals we tegenwoordig plegen te zeggen; zijn verleden lag toen al letterlijk achter hem.)
Ze hebben het publiek mee, want we staan aan het begin van een periode van nostalgie; ze zijn de nederlandse ‘Bonny en Clyde van de zestiger jaren’. De strafmaat valt bovendien erg mee; hij krijgt maar tweeëneenhalf jaar gevangenisstraf voor elf zaken, elf van de tachtig die op zijn konto geschreven konden worden. Ook Cobi wordt als medeplichtige veroordeeld. Tijdens zijn gevangenschap schrijft hij zijn memoires, die uitgegeven zullen worden door de Arbeiderspers en bij verschijning van het boek krijgt hij een pagina-groot artikel plus groot portret in het grootste weekblad van Nederland, Vrij Nederland geheten. In een kort interview in dit artikel zegt hij geen spijt te hebben van wat hij gedaan heeft, al weet hij niet of hij het over zou doen. Hij is nu gelukkig getrouwd en heeft geen behoefte meer aan zwerven en opgejaagd worden, echte rust en vrijheid zijn pas je ware: een normaal leven in een normale maatschappij. Zijn zucht naar avonturisme evenals naar militairisme is hij kwijt. En: ‘Je moet je richten naar de toekomst, je afwenden van het verleden.’
Hij is nu enquêteur van beroep, al weet hij niet of hij dat blijft Want: ‘Ik zou altijd willen schrijven.’ – ‘Ik heb geleefd om te kunnen schrijven.’ – Stof genoeg. ‘Auteur worden (kurs. van mij) en met mijn vrouw aan de Cote d’Azur gaan zitten – dat is nu mijn ambitie.’
Zijn laatste droom en metamorfoze. zijn laatste schijngestalte: literatuur, waarin je je onbeperkt en straffeloos uit kunt leven, schrijven: steeds iemand anders zijn, permanent worden in plaats van zijn (: ik ben die ik bezig ben te worden, ik ben niet die ik ben).
En wat voor soort boeken denkt hij dan te gaan schrijven?
‘Doktersromans, waarschijnlijk:’ – Haha!
Je kunt het. zelfs als schrijver, nauwelijks bedenken
 
Een geval van verbeelding.
Het avontuurlijke leven van René M. kan beschouwd worden als een geval van verbeelding, verbeelding die een tijd-je werkelijkheid is geweest en daarna weer verbeelding, verbeelding die achter hem ligt: onwerkelijkheid die misschien nauwelijks meer denkbaar is vanuit zijn huidige situaties en/of veranderde mentaliteit, persoonlijkheid, maatschappelijke instelling: een oude droom dus, met al een baard, een televisieprogram ma waarnaar hij ‘s avonds kijkt, kleurrijk maar onwerkelijk. De angel van de verbeelding heeft zijn wezen waarschijnlijk niet geraakt, omdat zijn wezen te amorf was, te weinig eigen, te weinig ingevuld met ik. Misschien bezat hij zelfs in wezen weinig verbeelding, hoe paradoxaal dit ook mag klinken, want kreatieve verbeelding vereist tenminste een persoonlijke, individuele kern, maar hij was steeds iemand anders, volledig of bijna volledig – zijn metamorfozes waren een uiterlijke tooi, een standaardtooi (maar als zodanig maximaal werkelijk, een andere werkelijkheid was er niet voor hem), tooi waarin hij diepin niet geloofde en niet kon geloven omdat hij geen eigen identiteit bezat. Zelfs de taal, het idioom dat hij sprak waren steeds die van iemand anders.
 
Tweede paradox. Voor de lezers van zijn leven verleent de wetenschap dat de beschreven feiten waar gebeurd zijn een extra dimensie aan de leeservaring, de derde dimensie van de werkelijkheid (zoals in de realiteit de diepte de derde di-mensie is – een ervaringsillusie – en de verbeelding de vierde dimensie van de realiteit) en deze realistiese dimensie blijven zijn avonturen behouden, ook wanneer de feiten voor de aktivist zelf achter hem zijn komen te liggen en weer tot verbeeldingswerkelijkheid met fiktiekarakter zijn geworden. NB. Ze blijven dit werkelijkheidskarakter behouden ondanks het hoge fiktieve gehalte dat ze voor óns moeten hebben die ons de realisatie van die verbeelding nauwelijks als mogelijkheid kunnen indenken. Voor M. zelf was daarentegen het realiseren van gelezen fiktie aan de orde van de dag. Vraag: hoe zal hij zich in zijn leven verder realiseren?
 
Leven na de illusie of een geval van werkelijkheid.
Ik ben enorm nieuwsgierig hoe René M. zich ontwikkeld heeft, ik ben het al jaren. Hoe is de mens die voor een ander mens speelde nu? Wat heeft hij gedaan met zijn kennis, zijn verworven bekwaamheden? Tenslotte bezit hij die en het is denkbaar dat hij na een serieuze studie aan de universiteit in betrekkelijk korte tijd een echt diploma zou kunnen halen en bijvoorbeeld dokter worden of chirurg, de ervaring heeft hij tenslotte al. Fiktie schrijven doet hij kennelijk niet. (Anderzijds denk ik aan het beroemde geval van die franse boerenjongen – ik heb het relaas helaas niet opgetekend – die op de kleine boerderij van zijn vader als knecht werkte. Toen hij opgeroepen werd voor militaire dienst en aan intelligentietests onderworpen werd bleek er geen enkele test te bestaan die op zijn IQ was berekend, voor zijn intelligentie was geen getal, geen schaal, de jongen bezat het grootste superbrein dat men tot dan toe had geprobeerd te meten. De rekruut hoefde zijn dienstplicht niet te vervullen, maar mocht studeren; hij verwerkte, als ik me goed herinner, in éen jaar de hele leerstof van een zesjarig gymnasium en beëindigde vervolgens een ingenieursstudie aan de universiteit in twee jaar – zo was het ongeveer. Toen hij afgestudeerd was keerde hij terug naar de boerderij van zijn vader om boerenknecht te worden. Ik geloof niet dat men sindsdien meer iets van hem gehoord heeft. Het is bekend: een onderdeel van de intelligentie is interesse, een instrumentale wil; zonder die interesse kan men niets met zijn intelligentie doen.)
Ik besluit René M. een brief te schrijven en te vragen of hij een gesprek met me wil hebben, liefst bij hem thuis. Ik stel me er veel van voor en zal hem het honderd uitvragen. Tegelijk kan ik dan het soort interieur zien waar hij van houdt. Bij de uitgeverij van zijn boek vraag ik zijn adres. Na enige tijd komen ze het te weten, want hij is inmiddels enkele malen verhuisd en ook gescheiden Hij woont in Amsterdam en is hertrouwd.
Ik schrijf de brief, omzichtig. Zeg dat ik geboeid zyn vroegere exploten gelezen heb en er enkele jaren geleden al eens een passage in een gedichtencyclus aan heb gewijd. Ik vraag mij af hoe hij nu op de maatschappij reageert, dwz. ‘als iemand die daadwerkelijk chirurg geweest is’.
Verder deel ik mee dat ik een ’embleem’ aan hem wil wijden en stuur hem enkele reeds geschreven delen ervan ter kennismaking toe, evenals een boek van mij (Mannekino). Als ik de brief onderteken dringt het tot mij door dat ook ik een schuilnaam gebruik.
 
Open einde. (Opera aperta.)
Enkele dagen na het versturen van het pakje gaat de telefoon. Ik ben verzonken in ander werk en nu zelfs al bijna vergeten dat ik hem een brief geschreven had. (Stilte.) Ik reageer inadekwaat en vraag of hij mijn pakje ontvangen heeft.
M antwoordt: – Ja. Wat is er de bedoeling van?
– De bedoeling? Er was toch een brief bij. Daarin heb ik uitvoerig mijn bedoelingen uiteengezet
– O, was er een brief bij
– Hebt u hem dan niet gevonden?
– Nee. Maar dan zal ik het pakje openmaken.
– Ja, doet u dat en leest u eerst de brief, dan kunt u daarna beslissen of u op mijn verzoek in wilt gaan.
– Goed, u hoort nog van mij.
Mijn god, denk ik, hij heeft het pakje niet eens opengemaakt. Alsof het een bombrief was, vol explosief materiaal. Hij moet zich ontzettend bedreigd voelen. Hij zal mijn naam gekend hebben en heeft mijn telefoonnummer in de gids opgezocht, want de brief heeft hij niet gelezen. Zelfs een schrijver is een bedreiging voor hem of vooral.
Tien minuten later gaat opnieuw de telefoon. Een lichtelijk geagiteerde M. Ik moet begrijpen dat hij absoluut niet op mijn voorstel in kan gaan. Hij heeft nu een goede positie opgebouwd, is ‘gereklasseerd’- hij korigeert zichzelf – heeft ‘zichzelf gereklasseerd’ en is een ‘behoorlijk burger’ geworden, die ‘zinvol werk’ verricht, werk dat hij zich niet graag ontnomen zou zien door nieuwe publiciteit: hij zou zeker zijn baan verliezen; hij is nu 45 jaar – ik had hem een stuk jonger getakseerd – en heeft misschien nog vijftien jaar voor zich waarin hij dit zinvolle werk kan doen. Zijn boek heeft hij nog in een laatste vlaag van avonturisme geschreven, maar die periode ligt nu volledig achter hem.
Ik zeg dat het absoluut niet mijn bedoeling is zijn positie te doen verslechteren en hem dwars te zitten: ik wil zelfs overwegen zijn naam in mijn ’embleem’ te veranderen, de titel van zijn boek niet te noemen en het verhaal alleen in een literair tijdschrift plus in mijn eigen boek te plaatsen, media die het grote publiek niet bereiken.
Hij vindt dit erg aardig van me en zegt wel een gesprekje met me te willen hebben, maar alleen ‘over niet diepgaande dingen’.
Nu houd ik op mijn beurt de boot een beetje af en raad hem aan eerst nog eens over de zaak na te denken. Uit mezelf beloof ik hem te laten lezen wat ik over het gesprek schrijf en als het hem niet bevalt zal ik het verscheuren. Ik wacht af. De analyse van zijn ‘geval’ heeft hij nog niet kunnen lezen en misschien zint hem die helemaal niet. Ik realiseer me in de loop van de volgende twee dagen dat ik het in wezen helemaal niet erg zou vinden als het gesprek niet door zou gaan. De oningevuldheid van de X-x aantal mogelijkheden is boeiender dan de werkelijkheid waarschijnlijk zal zijn, vrees ik, zoals ik ook geen behoefte heb om het gezicht van M. in te tekenen. De werkelijkheid simplificeert soms de werkelijkheid. Zijn naam laat ik trouwens al weg, evenals de geschreven bron van zijn leven. Voorlopig blijft het dus bij een adres en een telefoonnummer als enige kontaktpunten met een realistiese fabel over een man zonder gezicht en naam.
 
Als schuilnaam voor hem gebruik ik de voornaam die hij zelf als schuilnaam heeft gebezigd vanaf het moment dat hij zich in België voor arts uitgaf (: misdadigers handhaven altijd een deel van hun oude identiteit, vaak door hun al of niet gedeeltelijk gewijzigde voornaam te blijven aanhouden plus de beginletter van hun achternaam of, maar dat komt veel minder vaak voor, alleen de initialen): René, Ik voel nu een grote aandrang om toch de initiaal van zijn achternaam te handhaven, alsof dit de echtheid, het waarheidsgehalte enorm vergroot, maar ik heb al beloofd het niet te zullen doen. daarom kies ik bijvoorbeeld M., want in werkelijkheid heeft iedereen een achternaam. Ik verander mijn reeds geschreven tekst in die zin.
 
Na enkele weken wordt het me duidelijk. M. laat niets van zich horen.
 
Het is ook maar beter zo.
 
Aldus wordt werkelijkheid een (naamloze) legende.
 
Taal.
De taal past zich aan bij die legende, niet bij de werkelijkheid.
 
Taal (2).
De taal past zich aan bij de legende van de werkelijkheid.
 
Moraal.
De droom van een oplichter: werkelijkheid.