I

de dageraad valt terug op zichzelf
uitputting hij valt terug op het bed
de dageraad zonder tragedie alleen nevels
wolken heel laag stijgen op uit de dageraad
de dageraad achter hem achterover ziet hij zon tussen zijn vingers
bij dageraad begint een hàzeren
hij snuffelt aan het raam staand hoort hij niet
de dageraad wordt gevuld met inspanning en ledigheid
droge dageraad woest verlicht
verlicht gebladerte dient hier als mantel
ommanteld door de dageraad de dieren tegemoet
de zon tegemoet hij is er niet en er tegenover de maan
bij dageraad neemt de maan haar temperatuur op
stormen van onzichtbaar ijs in tastbare stof
als hellingopwaarts het is dageraad het genies breekt los
zij liggend onder het bed beschermd tegen de spinnetjes
ondersteboven lakens door de war van het schoppen
hij bevestigt vier grijze duiven en een witte
gevleugelde fazantjes verward in de struiken trappelen
voortschrijdend najagend simpele signalen pikken ze

II

ze laten geen sporen achter de zolen op het stof van bladeren
hij denkt hemelpelgrim waar kom jij opeens vandaan
van waar daalt af gelatinehuis tussen de dijen
aborteert de dageraad brandt in het sprokkelhout klein woud
vruchtbaar en stervend zij hij en zij zwevend zeggen
argwaan voorbij de muren worden de honden niet losgelaten
op de paden op het gras krijgt ze een grijns
een vliegt er vrij laag hij jaagt hem terug in de keel
sta op het is dageraad valt terug uitgeput later wat zegt u

III

de dageraad ongepast gevoel verbergt geen enkel gevoel
bewegingsmechanisme bereidt de inspanning voor astrale uitputting
miljoenen slakken gaan op weg zonder huis op de hielen
waar de omheining zich verheft vergiften in de lengte en in de breedte
doorzichtig giftig zonder masker voor het ademen spelend
zonder sterren stort hemelpelgrim neer van de sterren
met zijn hoofd binnen de omheining weigert het verplichte ademen
zij zegt vanochtend zie ik veel minder goed vanochtend in het licht
vanochtend in de geest ontploft gedroomde helderheid
aan het raam staand bevestigt zij vier witte duiven
tenslotte gaan alle hekken wijd open en weer dicht
wanneer ze de lucht schoonveegt de dageraad vervangen in fijn stof
nu net als toen aan het begin van het tijdperk is er dit gewicht
omheining met hekken met deuren met vensters met muren met punten
met sleutels met balken met speeksel met gerochel met grijnzen met omhulsels

gelatineus komt het neer tussen de dijen op het midden van het uur
stopt het hoofd in het zakje vergeten veertjes
meer dan licht de zolen zonder sporen bij het voorbijgaan in de ochtend
op het stof op de bladeren raakt de vingers aan snijdt
de doorzichtige maan tegemoet droom van een roze tong
de tijd met rode lichten wordt hij aangegeven door het kuddedier heelal