Den Uyl en de kunst

Het was in het jaar van de staking dat Remco Campert drs. J.M. den Uyl verzocht enige woorden te spreken over socialisme en kunst. ‘Iets zinnigs, zo mogelijk’. Op 16 Juni was het zover. In de stampvolle burgerzaal van het Rotterdamse stadhuis kreeg Remco Campert de P.C. Hooft-prijs, die hem drie jaar geleden al werd toegekend uit de handen van minister Gardeniers.

Wat ik te horen kreeg van Den Uyl, voor zover ik het kon verstaan tenminste, deed mij enigszins ongerust op mijn stoel heen en weer schuiven. Ik vroeg me af hoe Remco Campert op het idee gekomen zou zijn om Den Uyl te vragen. Misschien had hij aan de vorige verkiezingen gedacht, de kunstenaars-karavaan voor Joop, waar ik zelf ook nog deel van had uitgemaakt in de ijdele hoop die wielrenner uit het Cats-huis te kunnen houden en waardoor ik in de gelegenheid was geweest mee te maken hoe op een ochtend in een Amersfoorts bejaardenhuis de vroegere minister van financiën Wim Duisenberg door een bewoner werd aangesproken in de veronderstelling dat de voormalige bewindsman wel een verbetering zou kunnen aanbrengen in ‘s mans financiële situatie.

Ja, zo denken veel mensen dat politiek in elkaar zit. De ideale situatie: de minister bekommert zich persoonlijk om het wel en wee van iedere afzonderlijke burger. En zo werd het in de kampagne ook eigenlijk voorgesteld. Na vadertje Drees zou ome Joop hoogstpersoonlijk het vaderland redden. De macht werd voorgesteld in de vorm van één man en werd daardoor juist onzichtbaar gemaakt.

Over macht ging het die 16e Juni ook in het betoog van Den Uyl. Hij begon met een citaat uit een interview met de laureaat waarin deze gezegd zou hebben: ‘Het (d.w.z. politici en kunstenaars) zijn twee soorten mensen, die allebei – weliswaar met verschillende middelen – macht willen uitoefenen, vat op iets krijgen, de koning van de wereld willen worden.’ Na deze dichterlijke bespiegeling van Campert kostte het Den Uyl geen moeite meer te beweren dat: ‘Het risiko van het kultuurvakuüm wordt groter naarmate kunst en politiek meer in gescheiden kompartimenten naast elkaar bestaan’, waarna ‘iets van de heftigheid van de revolte van de zestiger jaren door hem werd verklaard uit het feit dat kunstenaars zich zo weinig aktief met politiek hadden bemoeid. De verbeelding was niet aan de macht gekomen, maar dat zou allemaal gaan veranderen nu de ‘aanval op de konsumptie maatschappij’ eenmaal was ingezet en het kultuurpolitieke programma zou bestaan uit ‘een ontmaskering van het dikdoen over kunst. De heiligheid van de kunst moet worden vernietigd.’

De kern van een socialistisch kultuurbeleid, aldus Den Uyl, wordt gevormd door een ‘integratie van politiek en kultuur’.

Zou Remco Campert dat ook allemaal zo zien, dacht ik. Vast niet. Remco Campert had met zijn uitspraak bedoeld dat politici en kunstenaars weliswaar met verschillende middelen macht willen uitoefenen.

Wat moet men onder ‘macht’ verstaan? Het besturen van andermans leven. Hoe meer levens je kunt sturen des te groter is je macht. Het voordeel van deze definitie is dat hij macht kwantificeerbaar maakt, het nadeel dat hij natuurlijk te simpel is. Er doen zich in onze maatschappij teveel situaties voor waarin men denkt niet bestuurd te worden terwijl dit wel het geval blijkt te zijn. Ook politici kan dat overkomen. Den Uyl hoeft alleen maar aan de oliecrisis van enkele jaren geleden te denken.

Hoe oefent een schrijver macht uit? Door de overredingskracht die er van zijn werk uitgaat. De macht die hij over de lezer uitoefent vindt plaats als een gesprek onder vier ogen. Weliswaar kun je je aan de hand van oplagecijfers een beeld vormen van de hoeveelheid lezers waarover de schrijver macht heeft uitgeoefend, maar die lezers bevinden zich door het hele land en hebben geen weet van elkaars bestaan, noch kent de schrijver ze en ze hebben het boek op de meest uiteenlopende tijdstippen gelezen.

Het verschil tussen de macht van de schrijver en die van de politicus wordt zo duidelijk: aan de macht van de schrijver ontbreekt het middel van de organisatie in tijd en ruimte. Den Uyl heeft de Partij van de Arbeid nodig, Remco Campert niet.

Ik ben hier zo uitvoerig op ingegaan omdat Den Uyls interpretatie van de woorden van Campert kenmerkend zijn voor zijn denken over kunst: hij denkt de werking van kunst met politieke begrippen te kunnen verklaren.

Het machtsstreven van een schrijver en dat van een politicus zijn onverenigbaar en zelfs tegenstrijdig. De schrijver spreekt voor zichzelf en daardoor tegen anderen, de politicus spreekt namens een idee, een ideologie, die er op gericht is zoveel mogelijk mensen in een door hem bepaalde richting te kunnen sturen. Een schrijver kan heel populair zijn, macht vergaart hij daar niet mee.

Hoe gescheidener kunst en politiek opereren (waarmee ik niet bedoel dat kunst onpolitiek zou moeten zijn) hoe gezonder dat is en wanneer een socialistische kultuurpolitiek erop neer zou komen dat de oorlog aan de heiligheid van de kunst wordt verklaard ben ik bang dat Den Uyl daarmee bedoelt dat de kunst, net als de kennis, door een leger van agogen, onderwijzers en andere vingerwijzers moet worden gespreid en uitgelegd, d.w.z. in zogenaamde ‘eigen’ woorden naverteld, verdund, genivelleerd.

Kunst bestaat uit het stellen van vragen, uit kritiek. Den Uyl refereerde in zijn toespraak ook nog aan die ongelukkige regeringsnota over kunst en kunstbeleid uit 1976 waarin ‘maatschappelijke relevantie’ als spil van het beleid werd aangeprezen. Sindsdien hebben we geleerd wat er gebeurt wanneer door de veelgeprezen decentralisatie gemeenteraadsleden dat kriterium naar eigen politiek goeddunken hanteren.

De maatschappelijke relevantie van de kunst is dat zij nu juist niet op die wijze relevant is, dat zij niet te gebruiken valt voor politieke doeleinden, niet bestuurbaar is. Met zijn toespraak bewees Den Uyl eigenlijk alleen maar dat kunst wel socialistisch is maar het socialisme daarom nog geen kunst.

A’dam, 23 Juni.