Hoe Auschwitz ontstond. (Werktitel.) Moest een lang gedicht worden, waarin pas tegen het einde te zien zou zijn waar het om ging. Zo’n vijftien jaar geleden opgeschreven. Eerst de moerassige omgeving; het gehucht. Dan de gunstige ligging: zestig kilometer ten westen van Krakau; knooppunt van spoorverbindingen. Dan enkele heren in grijze burgerkleding; dan de groep landmeters. Egaliseren van de grond, drainering. Bouwvakkers, metselaars, timmerlieden. Betonvlechters, prikkeldraadtrekkers. De lokale bevolking, blij om de bedrijvigheden allerwegen. De spoorverbindingen het laatst. Pannebier van de timmerlieden. De mooie maand mei (1940). Een paar vrachtwagens stoppen. Geüniformeerden begeleiden groepen vrolijk fluitende, uitgelaten mannen die zich over de huizen op het kampterrein verspreiden (: gewoontemisdadigers die de hiërarchie in het kamp moesten opbouwen). Op dit punt zou, in afwachting van wat komen ging, het ‘gedicht’ ten einde zijn.

‘Zelfs het scherpste bewustzijn van de ramp dreigt in gezwets te ontaarden. Cultuurkritiek wordt geconfronteerd met het laatste stadium van de dialectiek van cultuur en barbarij: na Auschwitz gedichten schrijven is barbaars, en dat tast ook het inzicht aan dat tot de uitspraak leidt waarom het onmogelijk is geworden nu nog gedichten te schrijven.’ (Adorno: Cultuurkritiek en maatschappij)

Dertien stellingen tegen de bewering dat het barbaars is, na Auschwitz een gedicht te schrijven

1. Zo men al ‘het gedicht’ in het algemeen kan veroordelen, dan toch alleen het gedicht dat geschreven werd terwijl boven Auschwitz de rookwolken opstegen, en dat voor deze doodsfabriek een geborduurd metaforengordijn liet zakken zodat de poëzie-consument door zogenaamde eeuwige waarden en innerlijke verheffing de realiteit niet meer waarnam.

2. Hoe kan het barbaars zijn, een gedicht te schrijven? Auschwitz was barbaars. Daarmee heeft dit adjectief voor alle andere spraakgebruik afgedaan. Voor ‘het gedicht na Auschwitz’ moet men, als men het per se wil afwijzen, een gedifferentieerdere benaming bedenken. Voorstellen: inhumaan; instinctloos; tactloos; onwetend; blind; argeloos; vergeetachtig; onaangedaan; misdadig; esthetiserend.

3. Maar waarom een dergelijk neersabelend verdict uitgerekend uitspreken over de poëzie, de zachtste, gevoeligste literaire discipline? Had het niet meer voor de hand gelegen de gelaarsde bijlagenfilosofie van een mensenverachtende cultuurkritiek, zoals die meteen na de oorlog de benen onder de schrijftafel schoof, tot stilzwijgen te manen? Of de zondagstheologie van beide christelijke gezindtes te vragen zich in te tomen, die onaangedaan verder zwetsten, de historisch bepaalde ketterdood van Christus met dogmatische krokodillentranen besproeiden en daarmee van oudsher de jodenvervolging in de hand hebben gewerkt? Of een einde te maken aan de praktijken van nationale gezondbidders die van schuld en verantwoording niets wilden weten?

4. Natuurlijk is de poëzie, zoals alles wat met gevoel te maken heeft, bevattelijk voor verraad. Er zijn grote voorbeelden: Ezra Pound, Weinheber, in zekere zin ook Benn. En er zijn hele legioenen van gemiddelde en kleine poëzieverraders. Ook is het juist dat de poëzie verzwijgt. Namelijk alles wat haar op dat ogenblik thematisch zou afleiden. Maar waartegen is dat een argument? Toch niet tegen het wezen van de poëzie, die als geen andere literaire uitdrukkingsvorm intuïtief en seismografisch werkt; trillingen waarneemt van bevingen die vaak niet eens onze dromen schokken; dingen bedreigingen noemt die wij nog maar kort geleden juist voor reddingsmaatregelen hielden; feiten presenteert waartegen ecologie en cybernetica alleen maar onontcijferbare formules in het geweer kunnen brengen; en een besef van de werkelijkheid, pijn, onmacht, kracht en hoop in zodanig dwingende beelden vat dat plotselings zelfs de meest argelozen geraakt worden.

5. Hebben de ik-gerichte gedichten van Andreas Gryphius ten opzichte van de gruwelen van de Dertigjarige Oorlog standgehouden of niet. Ze hebben daar evenzeer tegen standgehouden als Celans Todesfuge standhoudt tegen de documenten van het Frankfurter Auschwitzproces.

6. De menselijke taal is niet bedoeld om te verstommen maar om te spreken. Ritme en melodie hoeven niet nadelig te zijn voor een ware uitspraak. (David tokkelde bij zijn waarheden zelfs nog op de snaren.)

7. Het gaat er niet om een zo onvoorstelbaar thema in een gedicht aan te pakken. Het gaat erom dat de maker van een gedicht goed beseft dat hij na Auschwitz dicht. Hij kan schrijven waarover hij wil. Ook over bomen. Maar zijn bomen moeten andere zijn dan die in de gedichten ruisten die vóór Auschwitz ontstaan zijn.

8. Niemand heeft dat wanhoopsverdict geloofwaardiger weerlegd dan juist de dichters die zich bewust waren dat ze na Auschwitz schreven: Günther Eich die met zijn levenslange inventarisatie zowat zijn eigen existentie ophief, Ingeborg Bachmanns Anrufung des Grossen Bären; Johannes Bobrowski’s Sarmatische Zeit; het hele werk van Celan; Zbigniew Herberts bezwering van de filosofie; Dylan Thomas’ wanhopige religiositeit; Raffael Alberti’s bloedende herinnering; Pablo Neruda’s ten dode opgeschreven mensenliefde –: allemaal geldige antwoorden op Auschwitz en op datgene wat in de roetzwarte schaduw ervan schuilgaat.

9. Poëzie is zinnelijk. Dus is ze gericht op het leven. Dus verdedigt zij het. Waarom zou ze dan na een dergelijke globale overwinning van de dood zwijgen?

10. Poëzie is abstract. Dus is ze gericht op de geest. Dus verdedigt zij hem. Waarom zou ze dan na een eindeloos durende machtsperiode van de antigeest ophouden met denken?

11. De poëzie heeft zich in het niemandsland tussen gisteren en morgen een voorhoedepositie bevochten waar de politiek zich niet eens kan handhaven. Haar die te willen betwisten of haar daaruit zelfs te willen verdrijven, betekent opnieuw die gevoelloosheid en onverschilligheid in de hand te werken die, ontaard tot minachting voor de mens, via de oorlogsgruwelen tot Auschwitz hebben geleid. Poëzie geeft het gevoel bestendigheid. En het gevoel is rebels.

12. Wat moet dus de hedendaagse, na Auschwitz schrijvende dichter doen? –: met peilende intuïtie, sensibele intelligentie en magnetische associaties, Auschwitz achter de hand, de mens voor ogen, gedichten maken die in plaats van het zicht te versluieren, voor helderheid aan de sterrenhemel zorgen.

13. Is het niet veel erger na Auschwitz slaap te vatten dan na Auschwitz gedichten te schrijven?

________________________-

Uit: Der Schattenfotograf. Aufzeichnungen, 1978.