‘Geboren ben ik in Palermo, ik ben Siciliaanse, maar mijn moeder was Duitse, halfjoods. Ze was in Hamburg geboren en met een arts verloofd. Kort voor haar huwelijk kwamen die rassenwetten. Ze mocht niet met hem trouwen. Hij wilde in Duitsland blijven, hij heeft haar weggestuurd. Ze is naar Italië gegaan en heeft op het strand mijn vader leren kennen.

Hij was officier bij de fascisten en hij is met haar getrouwd. In Italië bestonden die rassenwetten niet; als je gedoopt was en de kinderen katholiek werden opgevoed, was alles in orde. Toen ik geboren werd, was het al oorlog. Mijn vader werd lid van de geheime dienst en werd in de loop van de oorlog hoofd van de politieke politie in Venetië. Hij heeft veel mensen gemarteld en omgebracht, ook met eigen handen. Hij was berucht. Na de oorlog hebben ze hem gezocht, maar hij had zich in Padua verstopt. De partizanen zijn elke week bij ons gekomen, hebben de woning doorzocht en mijn moeder bedreigd, ze hebben haar ook geslagen en verkracht. Ik herinner me nog de laarzen, de stemmen en het licht.

Mij heeft toentertijd een kindermeisje bij zich in huis genomen zodat ze mij niets deden. Na een paar maanden hebben ze mijn vader gevonden en ter plekke doodgeschoten. Mijn moeder is naar Sicilië gegaan waar niemand ons kende. Mij heeft ze op een internaat gedaan. We waren altijd samen, kinderen van helden van de partij, wier vaders door de communisten en de partizanen om het leven waren gebracht. Iedereen had een foto van zijn vader op het nachtkastje staan. Op zijn sterfdag werd er een krans om gehangen, met laurierbladeren of bloemen in de lente. En wij deden de gelofte altijd aan hen te denken en aan de zaak waarvoor ze gestorven waren. Mijn moeder wilde er niets van weten. Ze vond het erg dat ik er was, ze wilde niets meer te maken hebben met hetgeen mijn vader had misdaan. Ze trouwde een andere man, hij was ouder dan zij, een advocaat uit een oude Siciliaanse familie. Ik was altijd in het internaat en in de vakantie was ik in een villa bij een gravin. De partij heeft voor mij gezorgd, eten en kleren, school, mijn moeder hoefde niets te doen.

We waren een groep. Toen hebben we het hun betaald gezet, de lui die onze vaders op hun geweten hadden. We hebben werkelijk dingen gedaan die ik niet wil vertellen, hoewel het verjaard is, aanslagen, we hebben waarschijnlijk niemand omgebracht, maar het scheelde niet veel. Altijd tegen de communisten, de partizanen, de partijbureaus, ik wil daar niet over praten.

Ik heb een man leren kennen en werd verliefd. Ik wilde met hem trouwen, mijn moeder was er tegen. Ze had genoeg van soldaten. Hij was officier in het Ita!iaanse leger. De officieren daar hadden toen toestemming nodig om te trouwen. Hij had een aanvraag ingediend en mijn naam opgegeven. Ze hoorden de naam van mijn vader, ik wilde geen andere aannemen. En iedereen wist daar wat hij in de oorlog had gedaan. Mijn verloofde werd verboden om met mij te trouwen.

Hij heeft de relatie met mij verbroken. Toen heb ik mijn eerste zelfmoordpoging gedaan. Ik woonde destijds bij mijn moeder, zij heeft me gevonden, heeft me leeg laten pompen en heeft me verwijten gemaakt. Ik heb het niet uitgehouden en ben naar Duitsland gegaan, heb daar een baan gezocht. Op het oktoberfeest leerde ik mijn man kennen. Ik ben met hem getrouwd toen ik zwanger was.

Hij had vervolgens andere vrouwen, en ik heb mij van hem laten scheiden. Ik heb geen zelfmoord gepleegd, ik moest immers voor mijn zoon zorgen. Toen zijn vriendin was weggelopen, kwam mijn gescheiden man weer naar mij toe, en ik kon geen nee zeggen, ik ben zelfs met hem hertrouwd omdat mijn zoon dat wilde. Maar hij ging door met die vriendinnen, en hoewel hij een zaak had en in een grote auto reed heb ik geen cent van hem gehad toen ik mij voor de tweede keer liet scheiden. Ik deed een zelfmoordpoging, maar het lukte niet. Ook een borstkanker heb ik doorstaan, daaraan sterven toch andere mensen. Mijn zoon is nu groot genoeg, die heeft mij niet meer nodig. ln de zenuwinrichting had je ook groepstherapie. Daarbij heeft de vrouwelijke arts mij een spreekverbod opgelegd, omdat ik zo’n verderfelijke invloed op de anderen had. Ze heeft mij eruitgegooid omdat ik gezegd heb dat ik het volstrekt juist vind dat je jezelf van kant maakt als je er al aan denkt.’

 

Dit is een van de voorbeelden uit zijn praktijk die de psychoanalyticus Wolfgang Schmidbauer geeft in het boek ‘Ich wusste nie, was mit Vater ist ‘. Das Trauma des Krieges. Het boek gaat over psychische deformaties bij degenen die de oorlog hebben meegemaakt en de vaak raadselachtige gevolgen voor hun nakomelingen: De kinderen van de tweede en derde generatie na de oorlog hebben altijd moeite gehad om in de sfeer van zwijgen binnen te dringen waarmee hun vaders en moeders (of grootvaders en grootmoeders) zichzelf beschermend en loochenend omgaven. Ze beleefden het zwijgen als weigering, terwijl de ouders zwegen om hen te ontzien.’

Bij de toelichting op het zojuist beschreven geval van identificatie met de vader, plaatste de auteur deze noot: ‘Judith Kestenberg heeft voorgesteld bij de kinderen van getraumatiseerden van verscherpte” vormen van identificatie uit te gaan, waarvoor zij het begrip “transpositie” voorstelt. Problematisch daaraan is dat het zo dicht in de buurt komt van het begrip overdracht” (in het Engels transference). Wellicht houden deze en andere nieuwe begrippen verband met de even begrijpelijke als onvervulbare wens een eigen taal (of sprakeloosheid, zoals in Adorno’s ‘verbodop poëzie na Auschwitz) te bedenken die aan de singulariteit van de holocaust beantwoordt.’