Beuken, eiken, dennen, berken

in een samenhang van bos.

 

Zwijn, hert, vos, wezel

in de samenhang van bomen.

 

 

Ik ben bos.

 

Neem eens de moeite:

de dikke van Dale.

 

Aaah!

Ik ben blut.

Dat is waar

en vervelend.

 

Ik heb daaraan niets

toe te voegen.

Een boom van een man

verlaat op staande voet

en uit protest de zaal.

 

Tussen de bomen en het bos

beweegt zich de jager –

zo te zeggen de jager.

 

Goed zichtbaar, gewapend,

in een groen groen

van beste dagen.

 

Geen misverstand mogelijk:

ik ben ‘m niet de jager

en niemand die ik ken.

Tussen de bomen en het bos

beweegt zich de jager –

hij is ook niet de dood.

Laat staan H.A. Gomperts.

Geïnspireerd op een tekening van Bosch: 1450-1516

De Boommens, kopergravure, diameter 210mm. 17de eeuw

 

Tekst en uitleg zijn verre van zeker:

er zijn vier kansen op vereenzelviging.

 

a. Het monster zijn stronken in bootjes,

de rug een ei met inkijk op vreters.

 

b. Een uil bedreigd door twee vogels,

symbool van het gekweld ingenium?

 

c. Op de voorgrond schilder en vrouw,

vos, astronoom aan het werk, hert.

 

d. Geheel rechts een groep nieuwsgierigen,

als zij op het strand bij de potvis.

 

Zie ook de samenhang met het bekende blad:

Het veld heeft ogen, het woud heeft oren. vrij laat

 

Literatuur: O. Benesch en D. Bax, vermeld

in de katalogus ‘Jheronimus Bosch’. 17-9 tm 15-11-67

 

Reinaert achter een

struik (kip ik heb je)

als een gluurder.

 

Zijn vader kruipt

uit een hol.

 

Waarin een schat

denkt de vos,

weet de vos.

 

De grond wordt

gelijk gemaakt.

 

De sporen

met modder bedekt.

 

Grootmeesterlijke list,

die ik tevoren niet wist.

 

voor G. Kouwenaar

Reinaert vertelt de koning

van een bos: heet Hulsterlo

en een bron: heet Kriekeput.

 

Niemand komt er,

een uil misschien.

 

Jonge berken bij die bron:

graven koning, graaf

en schraap het mos weg.

 

Zegt de koning:

die namen zijn niet echt.

 

Zegt de vos:

ja, ja koning

ze zijn echt.

 

De leugenaar.

 

Wat doet de jager vandaag?

 

Stuur hem het bos in:

het grofwild,

de sappige zwijnen

goed voor de smaak.

 

Nee.

Hij klimt in een boom.

Gewoon in een boom.

Geniet van het uitzicht.

 

Klim naar beneden.

Draag hout naar het bos.

 

Gelijk Nimrod,

de geweldige jager

voor het aangezicht.

 

Nog één keer Bosch.

 

Je kent de goochelaar natuurlijk.

Goed – je staat met open mond

(waaruit een kikker puilt)

en een handlanger rolt je beurs.

 

Vraag: wat zit er onder dat hoedje?

Antwoord: niets bijzonders.

 

Slecht – er zit een balletje onder,

een heel eenvoudig, rond balletje.

 

Alhoewel: er zijn vier balletjes:

twee op tafel, één op één beker

en één tussen duim en wijs-

vinger van de goochelaar.

 

Die bovendien een hoogst merkwaardig

uiltje in een korf verborgen houdt

en een tweede kikker op tafel bracht.

 

Vraag: wat zit er onder dat hoedje?

Antwoord: een eenvoudig, rond balletje.

Of: een knikker.

 

Het zwartwild in de dekking

heeft geen gevoel voor sneeuw.

 

Hun chaos wordt een prent

voor vroeg of late wandelaars.

 

De wellust van het zoelen

een uitgestreken lyrisch

onderkomen en onschuldig

en aantastbaar attribuut.

 

Schooiers worden zij

die klappermansgetuigen

waren van de bomen en het bos.

 

Het zwartwild in de dekking,

aangewezen op de winter,

heeft geen gevoel voor sneeuw.