Lucifer gewroken
Wanhoop’s lijfeigenen – Zij kennen wel
het klappen van de lange wreede zwepen,
de neerstriemende voorproef van een hel,
en het zich strompelende verder slepen
naar de afgrond die vanouds om prooien vroeg –
die rand waar, werelden voor wij bestonden,
Lucifer’s hoogmoed lichterlaai uitsloeg
tot hopen boven wanhoop.
Eens komt onder
hoog boven, eens gaan goden in zijn naam
God luid uitdagen en tot falen dwingen,
en afstand doen van overleefde faam.
Eens valt dit rijk. Geen zal het meer bezingen.
voor Gijsberta van Haersalie
Een gefaalde
Onweer, dat niet doorzette, maar bleef hangen,
tot het windstil uitstierf; geen regen viel,
afwachten bleef vergeefs.
Ons oud verlangen
denkt zoo aan hem terug: zijn gang, zijn ziel,
hielden ons ademloos toen hij eraankwam
en hoog voorbijging; uit zijn oogopslag
straalde belofte – maar die hij nooit nakwam.
Het is geweest, en niets maakt meer gewag
van wat had kunnen zijn.
De Straten bleven;
de deuren, tegen donker, gaan op slot.
Wij zijn weer waar wij waren, al dreigde even
het inslaan, in ons midden, van een god.
voor F.C. Terborgh
Niet van deze wereld
In zichzelf neuriƫnd, rondom bespot,
door de straatjeugd bedreigd, ging voor zich heen
de onnoozle, de dorpszot, de kroeg langs, tot
een vlegel hem te na kwam.
Toen verscheen
in de open deur een wezen, kennelijk
van hooger orde. Toornende verjoeg
hij het gespuis dat links en rechts de wijk
naar elders nam. Zacht, zonder woorden, sloeg
hij om de onnoozele zijn arm, en liep
met zijn beschermeling de dorpsstraat uit,
het open land in, dat in nevel sliep.
Langzaam kwam een hoog paard hen tegemoet.