Een man ziet een vrouw en valt in slaap
 
De vrouw kleedt zich uit en hij droomt dat hij in een boom klimt
naar zijn huis kijkt en zijn vrouw ziet
die zich uitkleedt voor de wasmachine, aan de knop draait
en wacht tot de machine begint.
Hij ziet een kat lopen.
 
‘Waar komt die vrouw vandaan, met die kat?’ vraagt hij hardop
‘die vrouw in dat huis?’
 
De vrouw vraagt: ‘welke vrouw?’
Hij antwoordt dat de vrouw een kat heeft.
 
De wasmachine draait.
De vrouw loopt de slaapkamer binnen
en gaat op bed liggen, roept haar man.
In de tuin zit de man in een boom
en wacht tot hij nog eens wordt geroepen.
 
 
 
 
 
 
Midden van het leven
 
Tijdens de voorbereiding van deze toespraak zocht ik op waar het woord
‘midden’ nou eigenlijk vandaan kwam: het is ontstaan uit de eerste helft
van het woord ‘middag.’
 
Ik stelde me een middag in mijn leven voor, een middag als alle anderen,
een middag waarop ik op een stoep loop.
Ik houd mijn pas in, draai een kwartslag en wil de straat oversteken.
Ik kijk naar links en rechts. Auto’s blijven voorbijrijden en ik blijf maar
staan. Het staan wordt een soort uitrusten.
 
Goed uitrusten lukt als je de tijd vergeet. Zo aan de kant van de weg weet
ik niet meer waar ik ben. Totdat de weg opeens vrij is. Zo moet ongeveer
het midden van het leven zijn. Het is een moment dat bestaat, en tegelijker-
tijd ook niet: het is niet te bepalen.
 
Wat betekent het midden van je leven dan?
Misschien is het een pauze, als tijdens een wandeling: je moet nog de
helft, of je mag nog een helft. En die pauze lopen we allemaal voorbij,
met een bosje bloemen in onze handen, of een hand in onze broekzak.