Op het station de glazen draaideur van de hal naar de perrons: een man wil de hal binnen, ik wil eruit, we duwen beiden tegen de deur en houden haar van weerskanten vast. Ik wil toegeven maar merk dat de man de deur met opzet vasthoudt en onze problemen vergroot. Hij maakt van de gelegenheid gebruik om mij aan te spreken; je kunt ook zeggen dat hij probeerde mij staande te houden. Hij is een onsympathiek persoon, van een ingehouden, nu devote brutaliteit. Zijn gezicht lijkt me gemeen, zijn voorkomen gewelddadig. Hij zegt: help me, ik kom net uit de bajes. Ik heb bewondering voor hem, of ik wil of niet, of hij nu juist uit de gevangenis komt of niet, hij heeft met trefzekere blik in mij het slachtoffer herkend en het onfeilbare trefwoord gevonden, bajes. Al vond ik hem uitermate onsympathiek, zelfs bijzonder onaangenaam en fysiek afstotelijk, ik moet hem nu wat geven, dat niet doen zou in strijd zijn met mijn overtuiging van de onrechtvaardigheid van het leven. Ik ben enigszins in verlegenheid, zoek naar geld in mijn zak, geef hem vijf mark, schaam me dat ik ze aan hem geef, en tegelijk dat ik zo weinig voor hem doe. Hij neemt de munten en pakt dan mijn hand, omknelt ze, buigt zich voorover en kust mijn hand. Ik moet mijn hand bijna met geweld losmaken. Nu weet ik het: ik heb de misdadiger van Jean Genet voor me, de echte misdadiger, de held en geliefde uit zijn boeken. Wat mij verontrustte was de uitstraling van de gewelddadigheid, de gewelddadigheid van degene die klappen krijgt van de vechtersbaas, het samengaan van masochisme en sadisme, de bevestiging van de gevangenis en de rebellie tegen de gevangenschap. Genet onderwerpt zich aan zulke mensen, geeft en krijgt orgasmen. Genet, een bijna geniaal talent; hij had de kracht in de vrijheid van het schrijven te ontkomen. Ik raakte door deze ontmoeting uit mijn humeur. Ik vatte haar op als een slecht voorteken. Ik wou mijn koffer naar een bewaarkluis brengen.

 

 

Typoscript zonder titel, dd 10/3/1975. In: Auf dem Phantasieross, pp. 513/4