Er bestaan nog steeds monumentale romans die ten onrechte in de schaduw van de literaire publiciteit vertoeven. Waarom? Misschien te dik, te moeilijk, te afwijkend van trends of mythen als originaliteit en unieke persoonlijkheid. Zou het toeval zijn, dat de naam William Gaddis of de titel van zijn in alle opzichten omvangrijke roman The Recognitions (1955) niet in het overzichtswerk De Amerikaanse roman 1950-1975 (1975) van G.A.M. Janssens voorkomt? Nee. Omdat in deze eeuw van reproduktie, publiciteit en kunst als marktwaar eerder de maker van een kunstwerk de aandacht trekt en als interessant wordt voorgesteld (de ziekte van het biografisme) en William Gaddis (1922) zijn anonimiteit koestert, heeft The Recognitions daaronder te ‘lijden’ gehad. Slechts in zeer kleine kring werd het boek (h)erkend als de belangrijkste naoorlogse Amerikaanse roman die afweek van de grote stroom. Het is een roman die protest aantekent tegen die literaire teksten die louter naar zichzelf verwijzen, terwijl juist de bewondering voor zelfreflektie in fiktie en het beschouwen van de tekst als voorstelling van iets anders dé standaardnormen in de huidige Amerikaanse kritiek zijn (bijvoorbeeld John Gardner die in On Moral Fiction een moralistische ‘true art’ propageert). De thema’s van The Recognitions – plagiaat, citaat en andere vormen van ruilhandel, ontvreemding, diefstal en toeëigening – staan haaks op de Amerikaanse ideologie van het vrije, unieke individu.

William Gaddis heeft tot nog toe één (schriftelijk) interview toegestaan, dat in januari 1982 door John Kuehl en Steven Moore1 werd afgenomen en gepubliceerd in het Gaddis/Mosley-nummer van The Review of Contemporary Fiction2. Gaddis laat daarin nauwelijks iets los over zijn leven. Het begrip van zijn werk staat of valt niet met eventuele kennis van het autobiografische gehalte ervan. De belangstelling voor het schrijversleven zakt maar al te gauw af tot roddel, zegt Gaddis. Het gaat om het werk. De rest is bijzaak. Bovendien is iemand na verloop van tijd eigenlijk iemand anders, zodat een interview slechts een willekeurige, nietszeggende momentopname is. Geen wonder dat The Recognitions overloopt van de persoonsverwisselingen, naamsveranderingen, maskerades, poses en de personages veelal oplichters, pseudo-kunstenaars of valsemunters op vele niveaus zijn. Identiteiten blijken gemakkelijk verwisselbaar te zijn. De zogenaamde persoonlijkheid is handelswaar in The Recognitions, de tientallen personages worden geleefd en willen of kunnen zichzelf niet blootgeven. Iedereen heeft een (tijdelijk) masker op en staat model.

Wyatt Gwyon, het centrale model dat zich van een ‘origineel’ schilder ontwikkelt tot een meestervervalser die à la Han van Meegeren Vlaamse primitieven kopieert en zelfs wil overtreffen, ontwikkelt in het boek een passie voor anonimiteit en prefereert de duisternis van de nacht om te vrijen of te schilderen (de werkelijkheid overdag is hem te veel). ‘What is it they want from a man that they didn’t get from his work? What do they expect? What is there left of him when he’s done his work? What’s any artist, but the dregs of his work?’ (p. 106, ik citeer steeds de Avon/Bard-editie van 1914) Basil Valentine, een mistige Hongaarse spion die ervoor lijkt te moeten zorgdragen dat zijn regering geen valse schilderijen aankoopt en later ‘the cold man’ wordt genoemd, herhaalt deze stelling (herhaling, vooral het napraten van anderen, is een belangrijk motief in The Recognitions, zowel in de vorm als in de inhoud): ‘An artist does not exist, except as a vehicle for his work.’ (p. 282) De vervalsingen in The Recognitions bestrijken het gebied van de literatuur, de schilderkunst, de muziek, de religie, het geld en het sociale leven (relaties, seksualiteit).

 

De literatuur. Het woord is evenals geld een ruilmiddel. De erkenning van de autoriteit van het geschrevene bepaalt de waarde, zoals het geld op afspraak een erkend ruilmiddel is. Als die erkenning wegvalt, is chaos het gevolg. Woorden worden in The Recognitions – net als geld – geleend of zelfs ontvreemd. De narcistische poseur en vaderzoeker Otto Pivner bijvoorbeeld maakt bij het schrijven van ‘zijn’ toneelstuk ‘The Vanity of Time’ gebruik van wat de meesterschilder en omnivoreuze lezer Wyatt Gwyon te berde brengt. Otto’s hoofdpersonage Gordon is een brouwsel van gezegdes van Wyatt, die op zijn beurt natuurlijk ook aan anderen ontleende gedachten formuleert. Otto is zelf niemand. Als narcist gaat hij volledig op in zijn ‘eigen’ spiegelbeeld. Hij is een echo of spiegelbeeld van iemand anders. Hij bestaat uit deeltjes van een origineel dat nooit heeft bestaan. Aan het slot van de roman identificeert hij zich met zijn personage Gordon en wist zichzelf voor de zoveelste keer weg.

Tijdens de talrijke feesten in het anonieme New York en de daarbij horende aanstellerige konversatie en lege gelegenheidspraat, die Gaddis zeer uitgebreid weergeeft, opereert steevast een zekere Mr. Feddle, die last heeft van een Melville-kompleks. Hij signeert boeken van andere auteurs alsof ze de zijne zijn. Hij paradeert door New York met een boek dat hij zelf geschreven zou hebben, kompleet met kranteknipsels van lovende recensies. Helaas, alleen het omslag blijkt ‘origineel’ en maskeert de werkelijke inhoud: De idioot van Dostojewski. Vergelijkbare poses zijn schering en inslag in het boek.

Esme, die poseert voor het ‘originele’ schilderij dat Wyatt van zijn moeder Camilla aan het maken is en die zich in toenemende mate met haar identificeert, schrijft zonder het zelf te weten het begin van Rilkes Duineser Elegien over, dat later onder de naam van het personage Max in een tijdschrift terechtkomt.

The Recognitions zelf loopt ook over van de literaire allusies en ontleningen. Gaddis werkt nadrukkelijk in de traditie van Eliot (The Waste Land), Pound, Joyce en Gide (die in Les faux-monnayeurs valsemunters op allerlei gebied hekelt). Zij maakten er min of meer hun levenswerk van, woorden van anderen te lenen of anderszins te verwerken. De titel heeft Gaddis ontleend aan de zogenaamde eerste Christelijke roman. ‘The Recognitions? No, it’s Clement of Rome. Mostly talk, talk, talk. The young man’s deepest concern is for the immortality of his soul, he goes to Egypt to find the magicians and learn their secrets. It’s been referred to as the first Christian novel. What? Yes, it’s really the beginning of the whole Faust legend.’ (p. 398) (in Gaddis’ boek wordt ook zeer veel gepraat en speelt de mummificering van een ontvreemd lijk in Spanje, dat ten onrechte voor het lijk van Wyatts moeder gehouden wordt, een niet onbelangrijke rol).

Tony Tanner heeft in City of Words3 laten zien, dat de titel tevens verwijst naar The Marble Faun van Nathaniel Hawthorne, waarin de auteur van het kopiëren een thema maakt. Bernard Benstock4 onderzocht de invloed van Ulysses op The Recognitions en beweerde dat beide boeken in de eerste plaats een zoektocht naar de vader beschrijven. Steven Weisenburger bestrijdt deze visie in The Review of Contemporary Fiction. Wyatt zoekt niet zozeer zijn vader, maar beweegt zich oostwaarts (naar het graf van zijn moeder Camilla in Spanje) om de maternale identiteit te veroveren. Benstock en Weisenburger hebben beiden gelijk. Wyatt (= son of Guy) Gwyon (= son of Guy) verenigt erfelijke eigenschappen van vader én moeder. Zijn moeder vertegenwoor-digt de nachtzijde van het leven, de maan, de duisternis en de onzichtbare origine. De vader, dominee Gwyon, staat als Mithras-aanhanger voor de zon, de dag, de zichtbare imitatie. Wyatt werkt het liefst in de overgang tussen nacht en dag aan zijn schilderijen (het portret van zijn moeder of de imitaties, restauraties, vervalsingen of ‘verbeteringen’ van de Vlaamse primitieven). Hij verenigt tegenstellingen in zich en wil die verzoenen.5 Tegelijkertijd wil hij zijn (familie)geschiedenis ontvluchten om niet het slachtoffer te worden van herhaling. Elke Gwyongeneratie is een vervalsing of kopie van de vorige. Elke zoon vervalst de vorige. De generaties zijn als een rij standbeelden tegen de achtergrond van de ijdele tijd die alles en iedereen opslokt. Wyatt breekt zijn opleiding voor dominee af en een bijna fatale ziekte bezorgt hem het inzicht dat originaliteit een kwestie van perspektief en transkriptie is. De levensloop van Stephen Dedalus in A Portrait of the Artist as a Young Man is hiermee vergelijkbaar. Ook voor Wyatt is de geschiedenis een nachtmerrie waaruit hij probeert te ontwaken. Hij neemt later in het boek niet toevallig de naam van Stephan Asche (een Zwitser) aan. De achternaam is een verwijzing naar de as van zijn vader, die naar het klooster in Spanje waar Wyatt oude schilderijen verbetert (van imitatio naar emulatio) gestuurd wordt en per ongeluk in het brood terechtkomt waarvan Stephan eet, maar kan ook begrepen worden als een vlucht uit het labyrint van de historie der herhaling waarin de mens zit opgesloten: Ikarus stort in zee omdat hij te dicht bij de zon komt en daardoor zijn vleugels van was laat verschroeien (ze laten ook los). Daedalus landt veilig in Cumae. Wyatt lijkt eerder op Ikarus dan op Daedalus.

The Recognitions opent met het hoofdstuk ‘The First Turn of the Screw’. Het derde en laatste deel bevat het hoofdstuk ‘The Last Turn of the Screw’. De verwijzing naar The Turn of the Screw van Henry James is evident. The Recognitions speelt voor een groot gedeelte rond kerstmis, James’ tekst is een kerstspookverhaal met vele spitsvondige verwijzingen naar andere literatuur (Jane Eyre bijvoorbeeld). Op rechtstreeks inhoudelijk niveau zijn de ‘geleende’ hoofdstuktitels ook toepasselijk. De duimschroeven worden door Gaddis steeds strakker aangezet bij de personages. In het slotdeel ontstaat een ware exodus: men vertrekt naar Midden-Amerika (Otto) of Europa (Wyatt, Esme, Stanley en vele anderen), pleegt zelfmoord, wordt ziek of sterft of ondergaat anderszins een metamorfose. Op allerlei manieren laat Gaddis zijn talrijke personages verdwijnen, opgaan in de anonimiteit of in de massa (Otto komt in een politieke opstand terecht).

The Recognitions is een ware diaspora van (geleende) woorden, een Odyssee zonder Odysseus. De tijd, waarvan er zeeën zijn, wist iedereen uiteindelijk weg. Bovendien krijgt de moderne Odysseus in het tijdperk van de technische reproduceerbaarheid – waarin het kunstwerk zijn aura (Walter Benjamin) of ‘regenboog’ (Thomas Pynchon) verloren heeft – niet eens de kans een eigen gezicht te tonen. Hij is niemand en iedereen, dus verwisselbaar en inwisselbaar.

 

De schilderkunst. De karrière van Wyatt Gwyon als kunstvervalser lijkt zeer veel op die van meesteroplichter Han van Meegeren. Hij voelt zich een lid van een middeleeuwse schildersgilde waarin meesterschap en het werken met pure materialen in aanzien stonden. Wyatt werkt in het aangezicht van God die in het calvinisme als de Ware Schepper wordt gezien. Zondigen is hetzelfde als het veranderen van dingen in de goddelijke orde. Maar is de wereld niet zelf een vervalsing of kopie? Wyatt: ‘And if what I’ve been forging, does not exist?’ (p. 408) Dat Wyatt schilderijen gaat vervalsen en zo in het grote-geldcircuit terechtkomt (kunst is handel), heeft te maken met zijn opvattingen over de werkelijkheid en hoe die waargenomen wordt. In de twintigste eeuw is de realiteit te veel geworden. De Mona Lisa kun je niet écht meer zien omdat er tussen jouw ogen en de echte glimlach van Mona Lisa duizenden reprodukties en varianten zitten. Wyatt wil terug naar de bron, de origine, dwars door de dikke lagen (de opeengestapelde chaos van beelden, publiciteit, handel en reklame die echte ervaringen in de weg staat) die het zicht op het ‘origineel’ belemmeren. Het zien van een schilderij van Picasso levert de volgende overdenking van Wyatt op: ‘it was one of those rare moments of reality, of near-recognition of reality. (…) When I saw it all of a sudden everything was freed into one recognition, really freed into reality that we never see, you never see it. You don’t see it in paintings because most of the time you can’t see beyond a painting. Most paintings, the instant you see them they become familiar, and then it’s too late.’ (p. 102) Om iets werkelijk te herkennen moet je diep graven in de tijd. Een goed kunstwerk is een werk van volkomen noodzakelijkheid dat de tijd (terug)verovert. De laatste woorden die Wyatt/Stephan uitspreekt in het boek zijn: ‘Yes we’ll simplify. Hear?’ (p. 960) Esme zoekt het in dezelfde richting tijdens het schrijven van poëzie. Originaliteit is niets anders dan transkriptie, verschuiving van het perspektief. ‘It was through this imposed accumulation of chaos that she struggled to move now: beyond it lay simplicity, unmeasurable, residence of perfection, where nothing was created, where originality did not exist: because it was origin;…’ (p. 321) Ze voelt zich in haar streven belemmerd door haar door de tijd begrensde, beperkte ego (‘the meanness of my’) en moet het, evenals alle andere personages, doen met een gefragmentariseerd bewustzijn, wat zich bij Esme uit in schizofrenie. De versplintering van het individueel bewustzijn en de onmogelijkheid greep te krijgen op de wereld van de dingen (de werkelijkheid) of alles in samenhang waar te nemen is een besef dat herhaaldelijk en door verschillende personages wordt verwoord. Wyatt zegt tegen de modieuze schrijver Ludy: ‘Separateness, that’s what went wrong,…’ (p. 932) Alles wordt apart waargenomen. Over de schilderkunst zegt hij in zijn typische hortende spreekstijl: ‘… painters who weren’t afraid of spaces, of… cluttering up every space with detail everything vain and separate affirming itself for fear that… fear of leaving any space for transition, for forms to… to share each other and… in the Middle Ages when everything was in pieces and gilding the pieces, yes, to insure their separation for fear there was no God… before the Renaissance.’ (p. 933)

 

De muziek. Het enige serieus-christelijke personage is Stanley, die niet alleen worstelt met de seksualiteit maar ook een poging doet een muziekstuk voor orgel te komponeren, geënt op Bach. Hij bewondert Bach, Palestrina en Corelli ‘for they had touched the origins of design with recognition.’ (p. 345) Ze hadden min of meer pro Deo geschreven, zonder al te veel op copyright te letten. Stanley plagieert er lustig op los. Maar is dat zo erg? Iemand op een terras in Montmartre – waar, aldus Gaddis, het sociale leven van Greenwich Village werd geïmiteerd, terwijl het leven in Montmartre in Greenwich Village werd nagedaan – zegt: ‘Plagiary? What’s that. Handel did it. They all did it. Even Mozart did it, he even plagiarized from himself, just look at the wind instruments in the dinner scene with Leporello.’ (p. 1004)

 

De religie. Gaddis legt een verband tussen godsdienst en geld. Op munten staat immers het geloof van mensen in God gegraveerd. Zowel de autoriteit van het Christendom, dat in de 6e eeuw bijna werd overvleugeld door het Mithraïsme, als het geld staat of valt met de mate van geloof en erkenning. Wyatt ziet de heiligen als vervalsingen van Christus, die op zijn beurt een vervalsing van God is. Origineel willen zijn of geloof hechten aan unieke persoonlijke scheppingen betekende in de calvinistische jeugd van Wyatt zoveel als het stelen van Gods autoriteit. Bij Gaddis vallen vele ‘unieke’ denkers door de mand: ‘Pythagoras Socrates Plato Homer Hesiod, all plagiarized from Moses, one and all.’ (p. 419)

 

Het geld. Mr. Sinesterra speelt in The Recognitions de rol van geldvervalser. Hij voelt zich kunstenaar, hoewel hij eens in de huid van een scheepsarts kroop en ervoor zorgde dat Wyatts moeder stierf. Sinisterra bestudeert evenals Wyatt zijn materialen, maar vergeet bij het vervalsen (van twintig-dollarbiljetten) steeds kleine details. Zijn vervalsingen zijn nooit perfekt, worden als vervalsingen herkend en zijn dus waardeloos. Anderen worden vaak het slachtoffer van zijn valse geld, onder wie Otto die in Mr. Sinisterra zijn vader meent te herkennen (de personages vergissen zich herhaaldelijk in elkaars identiteit, wat tot hilarische, humoristische scènes en – ekspres – zeer onwaarschijnlijke ont- en verwikkelingen leidt). Sinisterra vlucht naar Spanje en neemt de valse naam Mr. Yák aan (een zogenaamde Roemeen die Italiaans spreekt!).

Roland Barthes schreef eens, dat de namen de fossielen van het discours zijn. Bij Gaddis zijn namen aan verandering onderhevig, hoewel ze veelzeggend blijven. Men (ver)wisselt ze alsof het geld is. De identiteit die iemand in naam bezit is inwisselbaar. Barthes heeft overigens al vanaf De nulgraad van het schrijven (1953) een analogie gezien tussen monetaire en taalkundige ruilmiddelen. In een van de talrijke diskussies in The Recognitions zegt de kunsthandelaar Recktall Brown (ook zijn naam is veelzeggend): ‘What hasn’t been written before? You take something good, change it around a little and it’s still good.’ (p. 374) Barthes geloofde ook niet zo in eigen, nieuwe ideeën. Schrijvers zeggen zelden iets nieuws, ze ordenen slechts op een andere manier het oude, overgeleverde taalmateriaal. In het idee van de romanfabriek dat Brown oppert komen het woord- en geldcircuit samen. Basil Valentine praat hem na: ‘Earlier, you know, he mentioned to me the idea of a novel factory, a sort of assembly line of writers, each one with his own especial little job. Mass production, he said, and tailored to the public taste.’ (p. 261) De schrijver is in dit idee helemaal uit elkaar getrokken en opgegaan in de anonieme massa van fabrieksarbeiders die gevangen zitten in repeterende handelingen.6

 

Het sociale leven (relaties, seksualiteit). De relaties die de personages in The Recognitions met elkaar onderhouden zijn onecht, vals, gemaskeerd en vooral tijdelijk. Iedereen tracht elkaar te gebruiken (Wyatt, Esme en Stanley zijn de enigen die het isolement zoeken) om het eigen gefragmentariseerde egootje te kunnen laten schitteren op feestjes, in de kunst of in de seksualiteit. De konversatie op party’s is leeg omdat niemand naar elkaar luistert en iedereen krampachtig bezig is het originele individu uit te hangen. En als er geluisterd wordt is dat om frasen over te nemen.

Het stikt in The Recognitions van de nep-schrijvers en artistieke poseurs. De Gaddis-personages zijn of worden op uiteenlopende manieren beschadigd in de loop van de roman. Velen lopen letterlijk of figuurlijk ziek rond. Vooral op seksueel gebied presenteert Gaddis een skala van varianten: sadisme, pedofilie, narcisme, travestie (en kombinaties hiervan).

Het chaotische lawaai dat uit de zeer uitgebreid beschreven konversaties op de Village-feesten opklinkt heeft alles te maken met de afbraak van kommunikatie en de onmogelijkheid echte ervaringen uit te wisselen in de twintigste eeuw. Agnes Deigh schrijft in een brief aan de sadistische tandarts Weisgall: ‘How little of us ever meets how little of another.’ (p. 809)

Originaliteit stelt Gaddis in The Recognitions als een romantische ziekte voor. Originele mensen als Wyatt worden gedwongen bijna al hun tijd te steken in het plagiëren. Unieke mensen uit één stuk bestaan niet, het bewustzijn is in duigen gevallen en de waarneming ligt aan scherven. Wyatt, Stanley en anderen lopen rond met het gevoel iets kwijt te zijn. Zij zijn volgelingen van Paul Valéry: de vleesgeworden idee dat een kunstwerk nooit afgemaakt kan worden, alleen in de steek gelaten (door de dood). Het aantrekkelijke van een nog niet afgerond kunstwerk is, dat perfektie nog steeds mogelijk is. Wyatt maakt een schilderij van zijn moeder niet af, Stanley wordt op de laatste pagina ‘verhinderd’ zijn muziekstuk voor orgel te testen. Stanley is bescheiden en een van de mensen die zijn bronnen noemt: ‘…you know I never read Nietzsche, but I did come across something he said somewhere, somewhere where he mentioned “the melancholia of things completed.” (…) …somehow you get used to living among palimpsests. Somehow that’s what happens, double and triple palimpsests pile up and you keep erasing, and altering, and adding, always trying to account for this accumulation, to order it, to locate every particle in its place in one whole.’ (p. 639) De lezer van The Recognitions doet niet anders dan de tekstfragmenten op steeds andere manieren met elkaar verbinden.

 

De fragmentatie. Gaddis duidt zijn personages met wisselende namen aan en ook met termen als the cold man, the tall woman, the distinguished novelist, the big unshaven man of the man with the feverish eyes. Zo reduceert hij zijn figuren tot fragmentjes of geïsoleerde eigenschappen. De Gaddis-modellen voelen zich nietig en tijdelijk en verdrinken als het ware in de zee van tijd of worden gedomineerd door de onverschilligheid der dingen om hen heen. Ze lopen leeg in gepersonifieerde objekten (huis, spiegel, zee) en verliezen hun (karakter)eigenschappen. Stephen-Paul Martin heeft het in The Review of Contemporary Fiction over ‘the vigilant conspiracy of inanimate things’. Otto zoekt altijd spiegels op om zijn pose te kultiveren. De paranoïde Esme daarentegen verbergt liever spiegels omdat ze een verschrikkelijk geheugen zouden hebben. Als ze voor Wyatt poseert, zegt ze: ‘That big mirror was almost behind you, you kept looking over your shoulder like you do, pursuing yourself there, and then it caught you, you were caught in the mirror.’ (p. 392) Wyatt hangt het liefst zakdoeken voor de spiegel. In zijn jeugd is Wyatt eens naar bed gestuurd door zijn streng-calvinistische tante omdat hij zei dat hij zich niet meer kon bewegen ‘as though the mirrors in the arms of the cross on the wall had gripped him from behind.’ (p. 33) In Rilkes De aantekeningen van Malte Laurids Brigge komen de dingen tot leven. Malte maskeert zichzelf dankzij toneel- en verkleedpartijen. In zijn streven naar anonimiteit en leegheid is de spiegel behulpzaam. Malte identificeert zich ermee en wordt een beeld van zichzelf. Maar in tegenstelling tot de Gaddis-personages blijft Malte worstelen met de dingen die hem dreigen te overheersen. Wyatt en Stanley worden geleefd. Wyatt/Stephan zegt tegen de op religieuze ervaringen gespitste nep-schrijver Ludy: ‘I’m lived as a thief.’ (p. 925)

Op Stanley maakt de zee een overweldigende indruk. ‘The sea, romantic in books, or dreams or conversation, symbol in poetry, the mother, last lover, and here it was, none of those things before him. Romantic? this heaving, senseless actuality? alive? evil? symbolical? shifting its surfaces in imitation of life over depths the whole fabric of darkness, of blind life and death. Boundlessly neither yes or no, good nor evil, hope nor fear, pretending to all these things in the eyes that first beheld it, but unchanged since then, still its own color, heaving with the indifferent hunger of actuality.’ (p. 902) Aan het slot wordt Stanley ‘opgeslokt’ door een neerstortende kathedraal.

 

Tony Tanner signaleert in zijn City of Words, dat moderne Amerikaanse schrijvers als William Gaddis, Thomas Pynchon, Stanley Elkin, Donald Barthelme, John Barth en Walter Percy ieder op eigen wijze het entropisch beginsel in hun literaire werk integreren. Populair gezegd betekent entropie het streven naar een toestand van zo groot mogelijke wanorde. Maksimale entropie is hetzelfde als volledige puinhoop. In de boeken van vooral Gaddis en Pynchon wordt de entropie in ensyklopedische omvang gepresenteerd: alles en iedereen beweegt zich in de richting van de afgrond, de onmacht van menselijke relaties wordt aangetoond in talloze, met elkaar verweven verhalen die in vele tijden en plaatsen spelen. In een essay uit 1981 schreef Gaddis: ‘Entropy rears as a central preoccupation of our time.’

Entropie is in de eerste plaats een wetenschappelijke term, een thermodynamische grootheid. De vader van de theorie van de entropie is de Amerikaanse natuurkundige Josiah Willard Gibbs (1839-1903), die in On the Equilibrium of Heterogeneous Substances de hypothese heeft gelanceerd, dat chemische verbindingen in een gesloten systeem net zo lang deeltjes uitwisselen tot er een toestand van onveranderlijke homogeniteit (hittedood) is ontstaan. Rudolf Clausius (1822-1888) formuleerde de tweede wet van de thermodynamika: in een gesloten systeem is er altijd een beweging van warm naar koud. De energie die daarbij verloren gaat noemde hij entropie. In The Recognitions steken enkele personages veel energie in hun pogingen nader tot elkaar te komen. Dat resulteert in misverstanden en grotere chaos. Dat evenwicht staat gelijk met wanorde en passiviteit. Gibbs paste zijn theorie ook toe op de wereld (als gesloten systeem) en het heelal, dat niet tot in het oneindige zou kunnen uitdijen. Eens zal de bewegingloosheid of de dood van het universum (Pynchon) intreden.

Wyatt beweert in The Recognitions, dat kunst ook een gesloten ruimte nodig heeft. (p. 930) Party-ruimten zijn geschikte plekken om het entropie-thema te bespelen. De woorden die in The Recognitions (op feesten) worden uitgewisseld gaan verloren in het lawaai en de maskerades. Men loopt elkaar mis.7

 

De invloed van The Recognitions van William Gaddis op de hedendaagse Amerikaanse literatuur is groter dan de bekendheid van het boek doet vermoeden. De dikte is niet zozeer een protserige poging op kwantitatief niveau indruk te maken. Gaddis’ roman is een protest tegen de oppervlakkigheid van het snelle, dagelijkse Amerikaanse leven van onvrije individuen. Het boek wil de ijdelheid van de vraatzuchtige tijd doorstaan en misschien wel het gesloten systeem waarin de entropie doorgaat openbreken. De lezer zal de tijd moeten nemen voor The Recognitions.
 
1. Steven Moore is de auteur van A Reader’s Guide tot William Gaddis’s The Recognitions. Lincoln, University of Nebraska-Press, 1982. Deze gids bevat een zeer uitgebreide annotatie van het boek.
2. The Review of Contemporary Fiction Vol. 2, Nr. 2, Summer 1982. Adres: 1817 79th Avenue, Elmwood Park, Illinois, 600635 USA.
3. Tony Tanner, City of Words, A Study of American Fiction in the Mid-Twentieth Century. London 1971, pp. 393-400.
4. Bernard Benstock, On William Gaddis: In Recognition of James Joyce. Wisconsin Studies in Contemporary Literature, 6 (1965), pp. 177-189.
5. Het opheffen van tegenstellingen en het omkeren van verhoudingen is ook een essentieel thema in de schitterende roman Gravity’s Rainbow van Thomas Pynchon, waarin V-2’s toeslaan en Pavlov ten tonele wordt gevoerd. ‘Pavlov was fascinated with “ideas of the opposite.” Call it a cluster of cells, somewhere on the cortex of the brain. Helping to distinguish pleasure from pain, light from dark, dominance from submission… But when, somehow-starve them, traumatize, shock, castrate them, send them over into one of the transmarginal phases, past borders of their waking selves, past “equivalent” and “paradoxical” phases – you weaken this idea of the opposite, and here all at once is the paranoid patient who would be master, yet now feels himself a slave…’ (p. 48). Zie ook het slot van mijn essay waarin nader op het entropie-begrip wordt ingegaan.
6. In William Gaddis’ voorlopig laatste roman JR (1975) is geld en het manipuleren met mensen via het spekuleren met dit machtige ruilmiddel het hoofdthema. De 11-jarige scholier J.R. Vansant presteert het om – vooral telefonisch – een gigantisch bedrijf op poten te zetten en tegelijkertijd mensen voor zijn karretje te spannen die vroeger of later op allerlei manieren ‘falen’ (zelfmoord, scheiding, ongeluk, ontucht, overspel) en niet in staat zijn een kunstwerk af te ronden. De personages Edward Bast (komponist) en Jack Gibbs (schrijver) blijven temidden van de papieren chaos die J.R. produceert geamputeerd achter. De macht van J.R.’s papieren handel (zelf blijft hij onzichtbaar en anoniem) is louter op autoriteit en erkenning gebaseerd. J.R.’s macht is niet meer dan een spelenderwijs uit de hand gelopen fiktie, die echter griezelig veel lijkt op de echte wereld van Wall Street. JR is een papieren tijger, de 11-jarige scholier wil overal munt uit slaan.
7.In JR is Jack Gibbs een duidelijke verwijzing naar de vader van de entropietheorie. Het begrip komt tot vier keer toe eksplisiet ter sprake, één keer schrijft Gaddis endtropy. Gibbs is ook een voertuig voor de informatietheorie van de kybernetikus Norbert Wiener, die in o.a. The Human Use of Human Beings (1950) onderzocht hoe doeltreffend informatie-overdracht kan zijn. In The Recognitions al bladert Mr. Pivner op pp. 530-536 in een Wienerachtig boekje waarin wordt uitgelegd hoe je het beste met mensen kunt omgaan, hoe je ervoor moet zorgen dat anderen je aardig gaan vinden, hoe je anderen kunt overtuigen, enz. In JR opereert een teruggetrokken verteller, die alleen summiere tijds- en plaatsaanduidingen geeft (vaak ook niet!) tussen de kakofonieën van de dialogen door. Die dialogen vormen de hoofdmoot. Gaddis geeft niet of nauwelijks aan wie tegen wie praat (in The Recognitions praktizeert hij vooral in de party-gedeelten de dialoog-vorm). Door het luide geklets en gekakel (over geld) heen moet de lezer proberen de wanorde (entropie) in orde (informatie) om te zetten. Gaddis helpt een handje door de uit louter woorden bestaande personages te voorzien van – na verloop van leestijd – herkenbare idiolekten. Gaddis laat ekspres gaten vallen in de voortwoekerende diskussies waarin het misverstand welig tiert. JR is een uitwerking van Wieners stelling, dat de entropie van een tekst evenredig groeit met de gekompliceerdheid van de boodschap.