De oertechnieken waarop de menselijke beschaving berust zijn moleculair. Vuur maken, metaalbewerking, brood bakken, maar uiteindelijk ook de bouw van stoommachines en verbrandingsmotoren berusten op de gaandeweg door kennis ondersteunde mechanische bewerking van materie op het niveau van de moleculen. Veel van ons begrip van de wereld is terug te voeren op modellen en processen die stammen uit de ervaringen die we met dat type bewerking en beheersing hebben opgedaan: wrijving, uitzetten/krimpen, bederven, smelten, stollen, enz. Je zou kunnen zeggen dat het een technologie is, waarmee we zozeer vergroeid zijn, dat hij bijna natuurlijk aanvoelt. Niet voor niets vinden we in de handboeken van survivalists, de fanatieke doemdenkers die een wereldondergang door oorlog of ecocatastrofes anticiperen, vooral klassieke negentiende eeuwse technologische kennis. Dat is de technologie met een menselijke maat, die daarom een ‘goede’ omgang met de materie heeft.
Maar in de loop van de twintigste eeuw is de technologische toepassing van kennis over het sub-moleculaire aan de winnende hand. Denk aan de biologische en medische ontdekkingen op het gebied van erfelijkheid, de ontdekking van het DNA, of aan de kernfysica, die tot kernbommen en kerncentrales leidde, of aan de beheersing van de wereld der stromende elektronen, de elektronica. Het zijn technologische ontwikkelingen die onze cultuur ingrijpend veranderden en zullen veranderen. Stuk voor stuk zijn het gebieden waar de vertrouwde ‘omgangsvormen’, de intuïtieve termen om met de materie en de machines die we ervan bouwen om te gaan, inadequaat zijn. Wij leken zijn geneigd om biotechnologie, de macht van digitale machines en atoomtechnologie als onmenselijk en synthetisch, ja als bedreigend te zien. Het zijn technieken die de grenzen van ons voorstellingsvermogen overschrijden. Ze komen voort uit kennis van de wereld van het niet-mechanische. Het is alsof er vanuit die onderwereld van het ultra-kleine een spooklicht schijnt door de vertrouwde wereld van lichamen, machines en steden heen. Dat licht maakt de begrippen en modellen waarmee we onze richting bepalen, de waarde van gebeurtenissen en verschijnselen proberen vast te stellen twijfelachtig.
Over de wereld ligt geen stabiele orde meer die de gedaanteverwisselingen van haar elementen volgens plan bestuurt. We hebben eerder de indruk dat alles ongebreideld muteert van binnenuit: dat wil zeggen ergens op een microscopisch niveau dat zich onttrekt aan onze belevingen warneming. Zo zal het wel niet werkelijk zijn, maar zo vertoont de wereld zich meer en meer in het domein waar mythes, kunst, literatuur en religies hun herkomst hebben.
Onze angst geldt niet meer de grote vijand, de grote bom, de titanenstrijd der wereldrijken, de wraak van de ene God, maar ontspruit aan de veel nabijere macht van kleine vijanden: een afrekening of terroristische aanslag in onze stad, het plotseling uiteenvallen van een staat in strijdende milities, de invloed van een breed scala aan criminele organisaties, een epidemie van nauwelijks begrepen dodelijke ziektes. Het primitieve orgaan dat onze angst van informatie voorziet pikt signalen op van een spontane verbrokkeling van de maatschappelijke vormen waarin we leven, van de bondgenootschappen, de wetenschappen, de naties, de lichamen, de media. Het geweld van de geschiedenis speelt zich meer en meer op de microscopische bühne af: de waarde van het geld berust op de millisecondes waarin het verhandeld wordt, de beelden die ons begrip van de wereld ondersteunen vallen uiteen in manipuleerbare pixels, de basis van ons culturele en politieke denken: de openbare uitwisseling van meningen en informatie valt uiteen in duizenden elkaar onverschillig latende kanalen.
Het is niet eens het ontbreken van een universele orde of een ondubbelzinnige verdeling in goed en kwaad, die angst opwekt. Eerder dit: de indruk dat niets, of het nu om kennis, materie of gemeenschap gaat, nog een stabiele vorm heeft. Uiterlijke verschijning of eerste indruk lijken geen enkele garantie te bieden voor een betrouwbare notie van de betekenis of het gedrag van een stof, een persoon of een groep. We weten niet precies wie wat kneedt en schrijft, maar alles in de wereld waarin we leven lijkt wel kneedbaar en herschrijfbaar geworden. Het is geen Vorm, maar manipuleerbare Code die de realiteit haar gedaante geeft. De verschuiving van een paar moleculen maakt van een onschuldig micro-organisme een fatale ziekte, de vervanging van een paar genen van een vertrouwd mens of dier een monster. Een paar aanslagen veranderen een schat aan informatie voorgoed in chaos, white noise. De hartverscheurende fotoreportages bleken digitaal gemanipuleerd.
Het is als met het bereik van het menselijk oog: het neemt alleen het middendeel van het spectrum waar van alle golflengtes die het licht kan aannemen. Lang leek het alsof we ons alleen zorgen hoefden te maken om kernbommen en kosmische straling als het de golflengtes buiten ons zicht betrof. Nu is het eerder alsof de wereld van de vertrouwde golflengtes het speelterrein geworden is van lichtbronnen buiten ons deel van het spectrum. De werkelijkheid verschijnt als het slagveld waarop onwaarneembare krachten hun oorlog uitvechten. We moeten ons staande houden in een combat zone, waar we de strijdende partijen niet of maar zelden zien, laat staan dat we hun motieven kunnen begrijpen of frontlinies kunnen ontwaren. Dat heeft er alles mee te maken dat de strijd zich net zo goed binnen onszelf afspeelt: in onze lichamen, onze televisies en computers, onze familie, onze eigen stad, in ons eigen land, ons eigen werelddeel. Het lijkt alsof de wereld (die in de vorige eeuw nog een ziel werd toegedicht) zich heeft opgesplitst en in een metafysische burgeroorlog verkeert. Alsof het in haar binnenste is gaan spoken! Een angstbeeld, een overdrijving misschien, of een slechte droom, maar dan wel eentje die ons stoort en stuurt, wanneer wij wakker zijn.
Al weer ruim tien jaar bestaat er een soort science fiction dat het angstbeeld van een vloeibaar en daarom volstrekt onbetrouwbaar wereldbestel niet wegverklaart of overstemt met avonturen uit totalitaire intragalactische sprookjesrijken, maar ze het vlees en bloed van de romans en verhalen zelf laat zijn. We hebben het over de stijl die wordt aangeduid met cyberpunk, waarvan William Gibson en Bruce Stirling de belangrijkste exponenten zijn. De romans en verhalen spelen zich steeds af in een nabije toekomst en op aarde of in een baan om de aarde. De wereld die ze oproepen is niet bepaald een brave new world, maar orwelliaans is ze al evenmin. De technische vooruitgang is niet in handen van een oppermachtige staat, maar veel realistischer, in handen van economische krachten, oftewel multinationale concerns en de georganiseerde misdaad. De gevolgen van die toekomstige vorm van ongebreideld kapitalisme zijn simpelweg te omschrijven als een staat van mondiale burgeroorlog in schijnbare vredestrijd. Het decor van de avonturen lijkt niet op Startrek of Starwars, maar meer op een high-tech versie van Amerikaanse grootsteedse ghetto’s. De hoofdpersonen zijn meestal kleine scharrelaars die zich in leven proberen te houden, wat moeilijk genoeg is vanwege hun betrokkenheid bij wereldomspannende intriges en de botsingen van grote belangen.
De kracht van de cyberpunk-verhalen schuilt in de mengeling van angst en verwondering om de technische ontgrenzing van het menselijke. In de beschreven toekomst gaan mensen en machines geleidelijk in elkaar over. De werking van het menselijk zenuwstelsel is zo goed onderzocht dat het mogelijk is elektronische apparatuur direct aan te sluiten op zintuigen en hersenen. Menselijke lichamen maken dus naadloos (inclusief hun geest) en tot in hun cellen deel uit van een technisch spectrum. Dat klinkt griezelig en er komen ook uitgesproken griezelige figuren in voor, die door chemische en elektronische implantaten tot monsterlijke dingen in staat zijn. Maar die transparantie tussen de technische wereld en het menselijke systeem wordt niet alleen als kwaadaardig opgevoerd. Er zijn genoeg sympathieke en weerbare personages die zich van dezelfde middelen bedienen.
Het oproepen van spookbeelden en nachtmerries hoort bij het genre science fiction. Het is duidelijk dat de horror die in de cyberpunk-romans wordt bespeeld te maken heeft met de manier waarop de technologie ons leven stormenderhand lijkt in te nemen. Maar interessanter dan steeds de vergelijking te maken tussen de fictieve wereld van Gibson en Stirling c.s., en de wereld zoals we die nu ervaren, lijkt het me om eens te kijken wat er met die angsten gebeurt, of beter, wat er tegenover wordt gesteld. Hoe overleven de bewoners van zo’n uiteen geslagen en vloeibaar wereldbestel? Hoe bezweren ze hun angsten?
Ik wil me hier beperken tot de wereld die wordt opgeroepen door William Gibsons trilogie Neuromancer/Count Zero/Mona Lisa Overdrive (1984, 1986, 1988). De romans spelen zich af in een nabije toekomst die de verwerkelijking van alle hierboven opgeroepen angsten kan worden genoemd. In hun avonturen doorkruisen de hoofdpersonen alle denkbare domeinen: sloppenwijken waar bendes heersen; de kringen der elite, die zich hoofdzakelijk bezighoudt met chantage, bedrijfsspionage en moord; ruimtestations vol drop-outs en vreemde sektes; de kunsthandel, die veel weg heeft van een huwelijk tussen de mafia en de geheime dienst.
Een cruciaal onderdeel van de wereld in de romans is de overtreffende trap van wat we nu Internet noemen, de jungle van aan elkaar geschakelde computernetwerken en databanken. Een andere benaming is cyberspace, verwijzend naar de gedachte dat de elektronische opeenhoping van menselijke informatie en communicatie zo complex is geworden, dat er van een extra dimensie of een nieuw werelddeel sprake is. Gibsons versie heet de Matrix en wordt letterlijk omschreven als de grafische weergave van alle digitale gegevens en alle telecommunicatie. Maar we kunnen het niet vergelijken met een kruising tussen een babbelbox en een videospelletje. De Matrix wordt beheerst door de machten en krachten van de werkelijke wereld, het is de arena waar de georganiseerde misdaad, huurmoordenaars, grote bedrijven, banken en elkaar bestrijdende politiediensten en legers op wetteloze wijze hun belangen najagen.
De Matrix is een gevaarlijke omgeving, die zich tot de reële wereld zo ongeveer verhoudt als de wereld na de opening van de doos van Pandora tot de toestand voordat die fatale gebeurtenis plaatsvond. Aansluiting op de Matrix vereist een directe koppeling tussen het menselijk zenuwstelsel en het systeem, tot stand gebracht met electrodes op hoofd en handen. Er zijn beveiligingsprogramma’s die digitale inbrekers via die weg kunnen ombrengen. De dood doet mee in Gibsons cyberspace. Mede daarom kan de Matrix gelden als de optelsom van alle ingrediënten, partijen en gevaren die de wereld van de trilogie tot zo’n angstig en onherbergzaam oord maken.
Een wereld waar duistere krachten, schimmige organisaties, wetteloosheid en bruut geweld heersen reduceert het leven tot overleven. Een van de oudste en onuitroeibare menselijke reacties op een angstaanjagende en onbeheersbare omgeving is religie. In het tweede deel van de trilogie, Count Zero, is een cruciale rol weggelegd voor religieuze termen en gebruiken. Het gaat om een nieuwe gedaante van de religieuze cultus die met de West-Afrikaanse slaven naar de Nieuwe Wereld reisde en die we in zijn Haïtiaanse versie voodoo noemen.¹ Het is de enige religieuze gemeenschap in de trilogie en ze verschijnt als een direct antwoord op de fundamentele onbetrouwbaarheid en ondoorzichtigheid van de wereld, die beheerst wordt door de machten van de Matrix. Het is niet verwonderlijk dat er in Gibsons trilogie nauwelijks sprake is van de grote, monotheïstische godsdiensten. Zij veronderstellen een coherente morele orde, een metafysisch doorzichtige wereld. De wereld van Gibsons toekomst is dat niet. Hij oppert een nieuw verband tussen de archaïsche belevingswereld van de Voodoo en het overleven in een wereld die wordt beheerst door de machtstrijd in de Matrix. De Matrix wordt beschouwd als een geestenwereld die de werkelijkheid doordringt en beheerst.
Bobby Newmark, één van de hoofdpersonen van Count Zero, is een beginnend console cowboy of digitale inbreker, die al meteen bij zijn eerste poging in een groot databestand in te breken getroffen wordt door de levensgevaarlijke bewakingsprogrammatuur die het systeem omringt. Op het moment dat zijn zenuwgestel op het punt staat voorgoed te worden uitgeblust verschijnt er als vanuit het niets een stem, de schim van een jonge vrouw, wier tussenkomst hem op het nippertje van de dood redt. Je zou het een para-digitale ervaring kunnen noemen. Wie was zij?
Dit is ook in de high-tech toekomst van Gibson een vreemd en raadselachtig voorval. Al snel wordt de verbouwereerde Bobby ingepalmd door de superieuren van zijn heler, twee elegante zwarte heren, die via hun uitkijkposten in de Matrix getuige zijn geweest van de gebeurtenis. Ze beschouwen hem als een uitverkorene, en zijn erin geïnteresseerd, via hem in contact te komen met de meisjesverschijning, die zij eerbiedig Vyèj Mirak, Onze Lieve Vrouwe, Maagd der Wonderen, Ezili Freda, noemen. Bobby laat zich vervolgens uitleggen waarover ze het hebben. In de overkoepelde woonwijken, ooit de Projects waar verpauperde zwarten wonden, is geleidelijk een zichzelf in stand houdende gemeenschap ontstaan. Hun succes berust op de vermenging van de traditionele voodoo-riten en het gebruik van elektronica. Of, om het preciezer te zeggen, de voodoo-riten vormen het model van de manier waarop de gemeenschap omspringt met de krachten die aanwezig zijn in de Matrix.
Dat wil zeggen dat de twee heren, Lucas en Beauvoir, al lijken ze op zakenlieden of maffiabazen, ‘hungans’ zijn, de benaming voor priesters in de Haïtiaanse voodoo-religie. Kort geschetst draait het in voodoo om een voortdurend contact tussen het dagelijks leven met de wereld van de loa, de geesten, die een mengeling van goden en voorouders zijn. Er zijn vele heiligdommen gewijd aan verschillende loa. In het heiligdom komen de gelovigen onder leiding van een priester bijeen rondom een rijk versierde paal, die als een soort antenne dienst doet. Er wordt geofferd en gedanst, gezongen en men tekent ingewikkelde diagrammen op de grond met zand, alles om contact met een specifieke loa uit te lokken.
Wanneer een loa contact zoekt met een sterveling neemt hij bezit van diens lichaam. Aan de manier waarop de gelovige in trance raakt, zijn bewegingen, mimiek, de woorden die hij uitroept of de attributen die hij in zijn trance grijpt, is af te lezen welke loa zich bekend maakt. Erediensten houden meestal verband met huwelijken, geboortes, het afweren van gevaar en ziekte of genezingen en verzoeken om advies. Maar de ongunstige cliché’s over voodoo leggen de nadruk op de magische kant van deze religie. Ook bij de Haïtianen staan de priesters die zich naast de erediensten als tovenaars aanbieden in een slecht daglicht. Ze spreken over priesters die ‘met beide handen werken’, dat wil zeggen, ook magie bedrijven en zaken doen met de gevaarlijke, kwaadaardige loa, of zelfs helemaal in dienst zijn van de demonischer wezens onder hen. Deze hungans zijn meer magiërs dan priesters. Een omschrijving die van toepassing is op Lucas en Beauvoir.
In Gibsons roman lezen we namelijk niets over erediensten rond een felbeschilderde paal. De loa maken zich bekend via de Matrix. De Matrix is een werkelijkheid waar geen genezing, geen eredienst, geen huis-inzegening of geboortes plaatsvinden. Het is de concentratie van alle macht, rijkdom en misdaad op de planeet. In Gibsons trilogie handhaaft iedere groep zich als een mafia-organisatie, of haar leden nu in kunst handelen, alleen maar willen overleven, een computerbedrijf runnen of ook werkelijk een misdadige organisatie zijn. Het is in feite onvermijdelijk bij ontstentenis van een staat, een wet, een overheid en iedere democratische orde. De enige structuur die de maatschappij heeft is die welke het resultaat is van de machtsstrijd van bendes, bedrijven, diensten, legers. Ieder van die groepen bedient zich van de middelen waar vroeger de Staat een monopolie op had: rechtspraak, spionage, politietaken, wapengebruik. Zonder wet is alle macht terroristisch.
Lucas en Beauvoir worden korzelig als Bobby het woord religie te letterlijk neemt en hun voodoo vergelijkt met de islam, of de Scientology, die zijn moeder aanhangt. Ze benadrukken dat het er niet om gaat ergens wel of niet in te geloven, maat ‘to get things done’. Het magische potentieel van voodoo maakt haar superioriteit uit: het is het uitgelezen model om in de echte wereld te profiteren van de macht die in de matrix schuilt. ‘Voodoo’s like the street. Some duster chops out your sister, you don’t go camp on the Yakuza’s doorstep, do you? No way. You go to somebody, though, who can get the thing done. Right?²’. Zo omschrijft Beauvoir het verschil tussen een monotheïsme en voodoo, tussen bidden en magie. Voodoo is een overlevingscultus, een street religion, en het ongeduld waarmee Beauvoir spreekt maakt duidelijk dat hij direct denkt aan de geschiedenis van de vrijgelaten zwarte slaven op Haïti, die de West-Afrikaanse religie aanpasten aan hun nieuwe, barre omstandigheden.
Een voorbeeld van de opmerkelijke vorm van ‘rijm’ tussen voodoo en de omgang met de Matrix. In de voodoo-cultus op Haïti neemt Legba een bijzondere functie in. Hij is van oorsprong een god afkomstig uit de West-Afrikaanse religies van Dahomey, Ghana en Nigeria. Daar is hij een soort Hermes, die communicatie tussen goden en geesten onderling, maar ook hun contact met de stervelingen mogelijk maakt. De god die de kracht en kennis die in de goddelijke wereld huist in beweging zet en laat stromen; de netwerk-god. In de Haïtiaanse voodoo is hij de eerste loa die wordt aangeroepen, voordat er contact met een andere kan worden gelegd. Ook hier is hij de god van de communicatie. Hij regeert over wegen en kruispunten, over deuren, poorten en sloten. Zijn gedaante is van iedere West-Afrikaanse adellijkheid ontdaan: op Haïti is hij een kreupele oude man op krukken. Hij is in lompen gehuld en rookt een pijp. Hij is geen oppergod, maar aangezien zijn toestemming nodig is voor ieder contact met de wereld van de loa neemt hij een sleutelpositie in. Hij regelt ‘access’ tot de bovennatuurlijke wereld. Met deze aanroep opent iedere voodoo eredienst, alsof het om het verifiëren van een login gaat: Atibô-Legba, l’uvri bayè pu mwê, agoé! Papa Legba, l’uvri bay pu mwê. Pu mwê pasé³ (Atibon Legba, verwijder de hindernissen voor mij, agoé! Papa Legba verwijderde hindernissen, zodat ik erdoor kan.) Bobby’s redding door Ezili Freda, de zachtaardige loa der geliefden, betekent dan ook dat hij uitverkoren is door Legba, de god van de communicatie.
Wat maakt het optreden van die elektronische voodoo-cultus als toekomstreligie zo aannemelijk? Om te beginnen dat voodoo een overlevingsreligie is en het antwoord op iets wat Hobbes de natuurtoestand noemde: waarin de mens de mens een wolf is, waar geen ander gezag is dan dat van het geweld, waar geen wet kan bestaan. Dat is precies het beeld van de wereld die Gibson ons in de trilogie als toekomstverschiet voorspiegelt. Iedere politieke orde is ingestort. De machtsstrijd die zich in de Matrix afspeelt is ondoorzichtig en onberekenbaar. Het spookt in die tweede, digitale wereld, die de werkelijkheid beheerst.
Het lijkt bijgelovig en angstig om de Matrix tegemoet te treden als een geestenwereld. Maar dat is schijn. Gibsons verhaal toont nu juist het succes om het eigen lot ten goede te keren en de gemeenschap te doen overleven die het voodoo-model mogelijk maakt. De wereld van de loa is weliswaar ‘hoger’, maar onvoorstelbaar menselijk; de loa zijn herkenbaar als zelfstandig geworden menselijke eigenschappen en vermogens. Kenmerkend voor voodoo is het gebrek aan coherente theologie. Er bestaat geen eenduidig overzicht van het pantheon aan geesten. Er zijn geen heilige geschriften en geen algemeen geldige morele codes. De wereld van de loa is in voortdurende verandering. Legendarische historische figuren of belangrijke priesters kunnen zelfstandige loa worden of optreden als vermommingen van al bestaande. De riten, de bezweringen en de magische diagrammen kunnen door groepen gelovigen veranderd worden. Het is een vloeiende en centrumloze religie, die uitzonderlijk goed geschikt is als omgangsmodel met de dynamische, ordeloze Matrix, die dezelfde eigenschappen heeft als de geestenwereld.
Die afkeer van vaste dogma’s en de geschreven regels past bij de houding die nodig is om de toekomst te overleven. De voortdurende communicatie tussen geestenwereld en mensenwereld kent geen overkoepelende procedure of wet. Bovendien speelt het contact zich grotendeels af via beelden, dromen, voortekenen en symbolen, niet via teksten, preken of begrippen. Weer een analogie met de Matrix, die immers de grafische weergave van kennis, informatie en communicatie is; ze is een beeldenwereld.
De loa in de voodoo hebben geen bestemming voor ogen met de mens of de schepping, zoals de goden van de grote wereldreligies. Ze dienen met vrees en respect behandeld te worden, maar zijn vooral vijanden of bondgenoten. Iedere gelovige en iedere groep rond een priester staat alleen in zijn keuzes en de risico’s die daaruit voortvloeien. De gevolgen van conflicten met de loa spelen zich niet in het hiernamaals af, maar hier op aarde, en vaak onmiddellijk. Er wordt meteen afgerekend. Dat is het doorslaggevende punt van analogie tussen de geestenwereld van de voodoo en de Matrix in Gibsons trilogie: de kans op overleven tegenover die onvoorspelbare en angstaanjagende spookwereld berust op het maken van deals, het sluiten van tijdelijke overeenkomsten en het drijven van handel met de Hogere Machten. In het geval van de Matrix gaat het dan om informatie, de toegang tot andermans gegevens en de snelheid waarmee die gegevens kunnen worden ontcijferd en gebruikt. Alle kennis in de Matrix is een wapen in de strijd om macht, rijkdom en overleven. Precies zo bezweert men in de voodoo de angsten en gevaren van het dagelijks leven: men overleeft door toegang te zoeken tot de wereld van machten die het leven regeren en probeert afspraken te maken en voorkennis te verkrijgen. Alle ‘spirituele’ kennis heeft directe gebruikswaarde, is het niet onmiddellijk, dan via een omweg. Het is een magische praktijk, het gaat erom individu en gemeenschap te laten overleven; to get things done.
Het klinkt wel heel bizar: dat het zou gaan spoken in een door mensen vervaardigd netwerk. Maar, gezien de angsten en donkere voorgevoelens die de huidige wereld al kan opwekken, misschien niet eens zo’n gekke formulering. Zijn spoken niet altijd op hol geslagen, ons vreemd en uiterlijk geworden stukjes menselijke verbeelding? Wat vroeger hallucinatie of metafoor was, neemt nu technische vorm aan. De grensvervaging tussen het menselijke en het technische is geen kwestie van machinerie, van robots of apparaten, maar speelt zich af op het gebied van de communicatie en de software. Beter gezegd, het is het ‘geestelijk’ worden van de software. Dat is misschien strikt genomen geen franscendente aangelegenheid, maar het menselijk bevattingsvermogen schiet te kort om het op zijn feitelijke merites te beoordelen en is genoodzaakt het te beschouwen als een geestenwereld, die de reële doordringt: in een magisch model, een voodoo cultus.
Zo geavanceerd is de wereld van de Matrix geworden, dat ze de mensen verschijnt als een bezielde natuur, ook al is ie oorspronkelijk van menselijke makelij. Een onontkoombaar ontzag voor de heilig geworden vermogens van de Matrix. Dat is een grappig en uiteraard ook griezelig toekomstbeeld. Gibsons koelbloedige dystopie heeft onmiskenbaar ook een satirisch en daarmee een impliciet moreel karakter. De keus voor de voodoo-riten om een beeld te geven van de manier waarop een gemeenschap, in dit geval de zwarte gemeenschap in Amerika, zich staande houdt in de gevaarlijke toekomst die hij schetst, heeft daarom behalve iets spottends ook iets hoopvols. Ter illustratie citeer ik Alfred Metraux (p.364): ‘The reader will wonder whether Voodoo is a moral or immoral religion. The question should not be framed in these terms since voodoo is not a religious system with a well defined body of doctrine; nevertheless the spirits, being conceived in the image of men, do act in conformity with the moral laws which rule Haitian society. The “good loa” cannot approve crime and the “bad loa” can only look for assistance to shady characters. The loa are friends who intercede in private life and who often act as interpreters of public opinion. A loa can quite easily reproach his “horse” for behaviour which his neighbours regard as reprehensible and reprimand him for something which he thinks nobody knows about. It is in this sense the loa have a claim to be regarded as the guardians of public morality’.
Van alle groepen en gemeenschappen die in Gibsons trilogie voorkomen is die in the Projects de meest menselijke en leefbare. Uit de roman valt op te maken dat men in welvaart leeft, beschermd is tegen agressie van buitenaf en dat hoffelijkheid in de omgang, vriendschap en liefde in aanzien staan en dat is regelrecht uitzonderlijk in Gibsons toekomstvisie. Daarin schuilt een klassieke Marxistische gedachte, namelijk dat de gemeenschap die het meest ervaring heeft met het overleven in een rechteloze situatie, de meeste inventiviteit en veerkracht heeft zich bij die nieuwe wetteloze wereldorde aan te passen en haar waardigheid te behouden. Zo gezien is de door Gibson bedachte matrix-voodoo van Beauvoir en zijn mensen ‘up in the Projects’, een elegant en werkelijk sociaal overlevingsmodel. Een post-industriële vorm van heidendom die de toekomst heeft, in de dubbelzinnige betekenis van voorspelling en waarschuwing die alle science fiction kenmerkt.
1. Alfred Metraux, Voodoo in Haiti, transl. Hugo Charteris, Deutsch, London 1959
2. W. Gibson, Count Zero, Ace Books, NY, 1986 P. 77.
3. Metraux, pagina 101