Een vogel, op zoek naar voedsel, ziet een homp brood liggen. Hij vliegt erop af, hij heeft hier al vaker een flinke buit binnengehaald. Terwijl hij de eerste landingsbewegingen uitvoert en vaart mindert – poten naar voren, vleugels licht gekanteld uitgeklapt – merkt hij op het allerlaatste moment dat er iets niet klopt. Hij kan er niet bij, het brood ligt achter een onzichtbaar scherm. Klapwiekend staat hij stil in de lucht. Met de puntjes van zijn grijpgraag gekromde klauwen en die van zijn geopende snavel raakt hij de ruit. Het scherm wijkt niet.
Een rafelig zwart kruis, dreigend teken van verbijstering.
Co Westerik heeft een klein drama vastgelegd dat zich elke dag talloze malen voltrekt, meestal zonder dat wij er erg in hebben, althans zonder er van zo beangstigend dichtbij getuige van te zijn. Het is een drama met een emblematische waarde.
Ik woon in een betrekkelijk vogelrijk gebied. Er zijn mussen en mezen, merels en lijsters, vinken en winterkoninkjes, maar ook kraaien en gaaien, eksters en roeken. Ik hou ervan – zonder ornithologische pretenties – naar ze te kijken en te luisteren, naar hun opgewonden gedoe als ze in het voorjaar elkaar het hof en gezamenlijk hun nesten maken, naar de geduldige manier waarop de ouders hun jongen leren wormen te verschalken en op hun qui vive te zijn voor katten en eksters, naar hun eindeloos gevarieerde gefluit, gezang en getwinkeleer voor en na gedane arbeid.
Een paar keer per jaar hoor je een doffe klap. Dan heeft een jonge vogel de ruit niet gezien die zijn ruimte scheidt van de mijne. Meestal moet hij dat met de dood bekopen.
Een boerenvrouw hier in de buurt heeft er iets op gevonden om de dieren te waarschuwen. Voor de ruiten van haar keuken heeft ze een serie witte zakjes aan touwtjes opgehangen, keurig op gelijke hoogte, een soort miniatuur-Christo-achtige gordijntjes die meedeinen in de wind. Dat schijnt te helpen.
Niet altijd ben ik gesteld op al die vogels. Op zomerochtenden verwens ik ze, de kraaien en de eksters, als ze bij het eerste daglicht, nog veel te vroeg om op te staan, hels krij send vanuit het nabijgelegen bos de tuinen van de mensen opzoeken.
Een buurman schiet ze, overdag, met een buks uit zijn kersenbomen.
Kort geleden werd ik ‘s nachts wakker van vreemde, zware geluiden. Iemand op het dak van ons huis? Die deed dan wel erg weinig zijn best onopgemerkt te blijven. Even later wist ik het. Het waren vogels. Ik hoorde het harde klapperen van vleugels in de klimop tegen de muur van onze slaapkamer. Elk voorjaar nestelen er vogels in die klimop, mussen en merels meestal, veel meer dan wat geritsel en gefladder hoor je daar niet van – dìt moesten wel enorme roofvogels zijn.
Duiven waren het, bleek even later, wat logge en onhandig manoeuvrerende duiven.
Een paar nachten hoorde ik hun spektakel nog aan, toen besloot ik tot een drastische maatregel. Ik klom met een ladder hoog tegen de muur en vond twee grote, nog lege nesten – wondertjes van verfijnde nomadische kampementen. Voor de zekerheid vernielde ik ze alletwee. Ik schaamde me diep. Vervolgens zaagde, rukte en knipte ik de dichte, oerwoudachtig verstrengelde klimop in de buurt daarvan zoveel mogelijk van de muur, totdat er niet meer dan een éénlagig kaal vlechtwerk van ruwe stammen en takken over was.
Het karwei was geklaard. Schuldbewust keek ik, nog hoog op de ladder en kletsnat van het zweet, om me heen. Op de nok van een dak, een eind verderop, zaten twee duiven. Eén van de twee keek mijn kant uit.
Een minuut later, ik zat beneden in de tuin uit te hijgen, kwamen die twee, ongetwijfeld verontrust door de man op die ladder, het nest inspecteren waar ze zeker drie of vier dagen aan gewerkt hadden. Voor de plek waar het gezeten had bleven ze een paar tellen zwaar en onrustig klapwiekend hangen, als vrachtvliegtuigen in nood, voor ze terugvlogen naar die nok verderop – en vervolgens wegvlogen, definitief, ik weet niet waar naartoe. Ik verachtte mezelf zoals ik mijn buurman verachtte.
De wereld heeft zich ontdaan van de vogels, lees ik bij een Italiaanse cultuurfilosoof, ook als we ze nog wel zien. We hebben de banden met hen verbroken die de mythen mogelijk maakten. Als dat waar is, en ik moet vrezen dàt het waar is, dan is Westeraks vogel het embleem van die scheiding. De Hitchkockachtige dreiging die er van zijn vogel uitgaat belooft intussen weinig goeds. Ik voel het klapwieken in mijn maag.
vogel voor raam met voedsel 1972, olieverf en tempera op doek 50 x 65 cm