SALAMI IN ROMANSHORN

Die salami in Romanshorn, zo
goed van smaak, zo
goed
een plak, de eerste, nog een & het brood
wit, niet teveel

ezels
kraakbeen noch rook, een stuk
van het beste, stijgt uit, zei ze, boven
het menselijke
& plaatste het boek, niet

het grootste, juist
daar, tegenover
de salami, dus het boek zal ook
wat eten, nee, ik bedoel
er op lijken, zo’n beetje

de salami bewonderen, misschien
er wat van lezen. Waar
was dit? Op het strand? Was er wat
aan de hand
in de wereld? Heleboel maar verdomd, als
iets er toe deed,
behalve
die salami &
het boek, iets, ja waarom niet,
dat zij graag zou willen weten

 

 

EEN DONKERE LIJN

Ver weg, een strand, de zee
Blauwe hitte huist
In het zand, maar ver weg
Echte zee en zij zwemt er in
Het meisje met marrokkaans
Geheimzinnig haar

Zwemt de lange afstanden
Een donkere lijn die de dag doorkruist ontdekt
Zichzelf al zwemmend
In haar lichaam

Adem komt en gaat
Lichaam in koel zout geborgen
Scheiding en samenkomst
Van de borsten naar gelang haar armen
Gespreid zijn en weer
Vouwt ze die toe

De lange afstanden bijna voorgoed
Vergeten strand, hetzelfde gesprek
Telkens weer, naar onuitsprekelijke
Sterren geveegd

Door de armen en benen
Door te ademen, uit en in
En uit –
Gespreid op de zeebodem ver
Onder haar, ver

Een oud schip
Schelpkorsten en een paar munten
Half bedorven balken
Lading inktvis in versierde potten

Een oude boeg trekt
Af en toe
Als een maanlichtgordijn
De diepte opzij

 

 

SNELHEID

Plat op je rug soms in het lange
Zomergras.
Gedachten in drommen, ogen dicht,
Tenslotte beelden

Van dit of dat, ver weg, binnenin, hoge
Vloeiende omtrek, dan
Mond, de hare, steeg je tegemoet, trok je, nog altijd
Lieve tong, likt ze
Soms

Door het donker, een deurpaneel
Buigt, flits van een
Geweerkolf, varkenskop
Grijnst op een hakblok, en zand, is het zand
Dat onder je kleine voetzool wegvloeit

Je schiet overeind, tappelings
Zweet, het roggeveld
Daar vlakbij, ging het verkeerd, afstand
Absoluut geworden
Zo blauw

 

 

HOE NAAR VOGELS TE KIJKEN

(1)

Niets aan. Leef je een weg
In de omvang van
Hun lijven. Adem je een weg
In hun verdwijnende

Vlucht. Wees
Stil, ga met ze mee, ontmantel
Domme spierkracht, breekbaar
Bot. Ontwricht

Je spraak, wees boom, lucht, vlieg
Zonder te knipperen
Vlekkeloos uit door je oogappels. Of betrap ze,
Schuins door oogspleten

Glurend, onder het hippen. Ga
Weldra met ze slapen, een tak
Vormt je poten,
Pak hem

 

(2)

Verschil – als je ‘t aanroert
Zie je degelijk leven
‘Op een haarbreedte van sleur’

Zei Thoreau: Sneeuw, een lege plek, dan
Drommen paapjes samen
En rijpen, ‘vurige wezens’, door
De berkenzaden die hen voeden
Veelbetekenende

Zeshoeken schitterden, geheim
In een winter, de hele
Bizondere regenboog

 

(3)

Geen signalen dan de scherpste.

Verenkleed, een zekere roep, een kuif
Om hun verschil te wettigen
Zijn verkleefd met een limiet, nauwelijks
Zichtbaarder dan die van jou. Actie

Bepaalt hen, dat is het: behuisd
In een tijd, gestremd
In een poel van doelloosheid, de juiste woorden nog –
Slab en kap, roep, gewerveld –
Openbaren een kern

Niets minder, van niet-bezitten. Het is
‘t Niet-Hebben van hun maken. Nooit helemaal
De spreekwoordelijke vrijheid, maar
Een geven.

Misschien is hij,
Doorschijnend in
Een warme holte,
Grijs of karmozijn, neerstrijkend of
Voortgedreven, een
Helaas van boodschappen

 

 

EEN ONTBIJTTAFEL DEKKEN

Een paar gebarsten oude kommen
Zullen het tere blauwe
Beetje

Schaduw vangen naarmate ze voorkruipt over
Houtnerf of tafelkleed
– Mits

Er een tafel is, en jouw gast
Niet voortvluchtig. Als
Het meisje verschijnt, ellebogen hoog, dat haar vlechten

Herstelt, laat dan geen enkel detail
Aan twijfel onderhevig zijn. Haar gemoedsrust
Zal haar misschien zeggen

Deze weet misschien hoe te leven –
Zonsopgang jullie eenparige daad, de wereld buiten
Eén keer in opstand. Ze zal de plazas

Echt van vreugde
Uit hun stenen vlees zien springen
En, gesmolten, stellen alle stupide standbeelden

De geur van enige cyclamen samen
Die, door jou gestoken in een wankele vaas,
De tact

Van een minnaar met sprakeloze intelligentie vervlechten
– Deze melk
Is vers, deze koude

Whiskey wild,
Dit mes
Flitsend

 

 

GESCHIEDENIS VAN NIET HELEMAAL ALLES

Slaan van een autodeur buiten
Ben jij het
Een vlaag muziek zoals golven menselijke gevoelens
Keer op keer omslaan
Ben jij het de zilveren hitte van dij tegen dij

Omdat mijn rammelkast radioactief was
Brachten ze mij naar het dolhuis voor onderzoek
De gemutste idioten dansten blij
Als kinderen hun rondedans

Was jij het
Naast mij de lucht waarin ruisend
Jouw gestalte was jij het hongaarse meisje liep met twaalf
Granaten onder een tank en blies hem op

Tussen onze lichamen stond niets dan de maan
Niets werd ooit verspild
Tijd was er genoeg twaalf jaar maar was jij he
Voor ik stierf onder een boom waren we in slaap gevallen
Was jij het die ontwaakte en het honderd jaar uitschreeuwde

En vergeten woorden wie nam ze in de mond
Kop van een heilbot wie hakte hem af
Een aangespoelde stok in zand
Wie ramde hem van onderen in de vissekeel

Of de rechtsvoorziening volgens de wet
Ben jij het
In bloed gedrenkt dat waren hongerige kleuters
Oude mannen bevroren langs de weg
Ben jij het zeer tedere vingers op de lange mars

Zeer tedere vingers ben jij het
Stille leegte
De stem
Die ik voorgoed moet blijven antwoorden

 

 

WILD PAARD

Als een min of meer geletterd mens
Die dingen opschrijft die een zekere
Verbinding met het engels onderhouden

Weet ik me geen raad met een wild paard
Dat zich plotseling presenteert in mijn gedachten
Deze winterochtend in Berlijn

Onder geen enkele omstandigheid zou ik schrijven
Over een wild paard op een wijze welke
Die van de woeste mr. Ted Hughes benadert.

Ik kan mij niet herinneren ooit
Een wild paard in levenden lijve te hebben gezien
Misschien in films maar geroken heb ik er niet één

Niet eenmaal zelfs niet van ver ik heb geen
Wild paard in maanlicht zien glanzen
Ik heb er nooit een aangeraakt    wie wel?

Ik woon niet in Marlboro Country
Ik heb geen sporen geen zadel geen scholing
Ik kan zelfs geen tam paard berijden maar dit

Dit wilde paard heeft me van binnenuit
Bokkend geschokt   Nu eens is het
Kastanjebruin als een cello

Dan weer zwart als Pelikan inkt
En daarna wit als niets
Ter wereld    Jammerlijke vergelijkingen

Het is een en al spieren en woede
Het wordt beteugeld als een ster zegt men
Door zekere magnetische condities

Het is bruusk   Het hoort
Wie weet wat en is weg als de wind
Op jacht of zomaar ergens heen

Het stopt om uit een plas te drinken
Danst over een heuvel   graast
Prairiegras af    Door drift gegrepen

Dit paard maar in die greep is het vrij
Omdat het in zijn botten een straling weet
Die ik als een stofje opgezadeld

Berijd    Kan de reden deze riem zijn
Die ik in een rommelzaak ten noorden van La Grange
Texas kocht?    Zijn ovale gesp waarin een paard

Gedreven was eens de prijs voor ongezadeld
Rijden in een rodeo    Invloeden moeten mijn pens
Doordrongen mijn hoofd op hol hebben gebracht

Of komt het slechts aan in galop
Dit wild paard omdat een paar vrienden
En liefdes deze voorbije maanden mijn lichaam

Hebben doorstraald met iets vurigs
Eigen aan het heelal een kracht
Die ik niet zou durven ondervragen

Of een naam zou geven    Kijk niet naar beneden
Of achterom    Vlieg in de furie van het paard
Met wilde liefde    Ze zullen je gauw genoeg

Omlaag trekken gewone banale dingen
Zeg ik tegen mezelf terwijl ik het voel
En ik zit goed daarboven op dit zelfde ogenblik

Denkend aan jou Ann Alberto Caroline
En jou Tsepe roemeense clown mijn vriend
En iemand anders die ik geen naam toeken

Ik zit goed daarboven de kracht van de wereld
Raakt me buigt mijn ruggegraat terug maar ach
Met opgeheven hoofd rijd ik door de wind

Proper met de geur van eucalyptuskruid
Of hoe het mag heten over de heuvels en de Uhland –
Strasse door    Als dit een leeuw is zeg ik gegroet

Wasberen werpen noten naar me die ik vang
Met opgestoken hand als ik voorbijkom onder
Vrolijke pecánbomen de wingerd-ranken de zoete

Sophora    Zon schijnt de hele dag    Is dit
Een overdrijving? Waarschijnlijk wel
Maar dit wilde paard onder mij weet het beste

Hoe door hoop de barrière te vertrappen
Die de hulpelozen tegenhoudt
En hoe het beste deze gloed het heelal

Zichzelf te helpen voortstuwen door subtiel
Te schuiven en te wrikken met de schouder-
Bladen    Diep oranje ravijnen dan struiken

Vlakken tere tamarisk cactus torens gesnor
Geroffel    Zijn hoefslag is mijn harteklop
Zijn vlokkend zweet het mijne    zijden staart drijft weg

In ruimten die achter ons krimpen
Bloedende schaduwen door het opgeworpen stof
Bij rijzende maan    Wij luisteren luisteren

Naar klaterend water het grote klif bloeit
Indigo met honderd gezichten door de manestraal
Uit punt en kloof gehakt     Wij kijken kijken

Hij verschijnt de tovenaar die met zijn vinger
Wenkt de scherpe inwendige vorm ontvouwt zich
Over rotsmassief      Profiel strakke blik stroomopwaarts

Tot waar de wateren
Die wij nu gebogen drinken
Zijn ontsprongen