28/7. Dinsdag

+ In het voorgaande heb ik gesmokkeld. Teveel gestileerd. Als schermbloemen voegen zich aantekeningen rond een kern, waaieren uit en er komt tekening in. Alsof dat vanzelf gaat. De volgorde heb ik echter pas achteraf aangebracht, zodat er een natuurlike ordening van gedachten is ontstaan (in tegenstelling tot de wanorde van sprongen, zijpaden, herhalingen enz., zoals de aantekeningen van dag tot dag op papier komen), een natuurlike ordening die het resultaat is van een ingreep.

Zo kwam het mij bvb., voor het kontrast, beter uit om het bezoek aan N. een week naar voren te schuiven. Daardoor komt de mededeling van A. harder aan, daar ik (net ziek geweest) nog niet bekomen ben van het onthutsende bericht dat W. mij stuurt over D., zijn zoon, met wie ik vele jaren eng bevriend ben geweest.

 

+ Zolang ik niet het geschikte schrift heb, kan ik niet beginnen.

 

+ Beschouw deze maand als voorspel – als inwerkperiode. Misschien zal ik daarna echt kunnen beginnen.

 

+ Ik wil een tijdje m’n handen vrij hebben, me niet zo volledig binden aan de Operaties. Het geplande deel 4 is nog lang niet in het stadium van schrijven. En het dagboekplan komt vooral voort uit de (bijna fysieke) behoefte om te schrijven, aan iets substantieels, dageliks. In principe moet die vorm me de gelegenheid bieden om niet direkt bij elkaar horende bezigheden en onderwerpen in één kontekst samen te brengen. De werkwijze ligt voor de hand: sinds Raadsels heb ik de voortgang van de produksie systematies in draaiboeken bijgehouden – de schriften als logboek (of: machinekamer en stuurhut tegelijk). Niet alleen kon ik dankzij de chronologiese ordening op elk moment alles terugvinden en rekapituleren; ik hield daardoor ook greep op het vermenigvuldigingsproces. In de metode van werken verwarring zoveel mogelijk uitschakelen. ‘Un hasard doit être incessamment la matière d’un calcul rigoureux’’
(Poe geciteerd door Jules Verne).

 

+ Ik hoorde de transistorradio schetteren en nam daarom aan dat de buurman aan het werk was; er bleek niemand te zijn, maar de radio stond wel aan. De stad is overal. Waarom zou ik geen wederwaardigheden (wat ‘n woord) verzinnen? Ik kan me in een bedachte situatie gemakkeliker van een afstand bekijken dan in een verslag. Een fiksie maak ik intenser mee dan een gebeurtenis die me overkomt.

Zonder te weten wat presies de Schakel is geweest, bracht het voorgaande – nog voordat ik het opschreef – deze ambivalente wens tevoorschijn: een onbetekende passage te schrijven, een groepje zinnen die bij elkaar staan als een bosschage in een leeg landschap (nergens bij horend), zinnen die je met genoegen leest, raadselachtig, niet omdat ze naar iets onbekends verwijzen (waarvan de oplossing bekend is), maar alleen omdat ze nergens naar verwijzen, zinnen die niets moeten, pure luxe en toch geen overdaad, enkel een trage behaaglike beweging – een tijdsvulling die anders alleen door muziek soms wordt bereikt. Mits je ervoor ontvankelijk bent!

 

+ Stijl?- ‘Eleganz ist ein mathematisches Kriterium, aberein sekundäres.’ (Dahlhaus)

 

+ Een nieuw verschijnsel? (Op verschillende plaatsen waar te nemen, onder andere in Groene-kring.) Als je een paar boeken meer gelezen hebt, moet je je daarvoor kennelik verontschuldigen of zelfs verdedigen. Tegenover personen die menen dat je elk willekeurig onderwerp naïef aan kunt pakken (onderwerp: utopie – al na enig gesoebat blijkt daaronder al het niet-empiriese, al het niet-rationele te worden verstaan; waar heb je het dan nog over?). Alsof je iets onbehoorliks eist wanneer je opmerkt dat over de grenzen van het rationaliteitsbegrip toch al wel enige steekhoudende teksten geschreven zijn. Eigen waarneming blijkt zonder meer te worden opgevat als een waarde (waarheid) op zichzelf.

 

9/8. Zondag

+ Hoe ontkom je aan (ongewenste) informatie?

 

+ Ik weet niet hoe anderen zich schamen. Kan het me nauwelijks voorstellen (bijvoorbeeld hoe een jongen van 16 zich nu zou schamen). Het woord hoor je ook zelden; hooguit als bevel: schaam je.

 

+ Zal zeker een keer moeten schrijven over mijn behoefte om zoveel mogelijk sporen uit te wissen. Heeft misschien ook met schaamte te maken.

 

‘Dat er een vergeten bestaat moet nog bewezen worden’ (Nietzsche geciteerd door Blanchot). Is er een bewust vergeten mogelik? In elk geval een ideaal. Ik bedoel niet een vergeten door bedrijvigheid; dat is slechts uitstel.

Beschamend is soms de manier waarop het geheugen werkt (dat is ook de voornaamste reden waarom ik voor mezelf al sinds ’62 een journaal bijhoud). Van veel films blijven vaak juist de slechte, onbeduidende beelden hangen en duiken, eveneens tegen je wil, opeens op, als lastige muggen. Hetzelfde met onbetekenende droombeelden. Wat al te nabij is moet je wel vergeten. Er is afstand nodig (om te kunnen ingrijpen).

 

+ Ik improviseer van de ene dag in de andere. Dat kan waarschijnlik alleen dankzij de vele schemaas. – Zo gaat het ook met schrijven.

 

+ Wat gebeurt er in de ruimte tussen notitie (aanduiding) en formulering (verwerking)?

 

+ Het stilzwijgen bewaren – wat een ruimte opent die uitdrukking, tenminste wanneer er niet bijgezegd hoeft te worden: over iets. Zoals je een geheim bewaart. Je stil houden.

 

+ ‘Il faut craindre que, comme l’ellipse, le fragment, le “je ne dis rien et le retire aussitôt” potentialise la maîtrise de tout le discours retenu, arraisonnant d’avance toutes les continuités et tous les suppléments à venir.” (Derrida). (Het voordeel van citeren: je kunt iemand anders je gedachten laten formuleren en toch ben je er niet zelf aansprakelik voor; nadeel: je verschuilt je achter autoriteiten. Liever zou ik dan ook geen namen noemen.)

Is het een afwijking dat je geen nieuw onderwerp of nieuwe onderneming kunt aanpakken, of onmiddellik moet je denken aan alles wat je daaromtrent eerder bent tegengekomen en voel je je verplicht daarop te reageren. Toch maakt dat ook een deel van de spanning uit. Je worstelt met de inzichten en formuleringen van anderen (Brecht zei: waarom zou ik het werk van anderen over gaan doen?) en weet dat de winst nooit groter zal zijn dan een duimbreed verschil – die speling moet je letterlik veroveren op wat anderen gedaan hebben.

 

+ Er gaat een deuntje door m’n hoofd: Er was eens een mannetje dat was niet wijs, dat bouwde zijn huisje al op het ijs. – Toch, zolang hij vaste grond onder de voeten heeft, is er geen reden om bang te zijn. Niettemin ben ik het, – nog zoon echo van het milieu waaruit ik afkomstig ben: ervan overtuigd zijn (tegen beter weten in) dat je alles wederrechtelik hebt, op proef, dat het te allen tijde weer kan worden opgeëist. Dat wordt hele volksstammen ingeprent. Anders valt niet te verklaren waarom zovelen – dat belijden ze altans met de mond – geloven dat ze iets moeten ‘inleveren’, iets dat ze voorheen kennelik teveel hadden.

Met die chantage wordt ingewerkt op een giganties angstpotentieel bij velen. Achtergrond: wensen en verlangens die de (‘natuurlike’ = materiële) behoeften te boven gaan zijn luxe (‘kultureel’ = dekadent, zondig, gevaarlik).

 

+ Had los van dit dagboek al maanden geleden het plan opgevat om een lijst van nieuwe eufemismen aan te leggen en die van een kommentaar te voorzien, vbb. ‘theatrale wapens’, ‘geïntegreerde oorlogsvoering’, ‘vrouwvriendelijk’, ‘vertragingsgevoelig” enz. Hoort in dit journaal tuis. Het gaat me daarbij minder om het bedrog, dan wel om het zelfbedrog (dat laatste heeft te maken met primaire psychiese processen; het betreft steeds de vraag: waarom laten mensen zich iets aandoen, waarom laten ze zich bevoogden en gebruiken?).

Inzicht is alleen dan voor iemand aanvaardbaar (te begrijpen) wanneer er iets mee te doen valt. En even sterk zal de afweer zijn, vermoed ik, wanneer men instinktief beseft dat men het door bepaalde informatie alleen maar moeiliker krijgt.

 

+ Barthes over intellektuelen en politiek: ‘L’une des tâches essentielle d’une avant-garde aujourd’hui serait de s’attaquer à ce problème de la culpabilité de l’intellectuel à l’égard de la politique.’’ (1975)

 

+ Vraag: moet ik citaten vertalen? Mag ik er dan niet van uitgaan dat ik voor mensen schrijf met hetzelfde bereik? Omdat deze oefeningen buiten het geplande journaal vallen, laat ik ze onvertaald.

 

+ Realisme verlamt de verbeelding. Zodra ik bij het schrijven iemand nader die ik ken (het kan ook iets zijn, een huis of een situatie), ontstaat er, door een soort magnetiese aantrekkingskracht, de dwang om me letterlik aan het ‘voorbeeld’ te houden. Zou ik alleen iemands oren willen gebruiken, dan huppelen onvermijdelik ook zijn o-benen de tekst binnen.

 

11/8. Dinsdag

+ Over sporen uitwissen, maar dan in de gangbare betekenis:’Der destruktive Charakter kennt nur eine Parole: Platz schaffen; nur eine Tätigkeit: räumen – Denn Zerstören verjüngt, weil es die Spuren unsere eigenen Alters aus dem Weg räumt.’ (Benjamin)

 

+ ‘(…) Hoe haalt hij het in zijn hoofd te denken dat een man zich zou kunnen inleven in een lesbische verhouding? Op zijn vraag waarom dat niet zou kunnen moet ik wel antwoorden: omdat een man geen vrouw is. (…) het schetsen van een lesbische relatie hoort een afspiegeling te zijn van een vrouwenmaatschappij, een beschrijving van binnenuit, iets wat een man dus nooit kan. (…) Als P.G. me nu aan wenst te vallen op het feit dat ik de film niet gezien heb: hij gaat zijn gang maar. Ik ben in ieder geval niet van plan om er ooit heen te gaan.’ (Ingezonden brief in De Waarheid). Krijg zin om een satiriese reeks op dit soort separatisme te schrijven.

 

+ Heb niet gemeld hoe het afgelopen maand rond K. is verlopen; het zoveelste hoofdstuk in onze Strindberg-farce.

 

12/8. Woensdag

+ ‘Periphere Phänomene – um ihrer Drastik willen – zu zentralen zu erklären, ist eine Technik der Polemik. Es ist also nicht erstaunlich, dass die Verächter neuer Notationen als deren Inbegriff und Paradigma die “Musikalische Graphik” zitieren. Sie wird genannt, wenn demonstriert werden soll, dass ausserhalb der Grenzen des Gewohnten nichts als Chaos sei.’ (Carl Dahlberg: Notationen neuer Musik, 1965) Vergelijk de verhouding nieuwe – traditionele muziek met die in de literatuur. De proportionele verhouding tussen voortgang-afwijking-overgang. Meestal wordt alleen het tweede in aanmerking genomen, zodat de differentiële betekenissen niet meer ter kennis genomen hoeven te worden.

 

Ik lees Dahlhaus vanwege het in de literatuur ontbreken van een notatiesysteem – er bestaat geen metode om leesritmen (tempi) aan te geven. De lezer heeft nu de “vrijheid’ om een tekst door één lektuur (waarvan het tempo bepaald wordt door de verwachtingen) plat te walsen.

In mijn eerste boeken heb ik vrij veel typografiese middelen gebruikt, in de veronderstelling dat ik daarmee strukturen kon laten zien, – verschillende lettertypen zouden in één oogopslag verbindingen, lagen etc. zichtbaar maken. Wat ik beoogde was ordening. Het effekt bleek vaak: verwarring bij de lezer en de indruk van wanorde. Blijft nog te ontleden waarom. Tengevolge van welke leesgewoonten? (de pagina als overzichtelik en zo neutraal mogelik landschap; men leest semanties, via woordbeelden, en het grafies aspekt dient doorzichtig te zijn als glas of meer nog; bewerkingen op dat vlak werken kennelik storend – terwijl doorgaans juist op dat vlak de grootste manipulaties plaatsvinden).

Sommige woorden moeten maar een tijdje in het vriesvak. Het woord ‘vervreemding’ bijvoorbeeld, bij Marx het sociaal-psychologies van een ekonomies proces, is pastoraal wisselgeld geworden. (Definitief afschaffen: het woord leuk.)

 

+ Hoe technies kunnen en onderscheidingsvermogen falikant uiteen vallen, dat is waarschijnlik een van de meest aktuele (filosofiese maar evenzeer literaire, sociaalpsychologiese) vraagstukken. Voel me ten aanzien daarvan als alfa ernstig gehandikapt, kan immers niet meer zeggen dan dat – mij ontgaat ook veel te veel.

 

+ Vertellen kan alleen iemand die zich op zijn gemak voelt en zichzelf vertrouwt.

 

18/8. Dinsdag

+ Bij het eten ‘s avonds, het is K’s eerste schooldag. Ze is enigszins teleurgesteld omdat ze verwacht had na één dag al meteen te kunnen lezen en schrijven. – Ik wil als ik groot ben schrijver worden – o ja, wat ga je dan schrijven, verhalen soms? – nee, over mezelf – over jezelf? – ja, als ik dan in het bejaardenhuis zit kan ik mezelf lezen, dát was ik, daar was ik.

 

+ Steeds opdringeriger wordt de vraag: hoe direkt breng ik mezelf in dit dagboek in beeld? Ik neig tot de vorm werkboek. Maar als ik werkelik de tijd een rol wil laten spelen, dus ook het toeval van de opeenvolging van dagen, dan moeten er een konkreet toneel zijn waar zich een en ander afspeelt.

 

+ Zou je in een tekst lichamelike toestanden, bewegingen, sensaties kunnen laten zien, zonder situaties (te beschrijven) die ze al bij voorbaat in betekenissen laten opgaan (bevriezen). Zoals ballet dat soms kan. Lees over een optreden van de Japanner Yoshi Oida.

 

+ ‘Wiegt die Selbstauslieferung beim Schreiben eines Tagebuchs nicht immer die Kränkung auf, die einem andern dabei widerfahren kann?’ – Peter Weiss over Anais Nin in zijn Notizbücher 1971-1980, Dat riekt wel erg sterk naar het fiat ars van de romantiese kunstenaar.

(Interessant is zijn vergelijking met Enzensberger: twee karakters, twee politieke posities – Weiss te plomp en Enzensberger misschien wat al te lenig. Verhelderend ook wat hij zegt over taal en taalomgeving: iemand die zoals hij zijn taalgebied is kwijtgeraakt, heeft daarmee ook zijn (niet alleen literaire) identiteit verloren. Het spreekt me vooral aan, omdat ik pas de laatste jaren ben gaan beseffen hoezeer mijn schrijven, in allerlei opzichten, zijn wortels heeft in de moedertaal van mijn jeugd, het Brabants – in een wereld die ik regelrecht verafschuw; Alle vlees is voor een deel een afschrijving van die taal geweest.)

 

+ Hier splitst zich het notenschrift in een zelfstandig logboek voor externe doeleinden, mijn eigen journaal en de aantekenboekjes. Al bijna twintig jaar houd ik een dagboek (zoals je een huisdier houdt?), en toch voel ik me nu een beginneling.

 

19/8. Woensdag

+ Technies probleem: uit de ene aantekening springen splinters die eveneens uitwerking verdienen, of verwijzingen die moeten worden nagetrokken, en onmiddellijk rijst de vraag of de fragmenten zo lapidair en ellipties kunnen blijven als ze – in het voorbijgaan – zijn opgetekend. (Het fragment is een wijze van denken, een instelling – zie Barthes, Blanchot, Benjamin, Günther Anders, Adorno, Cioran eva.)

 

+ Wat ‘n ellendige vorm is het dagboek eigenlik. Op het eerste gezicht een enorme vrijheid, alles kan erin, denk je, toch hoef je maar even bezig te zijn en je stoot je aan beperkingen, (ongeschreven) regels, of alleen al aan de grens die vermoeidheid stelt.

 

+ Heb even in mijn boekenkast gegrasduind en ter vergelijking enkele dagboeken tevoorschijn gehaald: Max Frisch, Robert Musil (een van de weinige dagboeken die ik vaker ter hand heb genomen), Valéry (id.), Daniël Robberechts, Willy Roggeman, Brecht, Nietzsche, Regius, Bloch, Adorno, Cioran, Strindberg, Pavese, Gombrowicz. In feite zijn er weinig dagboeken bij, vooral schrijvers van fragmenten.

Waarom ik nooit meer dagboeken en brieven van Kafka gelezen (herlezen) heb, terwijl ik ooit zijn dagboeken meesleepte op reis en ongeveer elke regel aanstreepte (dát is meteen ook al het antwoord) (29. September 1911. Goethes Tagebücher. Ein Mensch, der kein Tagebuch hat, ist einem Tagebuch gegenüber in einer falschen Position. Wenn er zum Beispiel in Goethes Tagebüchern liest: “11.1. 1797. Den ganzen Tag zu Hause mit verschiedenen Anordnungen beschäftigt, so scheint es ihm, er selbst hätte noch niemals an einem Tag so wenig gemacht.)

Gombrowicz geeft, op een donderdag in 1954, een opsomming van wat hij bij de verschillende maaltijden gegeten heeft, wanneer hij is opgestaan en is gaan wandelen, met wie hij gesproken heeft enz., en eindigt aldus: ‘Obiges teile ich mit, damit ihr wisst, wie ich in meiner Alltäglichkeit bin.’ – Omgekeerd: vele paginaas aantekeningen suggereren een gevuld bestaan en een al even gevulde geest, terwijl er niet meer voor nodig is dan er voor te gaan zitten.

 

+ Benauwend is een nog eksaktere tijdsaanduiding dan de datum. Roggeman geeft uur en tijd aan; in De goddelijke hagedisjes begint hij 15.15 een notitie van enkele paginaas over Nietzsche. Even prikkelt dat het voorstellingsvermogen; vervolgens wordt het irritant – hij noteert dan wel 15.15, maar hoe lang heeft hij zitten schrijven; liep het zo uit zijn pen, omdat hij het al vaker in zijn hoofd had bevoeld of ontstond de gedachte pas door het schrijven, etc. Maar ook als hij het fragment gesloten had met bvb. 19.10, zou er meer verhuld dan onthuld zijn.

 

+ Stroomt er iets uit dat jaren heeft vastgezeten en nu pas rijp is? Gaat het moeizaam, omdat de formuleringen tezeer voor het grijpen liggen? Enz. Ook daarvoor zouden tekens moeten bestaan – het zouden ongetwijfeld obscene tekens zijn. Over de inhoud zegt dat natuurlijk niets, waarover eigenlik wel? Over de intellektuele stoelgang soms? (Wel interessant, de ongelijktijdigheid van schrijven, geschrevene en lezen. Soms moe je in een tekst vertragingen inbouwen, daar bestaan allerlei truuks voor, maar de lezer moet wel bereid zijn zich dat te laten aandoen.)

 

+ Dubbele boekhouding. Dagboek – laat me niet lachen; het is zo lek als een mandje. (…) Zulke toch niet onbelangrijke details zullen niet te lezen zijn. Ook daarover zou ik hoognodig iets moeten zeggen. Argument: het zegt niets. Tegenvraag: andere stukjes dan wel? – Enige kriterium voorlopig: ik schrijf niets op dat ik niet van anderen zou wensen te lezen.

 

21/8. Vrijdag

+ ‘Quelque intime que l’on soit des opérations de l’esprit, on ne peut penser plus de deux ou trois minutes par jour;—à moins que, par goût ou profession, l’on ne s’exerce, pendant des heures, à brutaliser les mots pour en extraire des idées. (Cioran, Syllogismes de l’amertume.)

 

+ Wat je echt beweegt, maakt zich altijd fysiek kenbaar.

 

+ Iemand ontwapenen met een kompliment (het geheim van hoffelikheid en verleiding?). – Iemand prijst iets van je. Reaksie: je maakt het kleiner, vermeldt onzichtbare gebreken (wat de ander dus al niet meer hoeft te doen). Truuk: begin met jezelf of iets dat je gemaakt hebt af te kraken en je bent verzekerd van geruststellende komplimenten. Wat ‘n spel.

 

+ Ik kan nauweliks meer iets lezen dat niet tussen aanhalingstekens staat. Onbevangenheid stoort me, vanwege de veronderstelde familiariteit: aangesproken te worden als de goede verstaander die je niet wilt zijn (er is te weinig vorm, denk ik). Hoe opzetteliker iemand zijn geschrift inkleedt, hoe meer je te zien en te ontraadselen krijgt. Het natuurlike bedreigt me door zijn enkelvoudigheid die me even perplex achterlaat als ik al was. Daar waar gevoelens zich voordoen als begrippen is er alleen maar kitsch. Het overkomt me nogal eens dat ik aardigheid in een slechte tekst heb, alleen omdat ik denk dat het satire is. Dat blijkt zelden het geval te zijn. Als iets geen spel meer is (of als je het niet meer als spel kunt zien) wordt het onverteerbaar; dan wordt het iets dat je in de maag wordt gesplitst, iets dat je overkomt, iets zo massief als een ding of een (naakt) feit.

 

+ De schrijver vermomt zich voortdurend. Dus maken ook zijn konfidenties deel uit van het spel.

Het enige soort dagboek dat echt interessant is, is het dagboek dat niet voor publikatie bedoeld is geweest. Geschreven zonder lezersblik.

 

+ (Merk bij het overtikken dat ik de neiging heb zinnen weg te laten en me te beperken tot aanduidingen; vermoedelik omdat voor mijzelf het schrijven al voldoende was.)

 

+ (Sinds ik begonnen ben met overtikken stagneert het schrijven aan het dagboek. De schriftuur is werk. Het schrijven in natuurlike staat de schrijfbeweging, heeft vooral te maken met lustbeleving. Met veel moeite is dat genot mededeelbaar te maken – dat is het schrijfwerk. Voor degene die zich zelden gedrukt ziet is publikatie een doel. Wanneer je voldoende gepubliceerd hebt wordt soms het ongedwongen schrijven weer aantrekkelik, het schrijven om niet, alleen voor je eigen plezier. Toch zul je nooit meer terug kunnen. Het is een even bedenkelike wens als het terugverlangen van de stadsmens naar de natuurlike toestand van de primitief.)

 

+ De verleiding om de autobiografie – of het dagboek – van een ander te schrijven.

 

+ Stel opeens – niet zonder enige schrik – vast, dat dit plan toch weer, al ben ik eraan begonnen als een intermezzo, uitdraait op een nog uit te voeren Operatie. Het utopieboek is bedoeld als een boek van Ekke (zoals Alle Vlees het eerste boek van Janus was). Zou dit dan het deel van Mon worden? Pp – een werktitel die ik eerder gebruikte, zij het op een ongelegen moment. Ik vond het teken Pp eertijds bij G. Mannoury. Direkt na het schrijven van Anatomie, eind ’65, wilde ik een mannelijke tegenhanger, en als begin zag ik een flatgebouw met een X-aantal bewoners; eerst wilde ik alle bewoners voorstellen om er dan één of meer uit te kiezen. Het is er nooit van gekomen. Inmiddels heeft Perec iets dergeliks uitgevoerd.

 

+ Ekke is geen intellektueel vanwege briljante gedachten, visies of theorieën, maar eenvoudig omdat denken zijn hoofdbezigheid is. Denken is zijn dageliks werk. Het doet er weinig toe of hij goed denkt. Intellektueel is hij door zijn instelling, niet direkt door zijn beroep van architekt. Mij ging het om de ruwe staat van zijn voorstellingen, denkbeelden in wording.

 

+ Een dagboek als zoekplaatje. Gebaseerd op pure suggestie: namelik dat er een persoonlikheid is.

 

+ Misschien weet ik na deze proeftijd óf ik het moet/kan doen en hoe. – Waarop wed ik? Dat op een gegeven moment, door uit te voeren wat ik nog alleen maar voornemens ben te gaan doen, ‘vanzelf’ wel duidelik wordt wat (ik) wel en niet kan? – Waarom zou ik tzt niet af en toe een andere dagboekmetode uitproberen? Hoe dan ook, zal ik me moeten meten met de bestaande voorschriften inzake het dagboek (hoewel ze nergens staan opgetekend).

 

+ Eerlikheid – vaak een vorm van domheid, in elk geval van gemakzucht, omdat je dan geen rekening meer hoeft te houden met situaties. Eerlikheid als paniekreaksie. – Wie besluit altijd eerlik te zijn laat voor zichzelf beslissen en ziet toe wat zijn eerlikheid aanricht – en dát dan voor een onontkoombaar feit aanzien.

 

+ Mogelik maar ondoenlik, laten we zeggen wenselik. Elke spontane gevoelsuiting onderdrukken. Daarentegen elk gebaar, elk woord bestudeerd. Juist in het meest intieme kontakt. Omkeren: spontaan in het formele verkeer, simulerend op eigen terrein. Wat een intensiteit zou dat opleveren. En misschien oprechter dan welke spontane geste ook. En is het spontane gebaar, net als de improvisatie, niet een automatiese refleks?

 

+ Wat een vrijheid: niets aan iets schrijven, maar meteen resultaat te hebben. Zelfs deze zin past erin.

 

+ Bij alles denken dat het ook anders kan. Het gevoel dat wat je doet neerkomt op de metode van de verschroeide aarde (het realiseren van de ene mogelikheid sluit de andere uit).

 

+ De taal is krachtiger dan denken, wetenschap, voelen, de geur van gebakken spek of wat dan ook; taal is het voorbeeld dat zich het sterkst opdringt.

 

+ Zinnen maken waar je een hele dag mee toe kunt.

Het wemelt hier van de ondingen:

Wat wil ik dat er vanavond overblijft – toch niet alleen haar botten?

Dit is het gelukkigste moment van mijn hele leven:

Als ik jou was:

 

+ Je kijkt naar atletiek op de tv. Wanneer twee meisjes, precies gelijk op, aan hun eindsprint bezig zijn, merk je dat je benen zich uit zichzelf spannen; hetzelfde gebeurt bij het hoogspringen. Dit is een konstatering.

Als hij dit opschrijft volgt al bijna even vanzelf de toevoeging: het stoort me dat er iets met me gebeurt dat ik niet zelf in de hand heb. Schrijven maakt er soms teveel van.

 

+ Ziet hij de naam van iemand met wie hij vele jaren heeft samengeleefd op een nieuw naamplaatje onder de naam van iemand anders; alleen maar namen, toch plastieser dan een foto. Voor het eerst is hij in dat huis. Hij herkent voorwerpen. Ze lijken opgeslokt. Daarna heeft hij het gevoel, getuige te hebben moeten zijn van een obscene vermenging.

 

+ Een dagboek in de vorm van een logboek: veronderstelt een ‘leven’ met representatieve elementen – schrijven als neerslag. Alles hang daarbij af van de realistiese afspraak: het is waar gebeurd; er zijn feiten en die feiten kunnen worden weergegeven. Die afspraak is verder slechts geldig voorzover het om een persoon (of gebeurtenis, funksie) gaat die representatief is. De ik moet dus al iets voorstellen; als persoon moet hij gewicht geven aan hetgeen hij vertelt (of omgekeerd). De ik-persoon is het bindend element, de gist van de tekst.

Daartegenover het dagboek waarin alleen maar bestaat wat er staat. Algehele kunstmatigheid. Het schrijven wordt zelf horen, zien, voelen, reageren. Voor degene die uitgaat van het leven als primair en kunst als sekundair een gruwel. Maar wie bij alles ‘het leven’ als maatstaf hanteert (het leven: meestal wordt daarmee bedoeld alles behalve wat jij doet) is een harteloze moralist.

 

+ Alsof ik me uit hele lagen windsels tevoorschijn moet pellen. Mijn voornemen was schriftelik te reageren op diverse dingen om me heen. Maar ik blijk vrijwel uitsluitend bezig met ‘het schrijven van een dagboek’.

 

+ Je zit in de auto en je hoort iets op de radio dat je graag wilt onthouden. Je kunt het niet opschrijven, of je zou langs de weg moeten gaan staan. Maar het is iets onnozels dat gemakkelik te onthouden is. Voor de zekerheid herhaal je het nog enkele keren. Wanneer je het de volgende dag wilt opschrijven kun je je nog alleen herinneren dat je bezig was iets in je geheugen te prenten, de zin zelf kun je je met geen mogelikheid herinneren.

 

+ ‘Hinter diesem Kampfspiel mit dem Unpersönlichen steckt, hinter diesem Nichtsichaüssern, sondern Enttaüscht werden steckt etwas Persönliches. Man möchte Sagen, eine intellektuelle Phantasie.“ (Musil)

 

+ Verwantschap tussen de Musil van de Dagboeken – monsieur le vivisecteur (1898) – en Monsieur Teste (Extraits de la Soirée avec Monsieur Teste, 1896). Valéry was 23, Musil 18.

‘Was ist monsieur le vivisecteur? Vielleicht der Typus des kommenden Gehirnmenschen – vielleicht?’ (1898) / ‘J’ai envie de faire des expériences dans le Centaure, une vivisection enfin! Mais je manque d’un sujet adéquat’ (18 mei 1896).

Liever dan citeren (een pagina uit het Logboek van Mijnheer Teste) zou ik – en dat is doorgaans mijn werkwijze ook – Teste en Musil door elkaar mengen, toeeigenen en vervormen; en wanneer ik bijvoorbeeld Mon een dergelike claus in de mond leg, hoeft er geen dure verwijzing naar grote auteurs te zijn, maar spreekt er een mentaliteit (en voor degene die toevallig de betreffende teksten kent heeft de uitspraak de bijbetekenis van een aanhaling, meer ook niet).

 

+ ‘Extraits du Log-Book de Monsieur Teste’ schreef Valéry in 1925, ongeveer dertig jaar na de Pré-Teste. Valéry is dan 54, de Teste van de Avond was ongeveer 40. De grap is nu dat V. voor het logboek van Teste putte uit zijn eigen logboek van 1896, toen hij zelf 25 was.- Is dit intellektuele fabeldier dan toch alleen maar denkbaar als projeksie van een adolescent die nog kan geloven dat hij zichzelf volledig in eigen hand heeft?

 

22/8. Zaterdag

+ En dan ben je 36 en nog nooit van je leven is de vraag bij je opgekomen of de peren van een jong boompje kleiner zijn dan die van een volgroeide boom.

 

+ Zou hij besluiten om zoveel mogelik observaties vast te leggen, dan is het alsof het doek opgaat voor een toneel dat zich anders, ongezien achter de schermen afspeelt. Een mer à boire.

 

+ In dit verband (de poging tot afstand als program voor een bepaalde schrijfoperatie) de moeilikheid (of mijn onvermogen) om rechtstreeks op aktualiteiten in te gaan (en evengoed de remming om eigen belevenissen te behandelen). Mijn eerste reaksie: Wat heb ik daarop te zeggen wat anderen al niet zeggen. En standpunten, er is niets zo onproduktief als een standpunt.

Voor het brandend aktuele heb ik alleen maar de beschikking over de klisjees van de dag.

 

+ Een geleend dagboek. Voor alles is er wel een vervangend sitaat voorhanden. Ongetwijfeld zou menigeen een dergelik plakboek hyperpersoonlik en opdringerig konfidentieel vinden.

 

+ Er wordt weer eens een historiese gebeurtenis aangekondigd. Sommige mensen moet je ervan verdenken dat ze aldoor bezig zijn met herinneringen opdoen.

 

+ Heeft er ooit iemand het dagboek van zijn lichaam gehouden? Alles opschrijven wat je ervan weet. Niet als medies onderwerp. Iets in die geest heb ik een paar jaar lang gedaan. Omdat ik – dankzij een overijverige verdringing – vaak de volgende dag al niet meer wist te vertellen hoeveel pijn ik had gehad en in wat voor kurves en kombinaties (alsof het dromen waren die me ontglipten), en omdat ik de neiging had tegenover de dokter de toestand dus maar te bagatelliseren, hield ik dagelijks een grafiek bij. Eén van de dingen die ik konstateerde was dat er vaak geen enkele korrespondentie bestond tussen de hevigheid van de in en wat ik schreef (en zelfs niet óf ik schreef). Maar in die registratie was mijn lichaam slechts een beeldscherm. (Ook bedoel ik niet ‘de taal van het lichaam’, als daarmee een symbolentaal bedoeld wordt die toch er weer naar iets anders verwijst.)

Het is toch belachelik dat ik wekenlang dit schrift volpen zonder zelfs maar te vermelden dat ik nauweliks kan zitten van de pijn.

 

Nogmaals Teste: ‘Comment ne pas s’abandonner à un être dont l’esprit paraissait transformer pour soi tout ce qui est, et qui opérait tout ce qui lui était proposé?’

‘Teste… est un personnage obtenu par le fractionnement d’un être réel dont on extrairait les moments les plus intellectuels pour en composer le tout de la vie d’un personnage imaginaire; mais si spécialisé qu’il soit, si détaché des modes d’exister communs, il arrive un moment où la douleur physique a raison de lui et j’ai voulu indiquer dans M. Teste l’aspect que prend la sensation douloureuse aiguë quand elle envahit et traverse le champ d’une intelligence elle-même excitée. (Frédéric Lefèvre, Entretiens avec Paul Valéry).

‘J’ai, une fois, essayé de décrire un homme campé dans sa vie, une sorte d’animal intellectuel, un Mongol, économe de sottises et d’erreurs, leste et laid, sans attaches, voyageur sans repets, solitaire sans remords — tout entier à ses moeurs intérieures à sa proie profonde, logé dans un hôtel avec sa valise, sans livres, sans besoin d’écrire, méprisant une et l’autre faiblesse,— réducteur impitoyable, énumérateur froid, capable de tout, dédaignant tout – mon Idéal. (Cahiers, 1910)

Waarom deze denkfiguur mij zo intrigeert? Ik heb er een hele reeks Operaties voor nodig om daarachter te komen. V. heeft het trouwens in zijn voorwoord bij de engelse editie, in 1925, zelf heel goed geformuleerd.

 

+ ‘Hoe “bewuster” een bewustzijn is, des te vreemder lijken hem zijn persoon, zijn meningen, zijn daden en gevoelens, — vreemd. Zo vertoont het de neiging over zijn meest eigen en persoonlijk bezit te beschikken als over iets toevalligs, dat buiten hem staat.’

De figuur Teste kijkt naar zichzelf als naar een vreemde. Een beter program dan het zoeken naar identiteit waar iedereen het tegenwoordig om te doen schijnt te zijn: samenvallen met jezelf. Belangrijker lijkt me: jezelf te zien als een vreemde vorm die alleen te beschrijven is door heel anders met taal om te gaan. Dat is voor mij de enig aanvaardbaremanier om de eigen persoon ten tonele te voeren.

 

23/8. Zondag

+ Bladzijde uit andermans dagboek:

– Moeder belt me tussen de middag, veel te kalm voor haar doen. Vanuit Oslo heeft de verpleegster van vader laten weten dat hij nog alleen maar in dode talen spreekt, de paar woordjes Latijn en Grieks die hij onthouden heeft. Nog steeds kan ze het niet laten verpleegster uit te spreken als spelbreekster of echtbreekster. –Tussen twee dromen in voelde ik vannacht haar warmzachte vlees tegen me aanliggen, zo open en vloeiend dat ik bijna zonder een beweging te hoeven maken in haar gleed, en zonder menselijke geluiden te maken stroomden we beiden leeg. – Als zij het in deze bewoordingen zou terugzien, zou ze vast en zeker schaterlachen. Wanneer zij in lachen uitbarst wordt ze obsceen.

– E. vraagt me per briefkaart (waarom belt hij niet) of ik zaterdag naar zijn boot kom, alleen. Hij nodigt me niet uit, hij sommeert me.

– Samen met V. kollege gegeven. Het was zijn beurt (Polanyi versus Popper); hij zat op de voorste rij aantekeningen te maken. Arme eerstejaars, het is een sprint tussen ons beiden. Een uur lang sur place inzake wetenschapsfilosofie is waarachtig een hoogstandje, in dit geval; maar zo wordt er natuurlijk door vrijwel iedereen kollege gegeven.

– Docentenberaad, wat ‘n verschrikking. De diskussie over het kandidatenprogramma is een slagveld waar carrières tegen elkaar worden uitgespeeld. Mijn gedachten cirkelden rond een spijkergaatje in de gifgroene lambrizering – bleek een identifikatie waardoor ik finaal uitgeput raakte.

– Nagebouwde gedachten. En moet je de arrogantie zien van die noten die met andermans veren pronken. Het meest minachten ze nog de auteurs – de denkers! – die ze geplunderd en gescalpeerd hebben.

24/8. Maandag.

+ De drie voornaamste stellingen uit Die Antiquiertheit des Menschen kan Günther Anders na 25 jaar zonder meer herhalen: ‘… dass wir der Perfektion unserer Produkte nicht gewachsen sinds; dass wir mehr herstellen als vorstellen und verantworten können; und dass wir glauben das, was wir können, auch zu dürfen, nein: Zu Sollen, nein: zu müssen.’ Natuurlijk beschikte ook hij in 1956 niet over profetiese gaven; hij kon en kan alleen maar konstateren dat de meeste mensen systematies blind worden gehouden.

De keerzijde van de vernietigingsmachinerie is: het tekortschieten van ons voorstellingsvermogen met betrekking tot zaken die méér dan verschrikkelijk zijn (dwz. buiten de individuele belevingshorizon liggen).

 

+ Faust is wellicht de laatste mytiese figuur. Sinds de Middeleeuwen duikt hij voortdurend weer in de literatuur op als Model, of moeten we zeggen als Fantoom, een fantoom-intellekt (naar analogie Van fantoom-pijn). (Toch was F. zelf al een sublimatie; in de volksliteratuur was Hans Worst de hoofdpersoon.)

Het is niet ondenkbaar dat de figuur Faust inmiddels door de geschiedenis wordt afgedankt. Als hij nog optreedt, dan als schertsfiguur, hoe serieus hij zichzelf ook neemt (of juist daardoor). Met hem komt een eind aan de universele waarheidspretentie. Het pakt met de duivel en het dubbelgangermotief – voor de Romantiek de symbolisering van het industriële tijdperk- is een demiurgiese myte, gebaseerd op sublimatie: de dubbelganger vormt een fatale tegenspraak met de mens, is zijn transcendent droombeeld. In plaats van de spiegel is er nu nog alleen een etalageruit. Er is geen konflikt meer tussen schijn en wezen, men valt (in de konsumptie) met zichzelf samen – daar is de terapeutiese samenleving op gericht, op verzoening met (het beeld van) jezelf.

De dubbelganger is opgelost in: ik ben legio.

 

+ Het geploeter met de regels van het Dagboek maakt in elk geval enkele gevoelige grenzen duidelik, van het genre, maar vooral ook van mezelf. Ik ben geen publiek persoon (zoals elke zaterdag in het Bijvoegsel van de NRC te vinden is) en wil het ook niet zijn. Misschien is het ook naar gunstig dat ik er aan begin op een volstrekt neutraal moment: ik zelf leeg, geen projekt dat me op volle toeren laat draaien, de toestand rond K. ingevroren, geen andere verwikkelingen, kortom: nazomer, een afkoelingsperiode die wellicht gelegenheid biedt om een aantal zaken op een rijtje te zetten. Maar wel rijkelik veel, twee maanden schrijven om aan schrijven toe te komen.

 

+ En dan wordt je dag toch nog bijna goed als om 12 uur het Wilhelmus na enkele maten vastloopt en sputterend dreigt er voor één keer de brui aan te geven.

 

25/8. Dinsdag

+ Lees Prinzip Hoffnung van Bloch. B. aksepteert Freuds verbinding tussen dagdroom en nachtdroom niet. Door de nachtdroom wordt men overvallen; de dagdroom onderneemt men vrijwillig, met de mogelikheid elk ogenblik te kunnen terugkeren. Even weg van het dageliks geploeter. Het voor-bewuste (B: het bewustzijn van het nog-niet wordt ontsloten in de dagdroom. Het ego van de dagdroom is volgens B. sociaal ingesteld, gericht op verbetering – een droom trouwens in beelden die in principe wel kommunikabel zijn. – Verduisterd verleden, verdonkeremaande toekomst. Het onbewuste bevat materiaal dat nog niet bewust is geworden. ‘Psychies leven is tegelijk door nacht en dag omvangen. De nachtdroom beweegt zich in het vergetene, het verdrongene; de dagdroom in datgene wat zelfs nog niet als present ervaren is.’ (p. 130)

Het lijkt me niet denkbeeldig dat die dagdroom wel degelik bepaald wordt door het verdrongene van de nachtdroom.

Overweeg de mogelikheid om in Op. 4 één utopie – bvb. De Zonnestaat van Campanella – te lezen als (kollektieve) droom. De utopie als dagdroom.

 

+ De goddelijke hagedisjes van Roggeman. Mij stoort zijn grootspraak, Niet de pretenties op zich, maar de uitspraken over wat hij zoekt en gevonden heeft: begrippendril (‘… ik kan de elementen toelaten en uitschakelen naargelang het homoïostatisch existentieprincipe dat vraagt (…) ik sta in het teken van de cerebrale tumescentie, de fallus op de hersenen, de gloeiing en zwelling van de geest (…) Het is een totaal finalebewustzijn dat samenvalt met een primaire creativiteitssituatie.’ – Maar goed dat er aanhalingstekens zijn). Op papier is R. iemand voor wie zelfs de meest banale handeling of gebeurtenis zwanger is van bolle betekenissen. Waar zoveel diepte gesuggereerd wordt, kukel je onvermijdelik ‘n keer naar beneden.

 

+ In verband met de suggestie van G. Anders, dat er hoognodig een geschiedenis van gevoelens geschreven zou moeten worden – Musil: ‘Starke blosse Gefühlserlebnisse sind fast so unpersönlich wie Empfindungen; das Gefühl an und für sich ist an Qualitäten arm und erst der es erlebt, bringt die Eigenheiten hinein. (…) Hält man sich hierin klar, so verfällt man nicht der Legende von den angeblich grossen Gefühlen im Leben, welchen Quell der Erzähler nur zu finden und seine Töpfchen darunter zu stellen hat.’ (Über Robert Musil’s Bücher, januari 1913.)

 

+ Tegenover al die histories zo belangrijke feiten en daden is het bijna een vorm van zelfbescherming om te kiezen voor het onbeduidende, voor wat spoorloos verdwijnt zonder verwoestingen te hebben aangericht, zonder nieuw afval te hebben geproduceerd, zonder nieuwe illusies als hologrammen te hebben geprojekteerd. Ik zou mijn tijd best zoek willen maken in een museum van onbetekenende dingen, van weggeslopen gebeurtenissen, teksten die niks beweren dan dat ze geschreven zijn en dat een hand zichzelf getekend heeft, ogenblikken die het zonder toekomst kunnen stellen. Elke opoffering voor iets in de toekomst betekent dat men vergeet dat ook het heden ooit toekomst is geweest. (De atopie is ook een dagdroom.)

 

+ Nieuwe woorden, nieuwe vormen voor gedachten en gevoelens die op de realiteit vooruitlopen. Voorproefjes van de toekomst. Allemaal flauwekul. We kunnen beter eerst zorgen dat ons denken, ons waarnemingsvermogen, ons gevoel de achterstand inloopt op de veranderingen van de wereld (veranderingen die des te ‘automatieser’ verlopen naarmate de belevingswereld vanzelf mee verandert). Ik bedoel uiteraard geen aanpassing, juist het tegendeel van de gewenning die maakt dat men niet meer in staat is zich voor te stellen dat het anders kan.

 

+ Voor degenen die in de kunst zitten te springen om samenhang: de ekonomiese teorie van Milton Friedman is gebaseerd op ‘een natuurlike samenhang van alle handelingen uit economisch eigenbelang.’

 

1/9. Dinsdag

+ Kan iemand een dagboek schrijven als hij zichzelf het liefst uitschakelt? – Kan iemand een dagboek schrijven als hij het liefst tien verschillende personen zou zijn? – Is een dagboek mogelik dat alleen gaat over datgene wat tijdens het schrijven gebeurt, in de speelruimte tussen hier en nu?

 

+ (Een dagboek hoort geschreven (met een vulpen, in een schrift), niet getikt. 8/9)

 

+ Jetzt arbeit ich an der Beschreibung meines Lebens; ich bin durch die Romane so sehr ans Lügen gewöhnt, dass ich zehnmal lieber jedes andere beschreibe” (Jean Paul, 1818).

 

3/9. Donderdag

+ Ik schrijf dit dagboek met tegenzin. De oneerlike eerlikheid hangt me nu al de keel uit. Voor wie schrijf ik? Als het voor mezelf is, waarom publiceren? En als het voor de lezer is, waarom doe ik dan alsof ik met mezelf praat? Praat je zo met jezelf, dat anderen je kunnen horen? Vreemd. Wat is er over van de zelfverzekerdheid en inventiviteit die ik ervaar wanneer ik – sorry – echt schrijf? Het is alsof ik betrapt word op meeëters, vieze gekloven nagels, roos en nog wat van die ongerechtigheden die op afstand gelukkig (voor de lezer) niet zichtbaar zijn. De valse toon die al in de opzet van dit dagboek steekt maakt me balsturig, neem me niet kwalik, neem me toch aub niet kwalik (verontschuldigingen maken het nog pretentieuzer!). Niettemin ben ik me bewust dat je op alle nivoos van het schrijven voor de dag moet kunnen komen, dus niet alleen in een door de literatuur geratificeerde tekst of in een door krant of tijdschrift geautoriseerd essay of bespreking, maar ook in keukenproza. De indirekte rede van het schrijven, vaak niet meer dan een schaduw van realiteiten, moet zijn metgezel van vlees en bloed vinden. Hoor mij! Ik wil alleen maar zeggen dat de ballon aan de lijn moet. Toch vrees ik dat ik onder mijn ‘nivo’ bezig ben. Dat wil ik niet uit de weg gaan.

De moeilikheid is, dat ik niet schrijf onder beschutting van een fiksie, met plaatsvervangende stemmen als lijfwacht. Daardoor voel ik me een serieus geval worden – aanhalingstekens kwijt, sarkasme misplaatst -, ik moet ‘bescheiden’ zijn; en ik voel me gedwongen naar mezelf te kijken met de argwanende blik van degenen die niets van me willen weten (een ongewenste gast heeft geen recht van spreken) – maar in mijn leven heb ik al te veel met een derde oog naar mezelf moeten kijken. Dat is mijn enige echte vijand, dat loerend neutrum dat me kleinhoudt en me voortdurend dwingt op mijn qui vive te zijn. Ik prijs degenen gelukkig die een dagboek in stijl kunnen schrijven, zeker van zichzelf en van het gewicht van hun woorden; hoewel ik er geen sent voor geef, voor die door de ‘werkelikheid’ gesanktioneerde verhalen.

Ik wil in dit dagboek kennelik een figuur konstrueren die mij de kans biedt me te verstoppen.

Ik ben eraan begonnen om ergens houvast te hebben, om niet helemaal te versplinteren…

(Voor de helft is dit net zoon spontane reaksie als die van Gombrowicz op een vrijdag in 1953).